Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jeremia ontvangt bevel, deze woorden des Heeren in een boek te schrijven, vss. 1, 2. Profetie van de lichamelijke verlossing uit Babel en de geestelijke door Christus, mitsgaders de genade en zegeningen die God aan Zijn kerk zal bewijzen, niettegenstaande haar grote ellenden, benauwdheden, breuken en wonden, 3. Maar Gods onweder zal blijven over de goddelozen, 23. |
Profetie van de verlossing |
1 HET woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, zeggende: |
2 Zo spreekt de HEERE, de God Israëls, zeggende: 1Schrijf u al de woorden die Ik tot u gesproken heb, in een boek. |
| 1 Zie Jer. 36:2. |
| Jer. 36:2 Neem u een rol des boeks en schrijf daarop al de woorden die Ik tot u gesproken heb over Israël en over Juda en over al de volken, van den dag aan dat Ik tot u gesproken heb, van de dagen van Josía aan, tot op dezen dag. |
|
3 Want zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik 2de gevangenis van Mijn volk, Israël en Juda, wenden zal, zegt de HEERE; en Ik zal hen wederbrengen in het land dat Ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het erfelijk bezitten. |
| 2 Of: de gevangenen wederbrengen. |
|
4 En dit zijn de woorden die de HEERE gesproken heeft van Israël en van Juda. |
5 Want zo zegt de HEERE: 3Wij horen een stem der 4verschrikking; er is vrees en geen vrede. |
| 3 Hier worden de inwoners van Jeruzalem ingevoerd, aldus klagende ten tijde van het innemen der stad, enz. |
| 4 Of: siddering. |
|
6 Vraagt toch en ziet of een manspersoon 5baart! Waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijn lendenen, als van een abarende vrouw, en alle aangezichten veranderd in 6bleekheid? |
| 5 Dat is, baren kan, als dikwijls. |
| a Jer. 4:31; 6:24. |
| Jer. 4:31 Want ik hoor een stem als van een vrouw die in arbeid is, een benauwdheid als van een die in des eersten kinds noden is, de stem van de dochter Sions; zij hijgt, zij breidt haar handen uit, zeggende: O wee mij nu, want mijn ziel is moede vanwege de doodslagers. Jer. 6:24 Wij hebben zijn gerucht gehoord, onze handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van een barende vrouw. |
| 6 Of: geelheid, de geelzucht, dat is, miskleurig, gelijk de geelzuchtige mensen en de landvruchten, wanneer zij door veel vocht verrotten en met honingdauw geslagen zijn. Vgl. Deut. 28 op vers 22. |
| Deut. 28:22 (kt.) De HEERE zal u slaan met tering en met koorts en met vurigheid, en met hitte en met droogte, en met brandkoren en met honingdauw, die u vervolgen zullen totdat gij omkomt. |
|
7 bO wee; 7want die 8dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden. |
| b Joël 2:11. Zef. 1:15. |
| Joël 2:11 En de HEERE verheft Zijn stem voor Zijn heir heen; want Zijn leger is zeer groot, want Hij is machtig, doende Zijn woord; want de dag des HEEREN is groot en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen? Zef. 1:15 Die dag zal een dag der verbolgenheid zijn; een dag der benauwdheid en des angstes, een dag der woestheid en verwoesting, een dag der duisternis en der donkerheid, een dag der wolk en der dikke donkerheid; |
| 7 Of: immers, zekerlijk is die dag, enz. Of: dat die dag zo groot is! |
| 8 Dat is, de bestemde tijd des oordeels, over Jakobs nakomelingen (zie Ps. 37 op vers 13. Joël 1 op vers 15), dat zij nooit tevoren zo hard zijn gestraft. |
| Ps. 37:13 (kt.) De Heere belacht hem, want Hij ziet dat zijn dag komt. Joël 1:15 (kt.) Ach die dag! Want de dag des HEEREN is nabij en zal als een verwoesting komen van den Almachtige. |
|
8 Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik 9zijn juk 10van uw hals verbreken en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen 11zich niet meer van 12hem doen dienen. |
| 9 Van den koning van Babel. Zie Jeremia 27. |
| Jeremia 27 IN het begin des koninkrijks van Jójakim, zoon van Josía, koning van Juda, geschiedde dit woord tot Jeremía van den HEERE, zeggende: |
| 10 Vgl. Jer. 28:11. |
| Jer. 28:11 En Hanánja sprak voor de ogen des gansen volks, zeggende: Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik verbreken het juk van Nebukadnézar, den koning van Babel, in nog twee volle jaren, van den hals van alle volken. En de profeet Jeremía ging zijns weegs. |
| 11 Of: dwingen te dienen. Zie Jer. 25 op vers 14. |
