Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De rechtvaardige Spruite |
1 WEE den aherders die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien, spreekt de HEERE. a Ez. 34:2. |
a Ez. 34:2 Mensenkind, profeteer tegen de herders Israëls, profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herders Israëls die zichzelven weiden; zullen niet de herders de schapen weiden? |
2 Daarom zegt de HEERE, de God Israëls, alzo van de herders die Mijn volk weiden: Gijlieden hebt Mijn schapen verstrooid en hebt hen verdreven en hebt hen niet bezocht; zie, Ik zal over u bezoeken de boosheid uwer handelingen, spreekt de HEERE. |
3 En Ik zal het overblijfsel Mijner schapen Zelf vergaderen uit al de landen waarheen Ik hen verdreven heb; en Ik zal hen wederbrengen tot hun kooien, en zij zullen vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen. |
4 En Ik zal bherders over hen verwekken die hen weiden zullen; en zij zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de HEERE. b Ez. 34:11, 12. |
b Ez. 34:11 Want zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik, ja, Ik zal naar Mijn schapen vragen en zal ze opzoeken. Ez. 34:12 Gelijk een herder zijn kudde opzoekt, ten dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo zal Ik Mijn schapen opzoeken; en Ik zal hen redden uit al de plaatsen waarheen zij verstrooid zijn ten dage der wolk en der donkerheid. |
5 Zie, cde dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. c Jes. 4:2; 40:11. Jer. 33:14, 15. Dan. 9:24. Luk. 1:32, 33. |
c Jes. 4:2 Te dien dage zal des HEEREN SPRUITE zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen die het ontkomen zullen in Israël. Jes. 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. Jer. 33:14 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het goede woord verwekken zal, dat Ik tot het huis van Israël en over het huis van Juda gesproken heb. Jer. 33:15 In die dagen en te dien tijde zal Ik den David een SPRUITE der gerechtigheid doen uitspruiten, en Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Luk. 1:33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. |
6 dIn Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen; en dit zal Zijn Naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE ONZE GERECHTIGHEID. d Deut. 33:28. |
d Deut. 33:28 Israël dan zal zeker alleen wonen en
Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most; ja, zijn hemel zal van dauw druipen. |
7 Daarom, zie, ede dagen komen, spreekt de HEERE, dat zij niet meer zullen zeggen: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd; e Jer. 16:14, 15. |
e Jer. 16:14 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat er niet meer zal gezegd worden: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd; Jer. 16:15 Maar: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls heeft opgevoerd uit het land van het noorden en uit al de landen waarheen Hij hen gedreven had. Want Ik zal hen wederbrengen in hun land, dat Ik hun vaderen gegeven heb. |
8 Maar: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die het zaad van het huis Israëls heeft opgevoerd, en Die het aangebracht heeft uit het land van het noorden, en uit al de landen waar Ik hen heen gedreven had; want zij zullen wonen in hun land. |
Profetie tegen de valse profeten |
9 Aangaande de profeten. Mijn hart wordt in mijn binnenste gebroken, al mijn beenderen bewegen zich; ik ben als een dronken man en als een man dien de wijn te boven gaat, vanwege den HEERE en vanwege de woorden Zijner heiligheid. |
10 Want het land is fvol overspelers, want het land treurt vanwege den vloek, de weiden der woestijn verdorren, omdat hun loop boos is en hun macht niet recht. f Jer. 5:7, 8; 9:2. |
f Jer. 5:7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. Jer. 5:8 Als welgevoederde hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw. Jer. 9:2 Och, dat ik in de woestijn een herberg der wandelaars had! Zo zou ik mijn volk verlaten en van hen trekken; want zij zijn allen overspelers, een trouweloze hoop. |
11 Want beide profeten en priesters gzijn huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hun boosheid, spreekt de HEERE. g Jer. 6:13; 8:10; 14:18. |
g Jer. 6:13 Want van hun kleinste af tot hun grootste toe pleegt eenieder van hen gierigheid, en van den profeet af tot den priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid. Jer. 8:10 Daarom zal Ik hun vrouwen aan anderen geven, hun akkers aan andere bezitters; want van den kleinste af tot den grootste toe pleegt eenieder van hen gierigheid; van den profeet af tot den priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid. Jer. 14:18 Zo ik uitga in het veld, ziedaar de verslagenen van het zwaard; en zo ik in de stad kome, ziedaar de kranken van honger. Ja, zowel de profeten als de priesters lopen om in het land, en weten niet. |
