Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Door het teken van een pottenbakkerskruik, die den profeet bevolen wordt te breken in het dal des zoons van Hinnom, stelt God eerst den politieke en kerkelijke regeerders, en daarna het ganse volk in het voorhof des tempels door den profeet voor ogen een zeer gruwelijke verstoring van Jeruzalem, vanwege de gruwelen die zij in dat dal en voorts overal bedreven. |
De kruik gebroken |
1 ZO zegt de HEERE: Ga heen en koop een 1pottenbakkerskruik2, en 3neem tot u van de oudsten des volks en van de oudsten der priesters. | | 1 Hebr. kruik, kan of fles van een formeerder van een potscherf of aarden vat, dat is, een fles die van een pottenbakker gemaakt is. Anders: een pottenbakkers aarden fles, zodat het woord dat een potscherf of aarden vat betekent, gevoegd wordt bij het woord kruik, en het woord formeerder (gelijk elders) alleen voor een pottenbakker gebruikt wordt, de zaak op hetzelfde uitkomende. |
2 Hebr. bakbuk, dat een kruik, fles, of ander drink- of watervat betekent, hebbende den naam van de holle ledigheid, of het ledigen. Zie op vers 7. Wat deze aarden fles betekent zie vss. 10, 11. vers 7 (kt.) Want Ik zal den raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen, en zal hen voor het aangezicht hunner vijanden doen vallen door het zwaard, en door de hand dergenen die hun ziel zoeken; en Ik zal hun dode lichamen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze geven. vers 10 Dan zult gij de kruik verbreken, voor de ogen der mannen die met u gegaan zijn, vers 11 En zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder geheel kan worden; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven. |
3 Zie vers 10. vers 10 Dan zult gij de kruik verbreken, voor de ogen der mannen die met u gegaan zijn, |
2 En ga uit naar het dal des 4zoons van Hinnom, dat voor de deur der 5Zonnepoort is, en roep aldaar uit de woorden die Ik tot u spreken zal; | | 4 Als Jer. 7:31. Zie 2 Kon. 23 op vers 10. Jer. 7:31 En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochters met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. 2 Kon. 23:10 (kt.) Hij verontreinigde ook Tofeth, dat in het dal der kinderen van Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech door het vuur deed gaan. |
5 Alzo genoemd (naar sommiger gevoelen) omdat zij was in het oosten van des tempels voorhof, waarvan vers 14. Zie ook Neh. 3:29. Doch anderen verstaan veelmeer dat zij alzo genoemd is omdat zij stond in het zuiden tegen de hitte van de middagzon, alwaar het dal van Hinnom lag, Joz. 15:8. vers 14 Toen nu Jeremía van Tofeth kwam, waarheen hem de HEERE gezonden had om te profeteren, stond hij in het voorhof van des HEEREN huis, en zeide tot al het volk: Neh. 3:29 Daarna verbeterde Zadok, de zoon van Immer, tegenover zijn huis; en na hem verbeterde Semája, de zoon van Sechánja, de bewaarder van de Oostpoort. Joz. 15:8 En deze landpale zal opgaan door het dal des zoons van Hinnom, aan de zijde van den Jebusiet van het zuiden, dezelve is Jeruzalem; en deze landpale zal opwaarts gaan tot de spits van den berg die vóór aan het dal van Hinnom is, westwaarts, hetwelk in het uiterste van het dal der Refaïeten is, tegen het noorden. |
3 En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij 6koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem. Alzo zegt de HEERE der 7heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal een 8kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk eenieder die het hoort, zijn 9oren aklinken zullen; | | 6 Dat is, koning met zijn vorsten en regenten, als enigen dit verstaan. Vgl. Jer. 46:25. Anders kan men het ook passen op den tegenwoordigen koning en zijn navolgers, tot de Babylonische gevangenis toe. Jer. 46:25 De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Zie, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao en over Egypte, en over haar goden en over haar koningen, ja, over Farao en over degenen die op hem vertrouwen. |
7 Zie 1 Kon. 18 op vers 15. 1 Kon. 18:15 (kt.) En Elía zeide: Zo waarachtig als
de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. |
8 Dat is, plaag van ellende, ongeluk. |
9 Zie 2 Kon. 21 op vers 12. 2 Kon. 21:12 (kt.) Daarom, alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat eenieder die het hoort, beide zijn oren klinken zullen. |
a 1 Sam. 3:11. 2 Kon. 21:12. 1 Sam. 3:11 En de HEERE zeide tot Samuël: Zie, Ik doe een ding in Israël, dat al wie het horen zal, dien
zullen zijn beide oren klinken. 2 Kon. 21:12 Daarom, alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en Juda brengen, dat eenieder die het hoort, beide zijn oren klinken zullen. |