| Jer. 25:14 (kt.) Want van hen zullen zich doen dienen die ook machtige volken en grote koningen zijn; alzo zal Ik hun vergelden naar hun doen en naar het werk hunner handen. |
| 12 Namelijk Jakob. |
|
9 Maar 13zij zullen dienen den HEERE hun God, en hun Koning c14David, Dien Ik hun verwekken zal. |
| 13 Jakobs nakomelingen. |
| c Ez. 34:23, 24; 37:24. Hos. 3:5. |
| Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 34:24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. Ez. 37:24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn, en zij zullen allen tezamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. Hos. 3:5 Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen. |
| 14 Dat is, den Heere Jezus Christus. Zie 2 Sam. 22 op vers 51. |
| 2 Sam. 22:51 (kt.) Hij is
een Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. |
|
10 Gij dan, vrees niet, do Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem
15verschrikke. |
| d Jes. 41:13; 43:5; 44:1. Jer. 46:28. |
| Jes. 41:13 Want Ik, de HEERE uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. Jes. 43:5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van den opgang brengen en Ik zal u
verzamelen
van den ondergang. Jes. 44:1 MAAR hoor nu, Mijn knecht Jakob, en Israël, dien Ik verkoren heb. Jer. 46:28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. |
| 15 Of: doe sidderen. |
|
11 Want Ik ben 16met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waarheen Ik u verstrooid heb, emaar met u zal Ik geen 17voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met 18fmate en 19u niet gans onschuldig houden. |
| 16 Zie Gen. 21 op vers 22. |
| Gen. 21:22 (kt.) Voorts geschiedde het terzelfder tijd, dat Abimélech, mitsgaders Pichol, zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u in alles wat gij doet. |
| e Jer. 4:27; 5:10, 18; 46:28. |
| Jer. 4:27 Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestheid zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); Jer. 5:10 Beklimt haar muren en verderft ze (doch maakt geen voleinding); doet haar spitsen weg, want zij zijn des HEEREN niet. Jer. 5:18 Nochtans zal Ik ook in die dagen, spreekt de HEERE, geen voleinding met ulieden maken. Jer. 46:28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. |
| 17 Zie Jer. 4 op vers 27. |
| Jer. 4:27 (kt.) Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestheid zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); |
| 18 Zie Jer. 10 op vers 24. |
| Jer. 10:24 (kt.) Kastijd mij, HEERE, doch met mate; niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet tenietmaakt. |
| f Jes. 27:8. Jer. 10:24. |
| Jes. 27:8 Met mate hebt Gij met hem getwist, wanneer Gij hem wegstiet; als
Hij hem wegnam door Zijn harden wind, in den dag des oostenwinds. Jer. 10:24 Kastijd mij, HEERE, doch met mate; niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet tenietmaakt. |
| 19 Hebr. onschuldig houdende zal Ik u niet onschuldig houden, dat is hier, niet ten enenmale of geheel ongestraft laten, als Jer. 46:28. Vgl. Jer. 25:29. |
| Jer. 46:28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. Jer. 25:29 Want zie, in de stad die naar Mijn Naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de HEERE der heirscharen. |
|
12 Want zo zegt de HEERE: Uw 20breuk is gdodelijk, uw 21plaag is smartelijk. |
| 20 Als Jer. 4:6. Anders: Aangaande uw breuk, zij is dodelijk. |
| Jer. 4:6 Werpt de banier op naar Sion, vlucht met hopen, blijft niet staan, want Ik breng een kwaad aan van het noorden, en een grote breuk. |
| g Jer. 10:19; 15:18. |
| Jer. 10:19 O wee mij over mijn breuk, mijn plaag is smartelijk; en ik had gezegd: Dit is immers een krankheid die ik wel dragen zal. Jer. 15:18 Waarom is mijn pijn steeds durende en mijn plaag smartelijk? Zij weigert geheeld te worden; zoudt Gij mij ganselijk zijn als een leugenachtige? Als wateren die niet bestendig zijn? |
| 21 Of: wond, als Jer. 14:17. |
| Jer. 14:17 Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen: Mijn ogen zullen van tranen nederdalen, nacht en dag, en niet ophouden; want de jonkvrouw der dochter mijns volks is gebroken met een grote breuk, een plaag die zeer smartelijk is. |
|
13 Er is niemand 22die uw zaak oordeelt aangaande het 23gezwel; gij hebt geen 24heelpleisters. |
