Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Hananja profeteert valselijk tegen Jeremia, vs. 1, enz. Waartegen zich Jeremia verdedigt, 5. Hananja verbreekt het juk van den hals van Jeremia, 10. Die een ijzeren, door Gods last, in deszelfs plaats maakt, met herhaling zijner profetie, en aanzegging van den dood aan Hananja in hetzelfde jaar, gelijk hij ook daarin stierf, 12. |
De valse profeet Hanánja |
1 VOORTS geschiedde het in 1hetzelve jaar, in het begin des koninkrijks van Zedekía, koning van Juda, in het 2vierde jaar, in de vijfde maand, dat
3Hanánja, zoon van 4Azur, de 5profeet, die van 6Gíbeon was, tot mij sprak in het huis des HEEREN, voor de 7ogen der priesters en des gansen volks, zeggende: | | 1 Als hij Zedekia, de priesters en het volk vermaand had (als Jer. 27:12, enz.) hun hals te buigen onder het juk van den koning van Babel. Jer. 27:12 Daarna sprak ik tot Zedekía, den koning van Juda, naar al deze woorden, zeggende: Brengt uw halzen onder het juk van den koning van Babel, en dient hem en zijn volk, zo zult gij leven. |
2 In hetwelk de koning Zedekia ook een gezant gezonden heeft naar Babel. Zie Jer. 51:59. Jer. 51:59 Het woord dat de profeet Jeremía beval aan Serája, den zoon van Neríja, den zoon van Machséja, als hij van Zedekía, den koning van Juda, naar Babel toog, in het vierde jaar zijner regering; en Serája was een vreedzaam vorst. |
3 Hebr. Chananja. |
4 Hebr. Azzur. |
5 Versta valse profeet, zoals in het volgende. |
6 Een stad der priesters, Joz. 21:13, 17. Joz. 21:13 Alzo gaven zij aan de kinderen van den priester Aäron de vrijstad des doodslagers, Hebron en haar voorsteden, en Libna en haar voorsteden, Joz. 21:17 En van den stam van Benjamin: Gíbeon en haar voorsteden, Geba en haar voorsteden, |
7 Dat is, in de tegenwoordigheid, en zo dikwijls in het volgende. |
2 Zo spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, zeggende: Ik heb het juk van den koning van Babel verbroken. | | |
3 In nog atwee 8volle jaren zal Ik tot deze plaats wederbrengen al de vaten van het huis des HEEREN, die Nebukadnézar, de koning van Babel, uit deze plaats heeft weggenomen en dezelve naar Babel gebracht. | | a Jer. 27:16. Jer. 27:16 Ook sprak ik tot de priesters en tot dit ganse volk, zeggende: Zo zegt de HEERE: Hoort niet naar de woorden uwer profeten die u profeteren, zeggende: Zie, de vaten van des HEEREN huis zullen nu haast uit Babel wedergebracht worden; want zij profeteren u valsheid. |
8 Hebr. jaren der dagen. Zie Gen. 41 op vers 1. Alzo vers 11. Gen. 41:1 (kt.) EN het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao droomde, en zie, hij stond aan de rivier. vers 11 En Hanánja sprak voor de ogen des gansen volks, zeggende: Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik verbreken het juk van Nebukadnézar, den koning van Babel, in nog twee volle jaren, van den hals van alle volken. En de profeet Jeremía ging zijns weegs. |
4 Ook zal Ik Jechónia, den zoon van Jójakim, koning van Juda, en allen die gevankelijk 9weggevoerd zijn van Juda, die te Babel gekomen zijn, tot deze plaats wederbrengen, 10spreekt de HEERE; want Ik zal het juk des konings van Babel verbreken. | | 9 Hebr. gevankelijke wegvoering, vervoering; alzo vers 6. Jer. 29:1, 20, en elders dikwijls. vers 6 En de profeet Jeremía zeide: Amen, de HEERE doe alzo; de HEERE bevestige uw woorden, die gij geprofeteerd hebt, dat Hij de vaten van des HEEREN huis, en allen die gevankelijk zijn weggevoerd, van Babel wederbrenge tot deze plaats. Jer. 29:1 VOORTS zijn dit de woorden des briefs dien de profeet Jeremía zond van Jeruzalem, tot de overige oudsten die gevankelijk waren weggevoerd, mitsgaders tot de priesters en tot de profeten en tot het ganse volk dat Nebukadnézar van Jeruzalem gevankelijk had weggevoerd naar Babel Jer. 29:20 Gij dan, hoort des HEEREN woord, gij allen die gevankelijk zijt weggevoerd, die Ik van Jeruzalem naar Babel heb weggezonden. |