4 Omdat zij Mij bverlaten en deze plaats 10vervreemd en anderen goden daarin gerookt hebben, die zij niet gekend hebben, zij, noch hun vaders, noch de koningen van Juda; en hebben deze plaats vervuld met cbloed der onschuldigen. | | b Jes. 65:11. Jer. 2:13, 17, 19; 5:7, 19; 15:6; 17:13. Jes. 65:11 Maar gij verlaters des HEEREN, gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, gij aanrichters ener tafel voor die bende, en gij opvullers des dranks voor dat getal: Jer. 2:13 Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan: Mij, de Springader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden. Jer. 2:17 Doet gij u dit niet zelven, doordien gij den HEERE uw God verlaat, ten tijde als Hij u op den weg leidt? Jer. 2:19 Uw boosheid zal u kastijden en uw afkeringen zullen u straffen; weet dan en zie, dat het kwaad en bitter is dat gij den HEERE uw God verlaat, en Mijn vreze niet bij u is, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen. Jer. 5:7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. Jer. 5:19 En het zal geschieden wanneer gij zult zeggen: Waarom heeft ons de HEERE onze God al deze dingen gedaan? dat gij tot hen zeggen zult: Gelijk als gijlieden Mij hebt verlaten en vreemde goden in uw land gediend, alzo zult gij de uitlandsen dienen, in een land dat uwe niet is. Jer. 15:6 Gij hebt Mij verlaten, spreekt de HEERE, gij zijt achterwaarts gegaan; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven, Ik ben des berouwens moede geworden. Jer. 17:13 O HEERE, Israëls Verwachting, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden; en die van mij afwijken, zullen in de aarde geschreven worden; want zij verlaten den HEERE, de Springader des levenden waters. |
10 Van Mij, anderen goden die toe-eigenende, en met zulke gruwelen vervullende, dat Ik haar niet meer voor de Mijne ken. |
c Jer. 7:6. Jer. 7:6 Den vreemdeling, wees en weduwe niet zult verdrukken en geen onschuldig bloed in deze plaats vergieten, en andere goden niet zult nawandelen, ulieden ten kwade, |
5 Want zij hebben de hoogten van 11Baäl gebouwd om hun zonen met 12vuur te verbranden, den Baäl tot brandoffers; 13hetwelk Ik niet geboden noch gesproken heb, noch in Mijn hart is opgekomen. | | 11 Een algemene toenaam der afgoden, zie Richt. 2 op vers 11, dewelke hier ook den Moloch gegeven wordt. Richt. 2:11 (kt.) Toen deden de kinderen Israëls wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij dienden de Baäls. |
12 Zie Lev. 18 op vers 21. Lev. 18:21 (kt.) En van uw zaad zult gij niet geven om voor den Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult gij niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. |
13 Zie Jer. 7:31, 32. Jer. 7:31 En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochters met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. Jer. 7:32 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn. |
6 Daarom, zie, dde dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze plaats niet meer zal genoemd worden het Tofeth, of dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal. | | d Jer. 7:32. Jer. 7:32 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn. |
7 Want Ik zal den 14raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats 15verijdelen, en zal hen voor het aangezicht hunner vijanden doen vallen door het zwaard, en door de 16hand dergenen die hun ziel zoeken; en Ik zal hun 17dode lichamen ehet gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze geven. | | 14 Waardoor zij het geweld der Babyloniërs menen te ontgaan. |
15 Hebr. ledigmaken of ledigen, gelijk een fles wordt geledigd, dat er geen vochtigheid meer in is. De zin is: Ik zal hen gans radeloos maken, al hun raadslagen tenietmaken. Dit schijnt te zien op de kruik of fles (waarvan vss. 1, 10), hebbende den naam van ledigen. vers 1 ZO zegt de HEERE: Ga heen en koop een pottenbakkerskruik, en neem tot u van de oudsten des volks en van de oudsten der priesters. vers 10 Dan zult gij de kruik verbreken, voor de ogen der mannen die met u gegaan zijn, |
16 Dat is, het geweld dergenen die naar hun leven staan. Zie 2 Sam. 4 op vers 8. Alzo vers 9. 2 Sam. 4:8 (kt.) En zij brachten het hoofd van Isbóseth tot David te Hebron en zeiden tot den koning: Zie, daar is het hoofd van Isbóseth, den zoon van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht; alzo heeft de HEERE mijn heer den koning te dezen dage wraken gegeven van Saul en van zijn zaad. vers 9 En Ik zal henlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochters doen eten, en zij zullen eten een iegelijk het vlees zijns naasten, in de belegering en in de benauwing, waarmede hen hun vijanden en die hun ziel zoeken, benauwen zullen. |
17 Hebr. dode lichaam; als dikwijls. |
e Jer. 15:3; 16:4. Jer. 15:3 Want Ik zal bezoeking over hen doen met vier geslachten, spreekt de HEERE: met het zwaard om te doden, en met de honden om te slepen, en met het gevogelte des hemels en met het gedierte der aarde om op te eten en te verderven. Jer. 16:4 Zij zullen pijnlijke doden sterven, zij zullen niet beklaagd, noch begraven worden, zij zullen tot mest op den aardbodem zijn; en zij zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden, en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn. |
