Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jeremía gevangengenomen |
1 ALS Pashur, de zoon van Immer, de priester (deze nu was bestelde voorganger in het huis des HEEREN), Jeremía hoorde, diezelve woorden profeterende, |
2 Zo sloeg Pashur den profeet Jeremía, en hij stelde hem in de gevangenis, dewelke is in de bovenste poort van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is. |
3 Maar het geschiedde des anderen daags, dat Pashur Jeremía uit de gevangenis voortbracht; toen zeide Jeremía tot hem: De HEERE noemt uw naam niet Pashur, maar Magôr-missabib. |
4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard. |
5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad en al haar arbeid en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden; die zullen ze aroven, zullen ze nemen en zullen ze brengen naar Babel. a Jer. 15:13; 17:3. |
a Jer. 15:13 Ik zal uw vermogen en uw schatten tot een roof geven, zonder prijs; en dat om al uw zonden en in al uw landpalen. Jer. 17:3 Ik zal Mijn berg met het veld, uw vermogen en al uw schatten ten roof geven, mitsgaders uw hoogten, om de zonde in al uw landpalen. |
6 En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis, gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij zult te Babel komen en aldaar sterven en aldaar begraven worden, gij en al uw vrienden, denwelken gij valselijk geprofeteerd hebt. |
Jeremía’s innerlijke strijd |
7 HEERE, Gij hebt mij overreed en ik ben overreed geworden, Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, eenieder van hen bespot mij. |
8 Want sinds dat ik spreek, roep ik uit, ik roep geweld en verstoring; omdat mij des HEEREN woord den gansen dag btot smaad en tot schimp is. b Jes. 57:4. |
b Jes. 57:4 Over wien maakt gij u lustig, over wien spert gij den mond wijd op en steekt de tong languit? Zijt gij niet kinderen der overtreding, een zaad der valsheid? |
9 Dies zeide ik: Ik zal Zijner niet gedenken, en niet meer in Zijn Naam spreken. Maar het werd in mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik bemoeide mij om te verdragen, maar kon niet. |
10 Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van
Magôr-missabib, zeggende: Geeft ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven. Al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen en onze wraak van hem nemen. |
11 Maar de HEERE is cmet mij als een verschrikkelijk held; ddaarom zullen mijn vervolgers struikelen en niets vermogen; zij zijn zeer beschaamd geworden, omdat zij niet verstandiglijk gehandeld hebben; ehet zal een eeuwige schande zijn, zij zal niet vergeten worden. c Jer. 1:8, 19; 15:20. d Jer. 17:18. e Jer. 23:40. |
c Jer. 1:8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. Jer. 1:19 En zij zullen tegen u strijden, maar tegen u niet vermogen; want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u uit te helpen. Jer. 15:20 Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u, om u te behouden en om u uit te rukken, spreekt de HEERE. d Jer. 17:18 Laat mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat mij niet beschaamd worden; laat hen verschrikt worden, maar laat mij niet verschrikt worden; breng over hen den dag des kwaads en verbreek hen met een dubbele verbreking. e Jer. 23:40 En Ik zal u eeuwige smaadheid aandoen, en eeuwige schande, die niet zal worden vergeten. |
12 Gij dan, o HEERE der heirscharen, Die den rechtvaardige fproeft, Die de nieren en het hart ziet, laat mij Uw gwraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak ontdekt. f Jer. 11:20; 12:3. g Jer. 11:20; 15:15; 18:19, enz. |
f Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Jer. 12:3 Maar Gij, o HEERE, kent mij, Gij ziet mij en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk hen uit als schapen ter slachting, en heilig hen tot den dag der doding. g Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Jer. 15:15 O HEERE, Gij weet het, gedenk mijner en bezoek mij, en wreek mij van mijn vervolgers; neem mij niet weg in Uw lankmoedigheid over hen; weet dat ik om Uwentwil versmaadheid draag. Jer. 18:19 HEERE, luister naar mij, en hoor naar de stem mijner twisters. |
13 Zingt den HEERE, prijst den HEERE; want Hij heeft de ziel des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners verlost. |
14 hVervloekt zij de dag in welken ik geboren ben; de dag op welken mijn moeder mij gebaard heeft, zij niet gezegend. h Jer. 15:10. |
h Jer. 15:10 Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man des twistes en een man des krakeels den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij eenieder van hen. |
15 iVervloekt zij de man die mijn vader geboodschapt heeft, zeggende: U is een jonge zoon geboren, verblijdende hem grotelijks. i Job 3:3. |
i Job 3:3 De dag verga waarin ik geboren ben, en de nacht waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen; |
16 Ja, dezelve man zij als de steden die de HEERE heeft komgekeerd, en het heeft Hem niet berouwd; en hij hore in den morgenstond een geroep en op den middagtijd een geschrei. k Genesis 19. |
k Genesis 19 EN die twee engelen kwamen te Sódom in den avond; en Lot zat in de poort te Sódom; en als Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht ter aarde. |
17 Dat Hij mij niet gedood heeft van de baarmoeder aan! Of mijn moeder mijn graf geweest is, of haar baarmoeder als van een die eeuwiglijk zwanger is! |
18 lWaarom ben ik toch uit de baarmoeder voortgekomen om moeite en droefenis te zien, en dat mijn dagen in beschaamdheid vergaan? l Job 3:20. |
l Job 3:20 Waarom geeft Hij den ellendige het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed? |