10 Dit sprak hij valselijk. Zie Jer. 23:31. Jer. 23:31 Zie, Ik wil aan de profeten, spreekt de HEERE; die hun tong nemen en spreken: Hij heeft het gesproken; |
5 Toen sprak de profeet Jeremía tot den profeet Hanánja, voor de 11ogen der priesters en voor de ogen des gansen volks, die in het huis des HEEREN stonden. | | 11 Als vers 1. vers 1 VOORTS geschiedde het in hetzelve jaar, in het begin des koninkrijks van Zedekía, koning van Juda, in het vierde jaar, in de vijfde maand, dat
Hanánja, zoon van Azur, de profeet, die van Gíbeon was, tot mij sprak in het huis des HEEREN, voor de ogen der priesters en des gansen volks, zeggende: |
6 En de profeet Jeremía zeide: 12Amen, de HEERE doe alzo; de HEERE bevestige uw woorden, die gij geprofeteerd hebt, dat Hij de vaten van 13des HEEREN huis, en allen die gevankelijk zijn 14weggevoerd, van Babel wederbrenge tot deze plaats. | | 12 Dat is, het worde waar. Zie Num. 5 op vers 22. Num. 5:22 (kt.) Dat ditzelve water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in uw ingewand inga om den buik te doen zwellen en de heup te doen vervallen. Dan zal die vrouw zeggen: Amen, amen. |
13 Dat is, van Zijn huis; als dikwijls. |
14 Als vers 4. vers 4 Ook zal Ik Jechónia, den zoon van Jójakim, koning van Juda, en allen die gevankelijk weggevoerd zijn van Juda, die te Babel gekomen zijn, tot deze plaats wederbrengen, spreekt de HEERE; want Ik zal het juk des konings van Babel verbreken. |
7 Maar 15hoor nu dit woord dat ik spreek voor uw oren, en voor de oren des gansen volks: | | 15 Gij Hananja. |
8 De profeten die vóór mij en vóór u vanouds geweest zijn, die hebben 16tegen vele landen en tegen 17grote koninkrijken geprofeteerd, van krijg en van 18kwaad en van pestilentie. | | 16 Als de zonden de overhand hadden en rijp waren ter straf, is zulks gewoonlijk de last der profeten geweest; nu doet gij (wil Jeremia zeggen) het tegendeel, stijvende het volk in boosheid, daar de getrouwe profeten door dreigementen van Gods straffen hen tot bekering zochten te bewegen, met beloften van de genade voor den boetvaardige. |
17 Of: machtige. |
18 Dat is, allerlei plagen, ongeluk en ellende, die gemeenlijk bij den oorlog zijn, als honger, verwoesting van landen en lieden, enz. |
9 19De profeet die geprofeteerd zal hebben van vrede, als het woord van dien profeet 20komt, dan zal die profeet bekend worden, dat hem de HEERE in der waarheid gezonden heeft. | | 19 Of: Aangaande een profeet, enz. |
20 Dat is, nakomt, vervuld wordt. Alzo Richt. 13:12. Richt. 13:12 Toen zeide Manóach: Nu, dat Uw woorden komen; maar wat zal des knechtjes wijze en zijn werk zijn? |
10 Toen nam de profeet Hanánja 21het juk van den hals van den profeet Jeremía, en hij verbrak het. | | 21 Zie Jer. 27 op vers 2. Jer. 27:2 (kt.) Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals. |
11 En Hanánja sprak voor de 22ogen des gansen volks, zeggende: Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik verbreken het juk van Nebukadnézar, den koning van Babel, in nog twee 23volle jaren, 24van den hals van alle volken. En de profeet Jeremía 25ging zijns weegs. | | 22 Als vss. 1, 5. vers 1 VOORTS geschiedde het in hetzelve jaar, in het begin des koninkrijks van Zedekía, koning van Juda, in het vierde jaar, in de vijfde maand, dat
Hanánja, zoon van Azur, de profeet, die van Gíbeon was, tot mij sprak in het huis des HEEREN, voor de ogen der priesters en des gansen volks, zeggende: vers 5 Toen sprak de profeet Jeremía tot den profeet Hanánja, voor de ogen der priesters en voor de ogen des gansen volks, die in het huis des HEEREN stonden. |
23 Als vers 3. vers 3 In nog twee volle jaren zal Ik tot deze plaats wederbrengen al de vaten van het huis des HEEREN, die Nebukadnézar, de koning van Babel, uit deze plaats heeft weggenomen en dezelve naar Babel gebracht. |
24 Versta: nemende dat van den hals, enz., uit vers 10. Alzo in het volgende vers. vers 10 Toen nam de profeet Hanánja het juk van den hals van den profeet Jeremía, en hij verbrak het. |
