Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Om de voorgaande profetie wordt Jeremia van den priester Pashur geslagen en gevangengesteld, vss. 1, 2. Losgelaten zijnde, verkondigt hij hem, zijn vrienden en het ganse volk, Gods schrikkelijke straffen door den koning van Babel, 3. Hij klaagt den Heere zijn lijden, verdriet en inwendigen strijd, 7. Troost zich in Gods bijstand en wraak, tot verheugens toe, 11. Verhaalt hoe onverduldig hij geweest is, 14, enz. |
Jeremía gevangengenomen |
1 ALS 1Pashur, de 2zoon van 3Immer, de priester (deze nu was 4bestelde voorganger in het huis des HEEREN), Jeremía hoorde, diezelve woorden profeterende, |
| 1 Hebr. Paschchur. |
| 2 Dat is, nakomeling. |
| 3 Op wiens geslacht het zestiende lot in de afdeling der priesters gevallen was. Zie 1 Kron. 24:14. |
| 1 Kron. 24:14 Het vijftiende voor Bilga, het zestiende voor Immer, |
| 4 Of: een bestelde (of overste) een voorganger, dat is (als sommigen verklaren), de tweede na den hogepriester, als Eleazar was bij het leven van zijn vader Aäron, Num. 4:16, gesteld tot opzicht en regering in Gods huis. |
| Num. 4:16 Het opzicht nu van Eleázar, den zoon van Aäron den priester, zal zijn over de olie des luchters en het reukwerk der welriekende specerijen en het gedurig spijsoffer en de zalfolie; het opzicht des gansen tabernakels en alles wat daarin is, aan het heiligdom en aan zijn gereedschap. |
|
2 Zo 5sloeg Pashur den profeet Jeremía, en hij stelde hem in de 6gevangenis, dewelke is in de 7bovenste poort 8van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is. |
| 5 Zie 1 Kon. 20 op vers 35. |
| 1 Kon. 20:35 (kt.) Toen zeide een man uit de zonen der profeten tot zijn naaste, door het woord des HEEREN: Sla mij toch. En de man weigerde hem te slaan. |
| 6 Hebr. eigenlijk: omkering, als strekkende tot subversie of omkering van den welstand der misdadigen. Zie wijders 2 Kron. 16 op vers 10. Sommigen menen dat deze gevangenis alzo genoemd is vanwege de engheid der plaats, als waarin men zich nauwelijks kon omkeren; alzo Jer. 29:26. |
| 2 Kron. 16:10 (kt.) Doch Asa werd toornig tegen den ziener en legde hem in het gevangenhuis, want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe onderdrukte Asa enigen uit het volk terzelfder tijd. Jer. 29:26 De HEERE heeft u tot priester gesteld in plaats van den priester Jójada, dat gij opzieners zoudt zijn in des HEEREN huis over allen man die onzinnig is en zich voor een profeet uitgeeft, dat gij dien stelt in de gevangenis en in den stok. |
| 7 Anders: Hoge poort, als 2 Kron. 23:20. Vgl. Jer. 26 op vers 10. Van dezen naam bovenste of hoge is verscheiden gevoelen. |
| 2 Kron. 23:20 En hij nam de oversten der honderden en de machtigen en die heerschappij hadden onder het volk, en al het volk des lands, en bracht den koning van het huis des HEEREN af, en zij kwamen door het midden der Hoge poort in het huis des konings; en zij zetten den koning op den troon des koninkrijks. Jer. 26:10 (kt.) Als nu de vorsten van Juda deze woorden hoorden, gingen zij op uit het huis des konings naar het huis des HEEREN; en zij zetten zich bij de deur der nieuwe poort des HEEREN. |
| 8 Dat is, staande naar het land van Benjamin toe. |
|
3 Maar het geschiedde des anderen daags, dat Pashur Jeremía uit de gevangenis voortbracht; toen zeide Jeremía tot hem: De HEERE noemt uw naam niet Pashur, maar 9Magôr-missabib. |
| 9 Dat is, schrik of vrees van rondom, om reden als volgt. |
|
4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik 10stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw 11liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en 12slaan hen met het zwaard. |
| 10 Of: Ik geef u den schrik of der vrees over. |
| 11 Of: vrienden. Alzo vers 6 en elders. |
| vers 6 En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis, gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij zult te Babel komen en aldaar sterven en aldaar begraven worden, gij en al uw vrienden, denwelken gij valselijk geprofeteerd hebt. |
| 12 Dat is, ombrengen. Zie Gen. 8 op vers 21. |
| Gen. 8:21 (kt.) En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. |
|