| 22 Dat is, die de zaak van uw gezwel zich aantrekt, en onderzoekt of en hoe gij in deze ellende te helpen zijt. |
| 23 Of de wond. In deze betekenis wordt het Hebreeuwse woord ook gebruikt Hos. 5:13. Obadja vs. 7, en wordt nergens meer in de Heilige Schrift gevonden. Anders: tot verbinding of uitdrukking, dat is, dat uw wonden verbonden, uitgedrukt, gezuiverd en geheeld mochten worden. |
| Hos. 5:13 Als Efraïm zijn krankheid zag en Juda zijn gezwel, zo toog Efraïm tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen. Obadja vs. 7 Al uw bondgenoten hebben u tot aan de landpale uitgeleid; uw vredegenoten hebben u bedrogen, zij hebben u overmocht; die uw brood eten, zullen een gezwel onder u zetten; er is geen verstand in hem. |
| 24 Hebr. helingen of genezingen der opklimming of opkoming, opgang, dat is, men legt geen pleisters op uw wonden, dat de gezondheid zou mogen opkomen, opklimmen, dat is, toenemen, of dat er littekens mochten opkomen. Vgl. vers 17. Neh. 4 op vers 7. Anders: opkoming van genezingen, door omzetting van de woorden, gelijk in het Hebreeuws somtijds geschiedt. |
| vers 17 Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is Sion, zeggen zij, niemand vraagt naar haar. Neh. 4:7 (kt.) En het geschiedde als Sanballat en Tobía en de Arabieren en de Ammonieten en de Asdodieten hoorden, dat de verbetering aan de muren van Jeruzalem toenam, dat de scheuren begonnen gestopt te worden, zo ontstaken zij zeer; |
|
14 Al uw h25liefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens 26vijands plaag, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn. |
| h Jer. 22:20. |
| Jer. 22:20 Klim op den Libanon en roep, en verhef uw stem op den Basan; roep ook van de veren; maar al uw liefhebbers zijn verbroken. |
| 25 Op dewelke gij u verlaten hebt, als Egyptenaars en anderen. |
| 26 Dat is, zo hard en scherp alsof u een vijand geslagen had; dat men naar het uiterlijke aanzien zou zeggen: Een vijand heeft het gedaan; blijvende ondertussen Mijn gedachten des vredes bestendig. Zie vss. 16, 17, 18, enz. |
| vers 16 Daarom, allen die u opeten, zullen opgegeten worden, en al uw wederpartijders, zij allen, zullen gaan in gevangenis; en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen die u plunderen, zal Ik ter plundering overgeven. vers 17 Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is Sion, zeggen zij, niemand vraagt naar haar. vers 18 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs wenden en Mij over hun woningen ontfermen; en de stad zal herbouwd worden op haar hoop en het paleis zal liggen naar zijn wijze. |
|
15 Wat ikrijt gij over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden kmachtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan. |
| i Jer. 13:17. |
| Jer. 13:17 Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgen plaatsen wenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd. |
| k Jer. 5:6. |
| Jer. 5:6 Daarom heeft hen een leeuw uit het woud verslagen, een wolf der wildernissen zal hen verwoesten, een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden; want hun overtredingen zijn vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig veel geworden. |
|
16 27Daarom, allen die u opeten, zullen l28opgegeten worden, en al uw wederpartijders, zij allen, zullen gaan in gevangenis; en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen die u plunderen, zal Ik ter plundering overgeven. |
| 27 Om te tonen dat Ik u eerst om uwer zonden wil tot uw best gekastijd heb, en het daarna Mijn tijd is, dat Ik uw vijanden, die het zo niet gemeend hebben, vergelde en u weder zegene. Vgl. Jer. 10:25. |
| Jer. 10:25 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de geslachten die Uw Naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob opgegeten, ja, zij hebben hem opgegeten, en hem verteerd, en zijn woning verwoest. |
| l Ex. 23:22. Jes. 41:11. Jer. 10:25. |
| Ex. 23:22 Maar zo gij Zijn stem naarstiglijk gehoorzaamt en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik uwer vijanden vijand en uwer wederpartijders wederpartij zijn. Jes. 41:11 Zie, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niets, en de lieden die met u twisten, zullen vergaan. Jer. 10:25 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de geslachten die Uw Naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob opgegeten, ja, zij hebben hem opgegeten, en hem verteerd, en zijn woning verwoest. |