25 Verwachtende nadere openbaring en last van God. |
12 Doch des HEEREN woord geschiedde tot Jeremía (nadat de profeet Hanánja het juk van den hals van den profeet Jeremía verbroken had), zeggende: | | |
13 Ga heen en spreek tot Hanánja, zeggende: Zo zegt de HEERE: Houten 26jukken hebt 27gij verbroken; nu zult 28gij in plaats van die ijzeren jukken maken. | | 26 Dit kan men alzo verstaan, dat Hananja het ene houten juk van Jeremia brekende, daardoor te verstaan wilde geven dat al de andere, waarvan Jer. 27:2, 3, enz., gelijkelijk zouden gebroken worden. Of men kan het hier overzetten: houten dissels (zie Jer. 27 op vers 2), omdat in het volgende een ander Hebreeuws woord, dat ook een juk betekent, gebruikt wordt. Vgl. wijders Deut. 28:48. Jer. 27:2 Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals. Jer. 27:3 En zend ze tot den koning van Edom, en tot den koning van Moab, en tot den koning der kinderen Ammons, en tot den koning van Tyrus, en tot den koning van Sidon; door de hand der boden die te Jeruzalem tot Zedekía, den koning van Juda, komen. Jer. 27:2 (kt.) Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals. Deut. 28:48 Zo zult gij uw vijanden die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst en in naaktheid en in gebrek van alles; en Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge. |
27 O Hananja. |
28 O Jeremia; dit zijn de woorden die God tot Jeremia gesproken had om Hananja dezelve in Zijn Naam aan te zeggen. |
14 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ik heb een ijzeren juk gedaan aan den hals van al deze volken, om Nebukadnézar, den koning van Babel, te dienen, en zij zullen hem dienen; ja, Ik heb hem ook het b29gedierte des velds gegeven. | | b Jer. 27:6. Jer. 27:6 En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnézar, den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven om hem te dienen. |
29 Zie Jer. 27 op vers 6. Jer. 27:6 (kt.) En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnézar, den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven om hem te dienen. |
15 En de profeet Jeremía zeide tot den profeet Hanánja: Hoor nu, Hanánja; de HEERE heeft u niet gezonden, maar gij hebt gemaakt dat dit volk op leugen vertrouwt. | | |
16 Daarom, zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal u 30wegwerpen van den aardbodem; dit jaar zult gij sterven, omdat gij een c31afval gesproken hebt tegen den HEERE. | | 30 Uit het land der levenden wegnemen (als de Schrift elders spreekt) en verzenden naar uw plaats. Vgl. Hand. 1:25. Hand. 1:25 Om te ontvangen het lot dezer bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats. |
c Deut. 13:5. Jer. 29:32. Deut. 13:5 En diezelve profeet of droomdromer zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg dien u de HEERE uw God geboden heeft om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. Jer. 29:32 Daarom zegt de HEERE alzo: Zie, Ik zal bezoeking doen over Semája, den Nechlamiet, en over zijn zaad; hij zal niemand hebben die in het midden dezes volks wone, en zal het goede niet zien dat Ik aan Mijn volk doen zal, spreekt de HEERE; want hij heeft een afval gesproken tegen den HEERE. |
31 Het volk door uw valse profetieën in afvalligheid en boosheid stijvende. Vgl. Deut. 13:5. Deut. 13:5 En diezelve profeet of droomdromer zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg dien u de HEERE uw God geboden heeft om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. |
17 Alzo stierf de profeet Hanánja in datzelve jaar, in de 32zevende maand. | | 32 De tweede maand nadat hem de dood door Jeremia was aangezegd. Zie vers 1. vers 1 VOORTS geschiedde het in hetzelve jaar, in het begin des koninkrijks van Zedekía, koning van Juda, in het vierde jaar, in de vijfde maand, dat
Hanánja, zoon van Azur, de profeet, die van Gíbeon was, tot mij sprak in het huis des HEEREN, voor de ogen der priesters en des gansen volks, zeggende: |