5 Ook zal Ik geven al het vermogen dezer stad en al haar 13arbeid en al haar kostelijkheid, en alle schatten der koningen van Juda, Ik zal ze geven in de hand hunner vijanden; die zullen ze aroven, zullen ze nemen en zullen ze brengen naar Babel. |
| 13 Dat is, al wat zij met haar arbeid verkregen heeft. |
| a Jer. 15:13; 17:3. |
| Jer. 15:13 Ik zal uw vermogen en uw schatten tot een roof geven, zonder prijs; en dat om al uw zonden en in al uw landpalen. Jer. 17:3 Ik zal Mijn berg met het veld, uw vermogen en al uw schatten ten roof geven, mitsgaders uw hoogten, om de zonde in al uw landpalen. |
|
6 En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis, gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij zult te Babel komen en aldaar sterven en aldaar begraven worden, gij en al uw vrienden, denwelken gij 14valselijk geprofeteerd hebt. |
| 14 Hebr. in of met valsheid. |
Jeremía’s innerlijke strijd |
7 HEERE, Gij hebt mij 15overreed en ik ben overreed geworden, Gij zijt mij te sterk geweest en hebt 16overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, eenieder van hen bespot mij. |
| 15 Of: verlokt, bepraat, overgehaald, als men zegt. Enigen verstaan dit van zijn beroeping en den last hem gegeven. Vgl. Jer. 1:6, 7, en zie van het Hebreeuwse woord Richt. 14 op vers 15, en vgl. onder, vers 10. Hetzelfde woord wordt gebruikt van het rechtvaardig oordeel Gods in het overreden der valse profeten, Ez. 14:9. Zie aldaar. |
| Jer. 1:6 Toen zeide ik: Ach Heere HEERE, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong. Jer. 1:7 Maar de HEERE zeide tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal waarheen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken. Richt. 14:15 (kt.) Daarna geschiedde het op den zevenden dag, dat zij tot Simsons huisvrouw zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat wij niet misschien u en uws vaders huis met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd om het onze te bezitten; is het zo niet? vers 10 Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van
Magôr-missabib, zeggende: Geeft ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven. Al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen en onze wraak van hem nemen. Ez. 14:9 Als nu een profeet overreed zal zijn en iets gesproken zal hebben, Ik, de HEERE, heb dienzelven profeet overreed, en Ik zal Mijn hand tegen hem uitstrekken en zal hem verdelgen uit het midden van Mijn volk Israël. |
| 16 Vergelijk de manier van spreken met vers 10. |
| vers 10 Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van
Magôr-missabib, zeggende: Geeft ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven. Al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen en onze wraak van hem nemen. |
|
8 Want sinds dat ik 17spreek, roep ik uit, ik 18roep geweld en verstoring; omdat mij des HEEREN woord den gansen dag btot smaad en tot schimp is. |
| 17 Profeterende tot het volk. |
| 18 Vgl. Job 19:7 en de aant. aldaar. |
| Job 19:7 Zie, ik roep geweld, doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht. |
| b Jes. 57:4. |
| Jes. 57:4 Over wien maakt gij u lustig, over wien spert gij den mond wijd op en steekt de tong languit? Zijt gij niet kinderen der overtreding, een zaad der valsheid? |
|
9 Dies 19zeide ik: Ik zal Zijner niet 20gedenken, en niet meer in Zijn Naam spreken. Maar 21het werd in mijn hart als een 22brandend vuur, besloten in mijn beenderen; en ik 23bemoeide mij om te verdragen, maar kon niet. |
| 19 Bij mijzelven, dat is, ik dacht. |
| 20 Dat is, niet meer van den Heere vermelden, geen mentie meer van Zijn last maken. |
| 21 Des Heeren woord, of Zijn last; door de krachtige werking des Heiligen Geestes; of: daar was, enz. |
| 22 Zie zulke gelijkenis Job 32:18. Ps. 39:4. |
| Job 32:18 Want ik ben der woorden vol; de geest mijns buiks benauwt mij. Ps. 39:4 Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong: |
| 23 Of: werd vermoeid van, enz., en kon niet, te weten langer inhouden of den Geest des Heeren wederstaan, ik moest in mijn dienst voortgaan. |
|
10 Want ik heb gehoord de 24naspraak van velen, van
25Magôr-missabib, zeggende: 26Geeft ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven. 27Al mijn vredegenoten nemen acht op mijn 28hinking; zij zeggen: Misschien zal hij 29overreed worden, dan zullen wij hem overmogen en onze wraak van hem nemen. |
