Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De kruik gebroken |
1 ZO zegt de HEERE: Ga heen en koop een pottenbakkerskruik, en neem tot u van de oudsten des volks en van de oudsten der priesters. |
2 En ga uit naar het dal des zoons van Hinnom, dat voor de deur der Zonnepoort is, en roep aldaar uit de woorden die Ik tot u spreken zal; |
3 En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem. Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal een kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk eenieder die het hoort, zijn oren aklinken zullen; a 1 Sam. 3:11. 2 Kon. 21:12. |
a 1 Sam. 3:11 En de HEERE zeide tot Samuël: Zie, Ik doe een ding in Israël, dat al wie het horen zal, dien
zullen zijn beide oren klinken. 2 Kon. 21:12 Daarom, alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat eenieder die het hoort, beide zijn oren klinken zullen. |
4 Omdat zij Mij bverlaten en deze plaats vervreemd en anderen goden daarin gerookt hebben, die zij niet gekend hebben, zij, noch hun vaders, noch de koningen van Juda; en hebben deze plaats vervuld met cbloed der onschuldigen. b Jes. 65:11. Jer. 2:13, 17, 19; 5:7, 19; 15:6; 17:13. c Jer. 7:6. |
b Jes. 65:11 Maar gij verlaters des HEEREN, gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, gij aanrichters ener tafel voor die bende, en gij opvullers des dranks voor dat getal: Jer. 2:13 Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan: Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden. Jer. 2:17 Doet gij u dit niet zelven, doordien gij den HEERE uw God verlaat, ten tijde als Hij u op den weg leidt? Jer. 2:19 Uw boosheid zal u kastijden en uw afkeringen zullen u straffen; weet dan en zie, dat het kwaad en bitter is dat gij den HEERE uw God verlaat, en Mijn vreze niet bij u is, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen. Jer. 5:7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. Jer. 5:19 En het zal geschieden wanneer gij zult zeggen: Waarom heeft ons de HEERE onze God al deze dingen gedaan? dat gij tot hen zeggen zult: Gelijk als gijlieden Mij hebt verlaten en vreemde goden in uw land gediend, alzo zult gij de uitlandsen dienen, in een land dat uwe niet is. Jer. 15:6 Gij hebt Mij verlaten, spreekt de HEERE, gij zijt achterwaarts gegaan; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven, Ik ben des berouwens moede geworden. Jer. 17:13 O HEERE, Israëls Verwachting, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden; en die van mij afwijken, zullen in de aarde geschreven worden; want zij verlaten den HEERE, de Springader des levenden waters. c Jer. 7:6 Den vreemdeling, wees en weduwe niet zult verdrukken en geen onschuldig bloed in deze plaats vergieten, en andere goden niet zult nawandelen, ulieden ten kwade, |
5 Want zij hebben de hoogten van Baäl gebouwd om hun zonen met vuur te verbranden, den Baäl tot brandoffers; hetwelk Ik niet geboden noch gesproken heb, noch in Mijn hart is opgekomen. |
6 Daarom, zie, dde dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze plaats niet meer zal genoemd worden het Tofeth, of dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal. d Jer. 7:32. |
d Jer. 7:32 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn. |
7 Want Ik zal den raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen, en zal hen voor het aangezicht hunner vijanden doen vallen door het zwaard, en door de hand dergenen die hun ziel zoeken; en Ik zal hun dode lichamen ehet gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze geven. e Jer. 15:3; 16:4. |
e Jer. 15:3 Want Ik zal bezoeking over hen doen met vier geslachten, spreekt de HEERE: met het zwaard om te doden, en met de honden om te slepen, en met het gevogelte des hemels en met het gedierte der aarde om op te eten en te verderven. Jer. 16:4 Zij zullen pijnlijke doden sterven, zij zullen niet beklaagd, noch begraven worden, zij zullen tot mest op den aardbodem zijn; en zij zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden, en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn. |
8 En Ik zal deze stad zetten tot een ontzetting en tot een aanfluiting; al wie voorbij haar gaat, zal zich ontzetten en fluiten over al haar plagen. |
9 fEn Ik zal henlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochters doen eten, en zij zullen eten een iegelijk het vlees zijns naasten, in de belegering en in de benauwing, waarmede hen hun vijanden en die hun ziel zoeken, benauwen zullen. f Lev. 26:29. Deut. 28:53. Klgld. 4:10. |
f Lev. 26:29 Want gij zult het vlees uwer zonen eten, en het vlees uwer dochters zult gij eten. Deut. 28:53 En gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochters, die u de HEERE uw God gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen. Klgld. 4:10 Jod. De handen der barmhartige vrouwen hebben haar kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden in de verbreking der dochter mijns volks. |
10 Dan zult gij de kruik verbreken, voor de ogen der mannen die met u gegaan zijn, |
11 En zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder geheel kan worden; en zij zullen hen in Tofeth gbegraven, omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven. g Jer. 7:32. |
g Jer. 7:32 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn. |
12 Zo zal Ik deze plaats doen, spreekt de HEERE, en haar inwoners; en dat om deze stad te stellen als een Tofeth. |
13 En de huizen van Jeruzalem en de huizen der koningen van Juda zullen, gelijk de plaatsen van Tofeth, onrein worden, met al de huizen op welker daken zij aan al het heir des hemels gerookt en aan vreemde goden hdrankoffers geofferd hebben. h Jer. 7:18. |
h Jer. 7:18 De kinderen lezen hout op en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de Melécheth des hemels, en anderen goden drankoffers te offeren, om Mij verdriet aan te doen. |
14 Toen nu Jeremía van Tofeth kwam, waarheen hem de HEERE gezonden had om te profeteren, stond hij in het voorhof van des HEEREN huis, en zeide tot al het volk: |
15 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal over deze stad en over al haar steden al het kwaad brengen dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij hun inek verhard hebben, om Mijn woorden niet te horen. i Jer. 7:26; 17:23. |
i Jer. 7:26 Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaderen. Jer. 17:23 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, om niet te horen en om de tucht niet aan te nemen. |