12 Daarom zal hun weg hun zijn als zeer hgladde plaatsen in de idonkerheid; zij zullen aangedreven worden en daarin vallen; want Ik zal een kwaad over hen brengen in het jaar hunner bezoeking, spreekt de HEERE. h Ps. 35:6; 73:18. i Jer. 13:16. |
h Ps. 35:6 Hun weg zij duister en gans slibberig; en de engel des HEEREN vervolge hen. Ps. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen, Gij doet hen vallen in verwoestingen. i Jer. 13:16 Geeft ere den HEERE uw God, eer dat Hij het duister make en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat gij naar licht wacht, en Hij datzelve tot een schaduw des doods stelle, en tot een donkerheid zette. |
13 Ik heb wel ongerijmdheid gezien in de profeten van Samaría, die
door den Baäl profeteerden, en Mijn volk Israël verleidden; |
14 Maar in de profeten van Jeruzalem zie Ik afschuwelijkheid; zij bedrijven overspel en gaan om met valsheid, en sterken de handen der boosdoeners, opdat zij zich niet bekeren een iegelijk van zijn boosheid; zij allen zijn Mij als kSódom, en haar inwoners als Gomórra. k Jes. 1:9. |
k Jes. 1:9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden. |
15 Daarom zegt de HEERE der heirscharen van deze profeten alzo: Zie, Ik zal hen met lalsem spijzigen en met mgalwater drenken; want van Jeruzalems profeten is de huichelarij uitgegaan in het ganse land. l Jer. 9:15. m Jer. 8:14; 9:15. |
l Jer. 9:15 Daarom zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, alzo: Zie, Ik zal dit volk spijzen met alsem, en Ik zal hen drenken met galwater, m Jer. 8:14 Waarom blijven wij zitten? Verzamelt u, en laat ons ingaan in de vaste steden en aldaar stilzwijgen. Immers heeft ons de HEERE onze God doen stilzwijgen, en ons met galwater gedrenkt, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben. Jer. 9:15 Daarom zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, alzo: Zie, Ik zal dit volk spijzen met alsem, en Ik zal hen drenken met galwater, |
16 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten die u profeteren; zij maken u ijdel; zij spreken het gezicht huns harten, niet uit des HEEREN mond. |
17 Zij nzeggen steeds tot degenen die Mij lasteren: De HEERE heeft het gesproken, gijlieden zult vrede hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken wandelt, zeggen zij: Ulieden zal geen kwaad overkomen. n Jer. 6:14; 8:11. Ez. 13:10. Zach. 10:2. |
n Jer. 6:14 En zij genezen de breuk der dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede. Doch daar is geen vrede. Jer. 8:11 En zij genezen de breuk der dochter Mijns volks op het lichtste, zeggende: Vrede, vrede. Doch daar is geen vrede. Ez. 13:10 Daarom, ja, daarom dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede, daar geen vrede is; en dat
de één een lemen wand bouwt, en, zie, de anderen denzelven pleisteren met lozen kalk; Zach. 10:2 Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; daarom zijn zij heengetogen als schapen, zij zijn onderdrukt geworden, want er was geen herder. |
18 Want wie heeft in des HEEREN raad gestaan en Zijn woord gezien of gehoord? Wie heeft Zijn woord aangemerkt en gehoord? |
19 Zie, een oonweder des HEEREN, een grimmigheid, is uitgegaan, ja, een pijnlijk onweder; het zal blijven op der goddelozen hoofd. o Jer. 30:23, 24. |
o Jer. 30:23 Zie, een onweder des HEEREN, een grimmigheid, is uitgegaan, een aanhoudend onweder; het zal blijven op het hoofd der goddelozen. Jer. 30:24 De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan en totdat Hij daargesteld zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij daarop letten. |
20 Des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij zal hebben gedaan en totdat Hij zal hebben daargesteld de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij met verstand daarop letten. |
21 Ik heb die profeten pniet gezonden, nochtans hebben zij gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, nochtans hebben zij geprofeteerd. p Jer. 14:14. |
p Jer. 14:14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging en nietigheid en bedriegerij huns harten. |
22 Maar zo zij in Mijn raad hadden gestaan, zo zouden zij Mijn volk Mijn woorden hebben doen horen, en zouden hen afgekeerd hebben van hun bozen weg en van de boosheid hunner handelingen. |
23 Ben Ik een God van nabij, spreekt de HEERE, en niet een God van verre? |