| 24 Of: achterklap, boos gerucht. |
| 25 Zie vers 3. Dezen mag men nemen voor een aanleider van hetgeen waarvan verder in dit vers gesproken wordt. Anders: schrik of vrees grijpt mij aan van rondom, zij zeggen, enz. |
| vers 3 Maar het geschiedde des anderen daags, dat Pashur Jeremía uit de gevangenis voortbracht; toen zeide Jeremía tot hem: De HEERE noemt uw naam niet Pashur, maar Magôr-missabib. |
| 26 Dat is, verneem ernaar en let erop wat gij van Jeremia hoort, en breng het ons aan, opdat wij het den oversten, zo kerkelijken als politieken, aanbrengen, om tegen hem te beraadslagen. |
| 27 Hebr. Alle mensen mijns vredes. Alzo Jer. 38:22. Vgl. 2 Sam. 8 op vers 10. Ps. 41 op vers 10. |
| Jer. 38:22 Ziedaar, al de vrouwen die in het huis des konings van Juda zijn overgebleven, zullen uitgevoerd worden tot de vorsten des konings van Babel; en dezelve zullen zeggen: Uw vredegenoten hebben u aangehitst en hebben u overmocht; uw voeten zijn in den modder gezonken, zij zijn achterwaarts gekeerd. 2 Sam. 8:10 (kt.) Zo zond Thoï zijn zoon Joram tot den koning David om hem te vragen naar zijn
welstand en om hem te zegenen, vanwege dat hij tegen Hadad-ézer gekrijgd en hem geslagen had (want Hadad-ézer voerde steeds krijg tegen Thoï); en in zijn hand waren zilveren vaten en gouden vaten en koperen vaten; Ps. 41:10 (kt.) Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzene tegen mij grotelijks verheven. |
| 28 Of ik mij ergens in mijn ambt of leven mocht vergrijpen of struikelen, en zij mij daarover ten val of in lijden brengen. Vgl. Ps. 35:15; 38:18. |
| Ps. 35:15 Maar als ik hinkte, waren zij verblijd en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen en zwegen niet stil. Ps. 38:18 Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. |
| 29 Zich met zoete woorden laten misleiden, om het een tegen het ander te zeggen, of anderszins feilen, en gelegenheid geven tot zijn verderf. |
|
11 Maar de HEERE is cmet mij als een verschrikkelijk held; ddaarom zullen mijn vervolgers struikelen en niets vermogen; 30zij zijn zeer beschaamd geworden, omdat zij niet 31verstandiglijk gehandeld hebben; ehet zal een 32eeuwige schande zijn, zij zal niet vergeten worden. |
| c Jer. 1:8, 19; 15:20. |
| Jer. 1:8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. Jer. 1:19 En zij zullen tegen u strijden, maar tegen u niet vermogen; want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u uit te helpen. Jer. 15:20 Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u, om u te behouden en om u uit te rukken, spreekt de HEERE. |
| d Jer. 17:18. |
| Jer. 17:18 Laat mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat mij niet beschaamd worden; laat hen verschrikt worden, maar laat mij niet verschrikt worden; breng over hen den dag des kwaads en verbreek hen met een dubbele verbreking. |
| 30 Profetischerwijze van het toekomende gesproken voor: zij zullen zekerlijk beschaamd worden; waarover de profeet zich door het geloof alzo verheugt, als te zien is vers 13. Verhalende ondertussen hoe hij aan de andere zijde is bestreden door de zwakheid des vleses. |
| vers 13 Zingt den HEERE, prijst den HEERE; want Hij heeft de ziel des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners verlost. |
| 31 Vgl. Jer. 10:21. Of omdat zij niet gelukkig of voorspoedig zijn geweest of zullen zijn; omdat hun aanslagen hun zullen feilen. |
| Jer. 10:21 Want de herders zijn onvernuftig geworden en hebben den HEERE niet gezocht; daarom hebben zij niet verstandiglijk gehandeld en hun ganse weide is verstrooid. |
| e Jer. 23:40. |
| Jer. 23:40 En Ik zal u eeuwige smaadheid aandoen, en eeuwige schande, die niet zal worden vergeten. |
| 32 Of: een eeuwige schande! als een afgebroken rede, verwonderenderwijze. |
|
12 Gij dan, o HEERE der 33heirscharen, Die den rechtvaardige fproeft, Die de 34nieren en het hart ziet, laat mij Uw gwraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak 35ontdekt. |
| 33 Zie 1 Kon. 18 op vers 15. |
| 1 Kon. 18:15 (kt.) En Elía zeide: Zo waarachtig als
de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. |
| f Jer. 11:20; 12:3. |
| Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Jer. 12:3 Maar Gij, o HEERE, kent mij, Gij ziet mij en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk hen uit als schapen ter slachting, en heilig hen tot den dag der doding. |
| 34 Als Jer. 11:20. Zie aldaar. |
| Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. |
| g Jer. 11:20; 15:15; 18:19, enz. |
| Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. Jer. 15:15 O HEERE, Gij weet het, gedenk mijner en bezoek mij, en wreek mij van mijn vervolgers; neem mij niet weg in Uw lankmoedigheid over hen; weet dat ik om Uwentwil versmaadheid draag. Jer. 18:19 HEERE, luister naar mij, en hoor naar de stem mijner twisters. |
| 35 Als mijn Advocaat en Patroon. |
|
13 Zingt den HEERE, prijst den HEERE; want Hij heeft de ziel des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners verlost. |
14 h36Vervloekt zij de dag in welken ik geboren ben; de dag op welken mijn moeder mij gebaard heeft, zij niet gezegend. |
| h Jer. 15:10. |
| Jer. 15:10 Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man des twistes en een man des krakeels den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij eenieder van hen. |
| 36 Vergelijk deze klage der onverduldigheid met Job 3:3, enz., en zie de aantt. aldaar. De profeet verhaalt hier hoe onverduldig hij geweest is, als hem al de wereld vloekte en smaadde. Zie vers 8. Jer. 15:10. |
| Job 3:3 De dag verga waarin ik geboren ben, en de nacht waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen; vers 8 Want sinds dat ik spreek, roep ik uit, ik roep geweld en verstoring; omdat mij des HEEREN woord den gansen dag tot smaad en tot schimp is. Jer. 15:10 Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man des twistes en een man des krakeels den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij eenieder van hen. |
|
15 iVervloekt zij de man die mijn vader geboodschapt heeft, zeggende: U is een 37jonge zoon geboren, 38verblijdende hem grotelijks. |
| i Job 3:3. |
| Job 3:3 De dag verga waarin ik geboren ben, en de nacht waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen; |
| 37 Hebr. een mannelijk kind, of zoon. |
| 38 Hebr. verblijdende verblijdde hij hem. |
|
16 Ja, dezelve man zij als de 39steden die de HEERE heeft komgekeerd, en het heeft Hem niet 40berouwd; en hij hore in den 41morgenstond een 42geroep en op den 43middagtijd een geschrei. |
| 39 Dit schijnt te zien op de steden Sodom, Gomorra, enz., Genesis 19. |
| Genesis 19 EN die twee engelen kwamen te Sódom in den avond; en Lot zat in de poort te Sódom; en als Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht ter aarde. |
| k Genesis 19. |
| Genesis 19 EN die twee engelen kwamen te Sódom in den avond; en Lot zat in de poort te Sódom; en als Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht ter aarde. |
| 40 Zie Gen. 6 op vers 6. |
| Gen. 6:6 (kt.) Toen berouwde het den HEERE dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart. |
| 41 Dat is, vroeg, onvoorziens, als hij er niet op verdacht is. Vgl. Hos. 10:15. |
| Hos. 10:15 Alzo heeft Bethel ulieden gedaan, vanwege de boosheid uwer boosheid; Israëls koning is in den dageraad ten enenmale uitgeroeid. |
| 42 Een gekerm zijner medeburgers of naburen, die omgebracht worden of in levensgevaar zijn, gelijk ten tijde van des vijands overval pleegt te geschieden. |
| 43 Als men placht maaltijd te houden en te rusten. |
|
17 44Dat Hij mij niet gedood heeft van de baarmoeder aan! Of mijn moeder mijn graf geweest is, of haar baarmoeder als van een die 45eeuwiglijk zwanger is! |
| 44 Alsof hij zeide: Waarom is dat niet geschied? Waarom heeft de Heere mij niet gedood? Als in het volgende vers. |
| 45 Hebr. ener zwangere der eeuwigheid, dat is, altoos zwanger blijvende en nimmermeer barende. |
|
18 lWaarom ben ik toch uit de baarmoeder voortgekomen om moeite en droefenis te 46zien, en dat mijn dagen in beschaamdheid vergaan? |
| l Job 3:20. |
| Job 3:20 Waarom geeft Hij den ellendige het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van gemoed? |
| 46 Dat is, ondervinden. Zie Job 7 op vers 7. |
| Job 7:7 (kt.) Gedenk dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen om het goede te zien. |