8 En Ik zal deze stad zetten tot een 18ontzetting en tot een aanfluiting; al wie voorbij haar gaat, zal zich ontzetten en fluiten over al haar plagen. | | 18 Zie Jer. 18:16. Jer. 18:16 Om hun land te stellen tot een ontzetting, tot eeuwige aanfluitingen; al wie daar voorbijgaat, zal zich ontzetten en met zijn hoofd schudden. |
9 fEn Ik zal henlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochters doen eten, en zij zullen eten een iegelijk het vlees zijns naasten, in de belegering en in de benauwing, waarmede hen hun vijanden en die hun ziel zoeken, benauwen zullen. | | f Lev. 26:29. Deut. 28:53. Klgld. 4:10. Lev. 26:29 Want gij zult het vlees uwer zonen eten, en het vlees uwer dochters zult gij eten. Deut. 28:53 En gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochters, die u de HEERE uw God gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen. Klgld. 4:10 Jod. De handen der barmhartige vrouwen hebben haar kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden in de verbreking der dochter mijns volks. |
10 Dan zult 19gij de 20kruik verbreken, voor de ogen der mannen die 21met u gegaan zijn, | | 19 Woorden Gods tot Jeremia. |
20 Waarvan vers 1. vers 1 ZO zegt de HEERE: Ga heen en koop een pottenbakkerskruik, en neem tot u van de oudsten des volks en van de oudsten der priesters. |
21 Zie vers 1. vers 1 ZO zegt de HEERE: Ga heen en koop een pottenbakkerskruik, en neem tot u van de oudsten des volks en van de oudsten der priesters. |
11 En zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder 22geheel kan worden; en zij 23zullen hen in Tofeth gbegraven, omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven. | | 22 Hebr. geheeld, genezen. |
23 Zie Jer. 7:32. Jer. 7:32 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn. |
g Jer. 7:32. Jer. 7:32 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn. |
12 Zo zal Ik deze plaats doen, spreekt de HEERE, en haar inwoners; en dat om deze stad te stellen als een 24Tofeth. | | 24 Een onreine, afschuwelijke plaats. Zie het volgende vers en Jer. 7 op vers 32. Jer. 7:32 (kt.) Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat het niet meer zal geheten worden Tofeth, noch dal des zoons van Hinnom, maar Moorddal; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen plaats zal zijn. |
13 En de huizen van Jeruzalem en de huizen der koningen van Juda zullen, gelijk de plaatsen van Tofeth, onrein worden, 25met al de huizen op welker 26daken zij aan al het 27heir des hemels gerookt en aan vreemde goden hdrankoffers 28geofferd hebben. | | 25 Anders: om of vanwege. |
26 Omdat zij plat waren. Zie Deut. 22 op vers 8. Jer. 32:29. Deut. 22:8 (kt.) Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw dak een leuning maken; opdat gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand vallende, daarvan afviel. Jer. 32:29 En de Chaldeeën, die tegen deze stad strijden, zullen er inkomen en deze stad met vuur aansteken, en zullen ze verbranden, met de huizen, op welker daken zij den Baäl gerookt en anderen goden drankoffers geofferd hebben om Mij te vertoornen. |
27 Als Jer. 8:2. Jer. 8:2 En zij zullen ze uitspreiden voor de zon en voor de maan en voor het ganse heir des hemels, die zij liefgehad en die zij gediend en die zij nagewandeld en die zij gezocht hebben, en voor dewelke zij zich nedergebogen hebben; zij zullen niet verzameld noch begraven worden, tot mest op den aardbodem zullen zij zijn. |
h Jer. 7:18. Jer. 7:18 De kinderen lezen hout op en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de Melécheth des hemels, en anderen goden drankoffers te offeren, om Mij verdriet aan te doen. |
28 Als Jer. 7:18. Jer. 7:18 De kinderen lezen hout op en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de Melécheth des hemels, en anderen goden drankoffers te offeren, om Mij verdriet aan te doen. |
14 Toen nu Jeremía van Tofeth kwam, waarheen hem de HEERE gezonden had om te profeteren, 29stond hij in het voorhof van des HEEREN 30huis, en zeide tot al het volk: | | 29 Of: stelde hij zich, ging of bleef staan. |
30 Dat is, tempel; in welks voorhof de gemeente vergaderde. |
15 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal over deze stad en over al 31haar steden al het 32kwaad brengen dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij hun i33nek verhard hebben, om Mijn woorden niet 34te horen. | | 31 Die onder haar, als hoofdstad van Juda, behoren. |
32 Als vers 3. vers 3 En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem. Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal een kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk eenieder die het hoort, zijn oren klinken zullen; |
i Jer. 7:26; 17:23. Jer. 7:26 Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaderen. Jer. 17:23 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, om niet te horen en om de tucht niet aan te nemen. |
33 Zie Jer. 7:26. Jer. 7:26 Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaderen. |
34 Dat is, gehoorzamen. |