24 Zou zich iemand in qverborgen plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de HEERE; vervul Ik niet den hemel en de aarde? spreekt de HEERE. q Ps. 139:7, enz. Amos 9:2, 3. |
q Ps. 139:7 Waar zou ik heen gaan voor Uw Geest, en waar zou ik heen vlieden voor Uw aangezicht? Amos 9:2 Al groeven zij tot in de hel, zo zal hen Mijn hand vandaar halen; en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik hen vandaar doen nederdalen. Amos 9:3 En al verstaken zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik hen naspeuren en vandaar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik vandaar een slang gebieden, die zal hen bijten. |
25 Ik heb gehoord wat de profeten zeggen, die in Mijn Naam leugen profeteren, zeggende: Ik heb gedroomd, ik heb gedroomd. |
26 Hoelange? Is er dan een droom in het hart der profeten die de leugen profeteren? Ja, het zijn profeten van huns harten bedriegerij; |
27 Die daar denken om Mijn volk Mijn Naam te doen rvergeten door hun dromen, die zij eenieder zijn naaste vertellen; gelijk als hun vaders Mijn Naam vergeten hebben door den Baäl. r Richt. 3:7; 8:33, 34. |
r Richt. 3:7 En de kinderen Israëls deden wat kwaad was in de ogen des HEEREN en vergaten den HEERE hun God, en zij dienden de Baäls en de bossen. Richt. 8:33 En het geschiedde als Gídeon gestorven was, dat de kinderen Israëls zich omkeerden en de Baäls nahoereerden; en zij stelden zich Baäl-Berith tot een god. Richt. 8:34 En de kinderen Israëls dachten niet aan den HEERE hun God, Die hen gered had van de hand van al hun vijanden van rondom. |
28 De profeet bij welken een droom is, die vertelle den droom; en bij welken Mijn woord is, die spreke Mijn woord waarachtiglijk; wat heeft het stro met het koren te doen? spreekt de HEERE. |
29 Is Mijn woord niet alzo als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat? |
30 Daarom, zie, sIk wil aan de profeten, spreekt de HEERE; die Mijn woorden stelen, eenieder van zijn naaste; s Deut. 18:20. Jer. 14:14, 15. |
s Deut. 18:20 Maar de profeet die hoogmoediglijk zal handelen, sprekende een woord in Mijn Naam, hetwelk Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in den naam van andere goden, dezelve profeet zal sterven. Jer. 14:14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging en nietigheid en bedriegerij huns harten. Jer. 14:15 Daarom zegt de HEERE alzo: Aangaande de profeten die in Mijn Naam profeteren, daar Ik hen niet gezonden heb, en zij dan nog zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit land zijn; diezelve profeten zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden. |
31 Zie, Ik wil aan de profeten, spreekt de HEERE; die hun tong nemen en spreken: Hij heeft het gesproken; |
32 Zie, Ik wil aan degenen die valse dromen profeteren, spreekt de HEERE, en vertellen die, en verleiden Mijn volk met hun leugens en met hun tlichtvaardigheid; daar Ik hen niet gezonden en hun niets bevolen heb, en zij dit volk gans geen nut doen, spreekt de HEERE. t Zef. 3:4. |
t Zef. 3:4 Haar profeten zijn lichtvaardig, gans trouweloze mannen; haar priesters verontreinigen het heilige, zij doen de wet geweld aan. |
Des HEEREN last |
33 Wanneer dan dit volk of een profeet of priester u vragen zal, zeggende: Wat is des HEEREN last? zo zult gij tot hen zeggen: Wat last? Dat Ik ulieden verlaten zal, spreekt de HEERE. |
34 En aangaande den profeet of den priester of het volk, dat zeggen zal: Des HEEREN last; dat Ik bezoeking zal doen over dien man en over zijn huis. |
35 Aldus zult gijlieden zeggen, een iegelijk tot zijn naaste en een iegelijk tot zijn broeder: Wat heeft de HEERE geantwoord en wat heeft de HEERE gesproken? |
36 Maar des HEEREN last zult gij niet meer gedenken; want een iegelijk zal zijn eigen woord een last zijn, dewijl gij verkeert de woorden van den levenden God, den HEERE der heirscharen, onzen God. |
37 Aldus zult gij zeggen tot den profeet: Wat heeft u de HEERE geantwoord, en wat heeft de HEERE gesproken? |
38 Maar dewijl gij zegt: Des HEEREN last; daarom, zo zegt de HEERE: Omdat gij dit woord zegt: Des HEEREN last, daar Ik tot u gezonden heb, zeggende: Gij zult niet zeggen: Des HEEREN last; |
39 Daarom, zie, Ik zal u ook ganselijk vergeten, en u, mitsgaders de stad die Ik u en uw vaderen gegeven heb, van Mijn aangezicht laten varen. |
40 En Ik zal u eeuwige smaadheid aandoen, en veeuwige schande, die niet zal worden vergeten. v Jer. 20:11. |
v Jer. 20:11 Maar de HEERE is met mij als een verschrikkelijk held; daarom zullen mijn vervolgers struikelen en niets vermogen; zij zijn zeer beschaamd geworden, omdat zij niet verstandiglijk gehandeld hebben; het zal een eeuwige schande zijn, zij zal niet vergeten worden. |