Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wederkeer met geween |
1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
2 Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik heenging om hem tot rust te brengen. |
3 De HEERE is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. |
4 Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommels, en uitgaan met den rei ader spelenden. a Jer. 30:19. |
a Jer. 30:19 En van hen zal dankzegging uitgaan, en een stem der spelenden; en Ik zal hen vermeerderen en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen niet gering worden. |
5 Gij zult weder bwijngaarden planten op de bergen van Samaría; de planters zullen planten en de vrucht genieten. b Jes. 65:21. |
b Jes. 65:21 En zij zullen huizen bouwen en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten en derzelver vrucht eten. |
6 Want er zal een dag zijn waarin de hoeders op Efraïms gebergte zullen roepen: cMaakt ulieden op en laat ons opgaan naar Sion, tot den HEERE onzen God. c Jes. 2:2, 3. Micha 4:2. |
c Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Micha 4:2 En vele heidenen zullen heengaan en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. |
7 Want zo zegt de HEERE: Roept luide over Jakob met vreugde, en juicht vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt en zegt: O HEERE, behoud Uw volk, het overblijfsel van Israël. |
8 Zie, Ik zal hen aanbrengen uit het land van het dnoorden en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen. d Jer. 3:18. |
d Jer. 3:18 In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israël; en zij zullen tezamen komen uit het land van het noorden in het land dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb. |
9 Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechten weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm, die is Mijn eeerstgeborene. e Ex. 4:22. |
e Ex. 4:22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël. |
10 Hoort des HEEREN woord, gij heidenen, en verkondigt in de eilanden die verre zijn, en zegt: Hij Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen en hem bewaren als een herder zijn kudde. |
11 Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht, en Hij heeft hem verlost uit de hand desgenen fdie sterker was dan hij. f Jes. 40:10; 49:24, 25. |
f Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jes. 49:24 Zou ook een machtige de vang ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen? Jes. 49:25 Doch alzo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen; want met uw twisters zal Ik twisten en uw kinderen zal Ik verlossen. |
12 Dies zullen zij komen en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN goed, tot het koren en tot den most, en tot de olie en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een ggewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. g Jes. 61:11. |
g Jes. 61:11 Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt, en gelijk een hof hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten, alzo zal de Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken. |
13 Dan zal zich de jonkvrouw verblijden in den rei, daartoe de jongelingen en ouden tezamen; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten en zal hen verblijden na hun droefenis. |
14 En Ik zal de ziel der priesters met
vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE. |
15 Zo zegt de HEERE: hEr is een stem gehoord in Rama, een klage, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet zijn. h Matth. 2:17, 18. |
h Matth. 2:17 Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door den profeet Jeremía, zeggende: Matth. 2:18 Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm; Rachel beweende haar kinderen, en wilde niet getroost wezen, omdat zij niet zijn. |
16 Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween en uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, spreekt de HEERE, want zij zullen uit des vijands land wederkomen. |
17 En er is verwachting voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE; want uw
kinderen zullen wederkomen tot hun landpale. |
18 Ik heb wél gehoord dat zich Efraïm beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. iBekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God. i Klgld. 5:21. |
i Klgld. 5:21 HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als vanouds. |
19 Zekerlijk, knadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekendgemaakt, heb ik op de heup geklopt; ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb. k Deut. 30:2. |
k Deut. 30:2 En gij zult u bekeren tot den HEERE uw God en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel. |
20 Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds dat Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE. |
21 Richt u merktekenen op, stel u spitse pilaren, zet uw hart op de baan, op den weg dien gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israëls, keer weder tot deze uw steden. |
22 Hoelang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? Want de HEERE heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen. |
23 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Dit woord zullen zij nog zeggen in het land van Juda en in zijn steden, als Ik hun gevangenis wenden zal: De HEERE zegene u, gij lwoning der gerechtigheid, gij berg der heiligheid. l Jer. 50:7. |
l Jer. 50:7 Allen die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE in de woning der gerechtigheid, ja, tegen den HEERE, de Verwachting hunner vaderen. |
24 En Juda mitsgaders al zijn steden zullen tezamen daarin wonen; de akkerlieden en die met de kudden reizen. |
25 Want Ik heb de vermoeide ziel dronken gemaakt, en Ik heb alle treurige ziel vervuld. |
26 (Hierop ontwaakte ik en zag toe; en mijn slaap was mij zoet.) |
Belofte van een nieuw verbond |
27 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van beesten. |
28 En het zal geschieden, gelijk als Ik over hen gewaakt heb om uit te rukken en af te breken en te verstoren en te verderven en kwaad aan te doen, alzo zal Ik over hen waken om te bouwen en te planten, spreekt de HEERE. |
29 In die dagen zullen zij niet meer zeggen: mDe vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden. m Ez. 18:2, enz. |
m Ez. 18:2 Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israëls, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden? |
30 Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven; een ieder mens die de onrijpe druiven eet, zijn tanden zullen stomp worden. |
31 Zie, nde dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; n Hebr. 8:8. |
n Hebr. 8:8 Want hen
berispende, zegt Hij tot hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israëls en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten; |
32 Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep om hen uit Egypteland uit te voeren; welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE. |
33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun otot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. o vers 1. Jer. 24:7; 30:22. |
o vers 1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 24:7 En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren. Jer. 30:22 En gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. |
34 En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want pzij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; qwant Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer gedenken. p Jes. 54:13. Joh. 6:45. q Jer. 33:8. Micha 7:18. Hand. 10:43. |
p Jes. 54:13 En al uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Joh. 6:45 Er is geschreven in de Profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij. q Jer. 33:8 En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd, en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben. Micha 7:18 Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid, want Hij heeft lust aan goedertierenheid. Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. |
35 Zo zegt de HEERE, Die de rzon ten licht geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten licht des nachts, sDie de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam: r Gen. 1:16. s Jes. 51:15. |
r Gen. 1:16 God dan maakte die twee grote lichten; het grote licht tot heerschappij des daags, en het kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren. s Jes. 51:15 Want Ik ben de HEERE uw God, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. |
36 Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen. |
37 Zo zegt de HEERE: Indien de hemelen daarboven gemeten en de fundamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE. |
38 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren Hanáneël af tot aan de Hoekpoort. |
39 En het meetsnoer zal wijders nevens dezelve uitgaan tot aan den heuvel Gareb, en zich naar Goath omwenden. |
40 En het ganse dal der dode lichamen en der as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan den hoek van de Paardenpoort tegen het oosten, zal den HEERE een heiligheid zijn; er zal niets weder uitgerukt noch afgebroken worden in eeuwigheid. |