| 28 Vgl. Ps. 14:4; 79:7, met de aantt. |
| Ps. 14:4 Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten alsof zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan. Ps. 79:7 Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn lieflijke woning verwoest. |
|
17 Want Ik zal u de 29gezondheid doen rijzen, en u van uw 30plagen genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is 31Sion, zeggen zij, 32niemand vraagt naar haar. |
| 29 Of: een pleister opleggen. Vgl. op vers 13. Jer. 8 op vers 22; 33:6. Insgelijks Jer. 46:11. |
| vers 13 (kt.) Er is niemand die uw zaak oordeelt aangaande het gezwel; gij hebt geen heelpleisters. Jer. 8:22 (kt.) Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen? Jer. 33:6 Zie, Ik zal haar de gezondheid en de genezing doen rijzen en zal henlieden genezen, en zal hun openbaren overvloed van vrede en waarheid. Jer. 46:11 Ga henen op naar Gilead, en haal balsem, gij jonkvrouw, dochter van Egypte; tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen heling voor u. |
| 30 Of: wonden. |
| 31 Spotswijze, alsof zij zeiden: Dat is nu dat Sion, de kerke Gods, waarvan zij altoos zo veel en roemwaardig gesproken en zo groot gevoelen gehad hebben; maar ziet nu eens, enz. |
| 32 Of: zij heeft geen navrager; dat is, niemand bekommert zich met haar. |
|
18 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal 33de gevangenis der tenten Jakobs wenden en Mij over hun woningen ontfermen; en de 34stad zal herbouwd worden op haar 35hoop en het 36paleis zal 37liggen naar zijn wijze. |
| 33 Dat is, de gevangenen Mijns volks doen wederkeren tot hun woningen, en voorts Mijn kerk verlossen uit de geestelijke gevangenis door den Messias, en dezelve bouwen en zegenen. |
| 34 Jeruzalem en Gods kerk, daardoor afgebeeld. |
| 35 Of: heuvel, te weten op den berg Sion, waar zij tevoren floreerde. |
| 36 Tempel, of koningshof. |
| 37 Of: gelegen zijn, dat is, staan gelijk tevoren op zijn plaats. Vgl. Hoogl. 5:12. |
| Hoogl. 5:12 Zijn ogen zijn als der duiven bij de waterstromen, met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen. |
|
19 En van 38hen zal 39dankzegging uitgaan, en een stem mder 40spelenden; en Ik zal hen vermeerderen en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen niet 41gering worden. |
| 38 Mijn volk of kerk. |
| 39 Voor de lichamelijke en voornamelijk de geestelijke verlossing door den Messias. |
| m Jer. 31:4. |
| Jer. 31:4 Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommels, en uitgaan met den rei der spelenden. |
| 40 Dat is, die vrolijk zijn of vreugde bedrijven over Gods weldaden. Alzo Jer. 31:4. |
| Jer. 31:4 Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommels, en uitgaan met den rei der spelenden. |
| 41 Of: klein, dat is, verkleind, kleingeacht, veracht. |
|
20 En 42zijn zonen zullen zijn als eertijds, en 43zijn gemeente zal voor Mijn aangezicht bevestigd worden; en Ik zal 44bezoeking doen over al zijn onderdrukkers. |
| 42 Jakobs, uit vers 18. |
| vers 18 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs wenden en Mij over hun woningen ontfermen; en de stad zal herbouwd worden op haar hoop en het paleis zal liggen naar zijn wijze. |
| 43 Namelijk Jakobs gemeente. |
| 44 Door straffen. Zie Gen. 21 op vers 1. |
| Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
|
21 En 45zijn 46Heerlijke zal 47uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal Hem 48doen naderen, en Hij zal tot Mij genaken; want 49wie is hij die 50met zijn hart borg worde om tot Mij te genaken? spreekt de HEERE. |
| 45 Jakobs, als in het voorgaande. |
| 46 De Messias, onze Zaligmaker Jezus Christus (van het Hebreeuwse woord zie Ps. 8 op vers 2), Die in het volgende zijn Heerser genoemd wordt, als Micha 5:1. |
| Ps. 8:2 (kt.) O HEERE, onze Heere, hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! Gij, Die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen. Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. |
| 47 Naar het vlees uit Jakob voortkomen, als volgt. |
| 48 Dat is, Ik zal Hem zalven en daartoe beroepen, dat Hij Hogepriester en Middelaar zij tussen Mij en Mijn volk. |
