Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De HEERE verschoont niet meer |
1 MAAR de HEERE zeide tot mij: aAl stond bMozes en cSamuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf hen weg van Mijn aangezicht en laat hen uitgaan. a Ez. 14:14. b Ex. 32:14. c 1 Sam. 7:9. |
a Ez. 14:14 Ofschoon deze drie mannen, Noach, Daniël en Job, in het midden van hetzelve waren, zij zouden door hun gerechtigheid alleen hun ziel bevrijden, spreekt de Heere HEERE. b Ex. 32:14 Toen berouwde het den HEERE over het kwaad hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen. c 1 Sam. 7:9 Toen nam Samuël een melklam en hij offerde het geheel den HEERE ten brandoffer; en Samuël riep tot den HEERE voor Israël, en de HEERE verhoorde hem. |
2 En het zal geschieden wanneer zij tot u zullen zeggen: Waarheen zullen wij uitgaan? dat gij tot hen zult zeggen: Zo zegt de HEERE: dWie ter dood, ter dood; en wie ten zwaarde, ten zwaarde; en wie ten honger, ten honger; en wie ter gevangenis, ter gevangenis. d Zach. 11:9. |
d Zach. 11:9 En Ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden. |
3 Want Ik zal bezoeking over hen doen met vier egeslachten, spreekt de HEERE: met het zwaard om te doden, en met de honden om te slepen, en met fhet gevogelte des hemels en met het gedierte der aarde om op te eten en te verderven. e Lev. 26:16. f Jer. 7:33. |
e Lev. 26:16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat opeten. f Jer. 7:33 En de dode lichamen dezes volks zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn, en niemand zal ze afschrikken. |
4 En Ik zal hen overgeven tot een gberoering aan alle koninkrijken der aarde, vanwege Manasse, zoon van Jehizkía, koning van Juda, om hetgeen hij te Jeruzalem gedaan heeft. g Deut. 28:25. |
g Deut. 28:25 De HEERE zal u geven geslagen voor het aangezicht uwer vijanden; door één weg zult gij tot hem uittrekken en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der aarde beroerd worden. |
5 Want wie zou u hverschonen, o Jeruzalem? Of wie zou medelijden met u hebben? Of wie zou aftreden om u naar vrede te vragen? h Jes. 51:19. |
h Jes. 51:19 Deze twee dingen zijn u wedervaren; wie heeft medelijden met u? Er is verwoesting en verbreking en honger en zwaard; door wien zal Ik u troosten? |
6 Gij hebt Mij iverlaten, spreekt de HEERE, gij zijt achterwaarts gegaan; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven, Ik ben des berouwens moede geworden. i Jer. 5:7. |
i Jer. 5:7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. |
7 En Ik zal hen kwannen met een wan in de poorten des lands; Ik heb Mijn volk van kinderen beroofd en verdaan; zij zijn van hun wegen niet wedergekeerd. k Jer. 4:11. |
k Jer. 4:11 Te dien tijde zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, des weegs der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. |
8 Hun weduwen zijn Mij meerder geworden dan zand der zeeën; Ik heb hun over de moeder doen komen een jongeling, een verwoester op den middag; Ik heb hem haastelijk haar doen overvallen, de stad met verschrikkingen. |
9 Zij die zeven baarde, is zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar lzon is ondergegaan als het nog dag was, zij is beschaamd en schaamrood geworden; en hunlieder overblijfsel zal Ik ten zwaarde overgeven voor het aangezicht hunner vijanden, spreekt de HEERE. l Amos 8:9. |
l Amos 8:9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon op den middag zal doen ondergaan, en het land bij lichten dag verduisteren. |
Klacht en vertroosting |
10 Wee mij, mijn moeder, dat gij mij mgebaard hebt, een man des twistes en een man des krakeels den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij eenieder van hen. m Job 3:1, enz. Jer. 20:14, enz. |
m Job 3:1 DAARNA opende Job zijn mond en vervloekte zijn dag. Jer. 20:14 Vervloekt zij de dag in welken ik geboren ben; de dag op welken mijn moeder mij gebaard heeft, zij niet gezegend. |
11 De HEERE zeide: Zo niet uw overblijfsel ten goede zal zijn! Zo Ik niet in tijd des kwaads en in tijd der benauwdheid bij den vijand voor u tussenkome! |
12 Zal ook enig
nijzer het ijzer van het noorden, of koper verbreken? n Jer. 6:28. |
n Jer. 6:28 Zij zijn allen de afvalligsten der afvalligen, wandelende in
achterklap; zij zijn koper en ijzer, zij zijn altemaal verdervers. |
13 Ik zal uw vermogen en uw schatten tot een oroof geven, zonder prijs; en dat om al uw zonden en in al uw landpalen. o Jer. 17:3. |
o Jer. 17:3 Ik zal Mijn berg met het veld, uw vermogen en al uw schatten ten roof geven, mitsgaders uw hoogten, om de zonde in al uw landpalen. |
14 En Ik zal u overvoeren met uw vijanden in een land dat gij niet kent; want een pvuur is aangestoken in Mijn toorn, het zal over u branden. p Deut. 32:22. |
p Deut. 32:22 Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren en de gronden der bergen in vlam zetten. |
15 O HEERE, Gij weet het, gedenk mijner en bezoek mij, en qwreek mij van mijn vervolgers; neem mij niet weg in Uw lankmoedigheid over hen; weet dat ik om Uwentwil versmaadheid draag. q Jer. 11:20. |
q Jer. 11:20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. |
16 Als Uw woorden gevonden zijn, zo heb ik ze opgegeten, en Uw woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten; want ik ben naar Uw Naam genoemd, o HEERE, God der heirscharen. |
17 Ik heb in den raad der rbespotters niet gezeten, noch ben van vreugde opgesprongen; vanwege Uw hand heb ik alleen gezeten, want Gij hebt mij met
gramschap vervuld. r Ps. 1:1. |
r Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |
18 Waarom is mijn spijn steeds durende en mijn plaag smartelijk? Zij weigert geheeld te worden; zoudt Gij mij ganselijk zijn als een leugenachtige? Als wateren die niet tbestendig zijn? s Jer. 30:15. t Job 6:15, enz. |
s Jer. 30:15 Wat krijt gij over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan. t Job 6:15 Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door; |
19 Daarom zegt de HEERE alzo: Zo gij zult wederkeren, zo zal Ik u doen wederkeren, gij zult voor Mijn aangezicht staan; en zo gij het kostelijke van het snode uittrekt, zult gij als Mijn mond zijn; laat hen tot u wederkeren, maar gij zult tot hen niet wederkeren. |
20 Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten vmuur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u, om u te behouden en om u uit te rukken, spreekt de HEERE. v Jer. 1:18. |
v Jer. 1:18 Want, zie, Ik stel u heden tot een vaste stad en tot een ijzeren pilaar en tot koperen muren tegen het ganse land: tegen de koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesters en tegen het volk van het land. |
21 Ja, Ik zal u rukken uit de hand der bozen, en Ik zal u verlossen uit de handpalm der tirannen. |