| 49 Te weten, anders dan de Messias, Jezus Christus? Die Mijn Zoon is, alleen daartoe bekwaam, van Mij geroepen, en Zich tot Borg gewilliglijk presenterende, om Mijn volk met Mij te verzoenen en voor hen als Advocaat bij Mij te verschijnen. Vgl. Ps. 40:7, 8, 9; 110:4. Hebr. 4:14, 15; 5:4, 5, 6, enz.; 7:22, 25; 9:14, 15, 24, enz. |
| Ps. 40:7 Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer, Gij hebt Mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Ps. 40:8 Toen zeide Ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Ps. 40:9 Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands. Ps. 110:4 De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. Hebr. 4:14 Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. Hebr. 5:4 En niemand neemt zichzelven die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aäron. Hebr. 5:5 Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Hebr. 5:6 Gelijk Hij ook in een andere plaats zegt: Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek. Hebr. 7:22 Van een zoveel beter verbond is Jezus Borg geworden. Hebr. 7:25 Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Hebr. 9:14 Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! Hebr. 9:15 En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde tot verzoening der overtredingen die onder het eerste Testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden. Hebr. 9:24 Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons; |
| 50 Of: zijn hart borg stelle, verborge, verpande, verplichte, verzekere, dat is, wie zou zo stout durven zijn dat hij zich zou stellen als middelaar tussen Mij en den zondigen mens, dan de Messias, van Denwelken in het voorgaande gesproken wordt? Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook gebruikt Gen. 43:9; 44:32. Neh. 5:3. Spr. 20:16; 27:13, enz. |
| Gen. 43:9 Ik zal borg voor hem zijn; van mijn hand zult gij hem eisen; indien ik hem tot u niet breng en hem voor uw aangezicht stel, zo zal ik alle dagen tegen u gezondigd hebben. Gen. 44:32 Want uw knecht is voor dezen jongeling borg bij mijn vader, zeggende: Zo ik hem tot u niet wederbreng, zo zal ik tegen mijn vader te alle dagen gezondigd hebben. Neh. 5:3 Ook waren er die zeiden: Wij verpanden onze akkers en onze wijngaarden en onze huizen, opdat wij in dezen honger koren mogen opnemen. Spr. 20:16 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor de onbekenden. Spr. 27:13 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. |
|
22 En gij zult nMij tot een 51volk zijn, en Ik zal u tot een 52God zijn. |
| n Jer. 24:7; 31:1, 33; 32:38. |
| Jer. 24:7 En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren. Jer. 31:1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 32:38 Ja, zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. |
| 51 Zie Deut. 7 op vers 6. |
| Deut. 7:6 (kt.) Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. |
| 52 Zie Gen. 17 op vers 7. |
| Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
|
23 Zie, 53een oonweder des HEEREN, een grimmigheid, is uitgegaan, een 54aanhoudend onweder; het zal 55blijven op het hoofd der goddelozen. |
| 53 Zie Jer. 23:19. |
| Jer. 23:19 Zie, een onweder des HEEREN, een grimmigheid, is uitgegaan, ja, een pijnlijk onweder; het zal blijven op der goddelozen hoofd. |
| o Jer. 23:19; 25:32. |
| Jer. 23:19 Zie, een onweder des HEEREN, een grimmigheid, is uitgegaan, ja, een pijnlijk onweder; het zal blijven op der goddelozen hoofd. Jer. 25:32 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Zie, een kwaad gaat er uit van volk tot volk, en een groot onweder zal er verwekt worden van de zijden der aarde. |
| 54 Of: dat zich vergadert, of een vergaderd onweder; gelijk wij ook zeggen: Daar vergadert zich een groot onweder, wanneer de lucht zwart en dik wordt, in het opstaan van een groot onweder. Anders: een vreselijk of schrikkelijk onweder. |
| 55 Of: pijnlijk, met pijn vallen, beklijven. |
|
24 De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan en totdat Hij daargesteld zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij daarop 56letten. |
| 56 Of: verstand daarvan bekomen. Vgl. Jer. 23:20. |
| Jer. 23:20 Des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij zal hebben gedaan en totdat Hij zal hebben daargesteld de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij met verstand daarop letten. |