Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De linnen gordel en de gevulde wijnflessen |
1 ALZO heeft de HEERE tot mij gezegd: Ga heen en koop u een linnen gordel en doe dien aan uw lendenen, maar breng hem niet in het water. |
2 En ik kocht een gordel naar het woord des HEEREN, en ik deed dien aan mijn lendenen. |
3 Toen geschiedde des HEEREN woord ten tweeden male tot mij, zeggende: |
4 Neem den gordel dien gij gekocht hebt, die aan uw lendenen is, en maak u op en ga heen naar den Frath, en versteek dien aldaar in de kloof van een steenrots. |
5 Zo ging ik heen en verstak dien bij den Frath, gelijk als de HEERE mij geboden had. |
6 Het geschiedde nu ten einde van vele dagen, dat de HEERE tot mij zeide: Maak u op, ga heen naar den Frath en neem den gordel vandaar, dien Ik u geboden heb aldaar te versteken. |
7 Zo ging ik naar den Frath en groef, en nam den gordel van de plaats alwaar ik dien verstoken had; en zie, de gordel was verdorven en deugde nergens toe. |
8 Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
9 Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik verderven de hovaardij van Juda en die grote hovaardij van Jeruzalem. |
10 Ditzelve boze volk, dat Mijn woorden weigert te horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere goden navolgt, om die te dienen en voor die zich neder te buigen: dat zal worden gelijk deze gordel, die nergens toe deugt. |
11 Want gelijk als een gordel kleeft aan de lendenen eens mans, alzo heb Ik het ganse huis van Israël en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te zijn tot een volk en tot een naam en tot lof en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord. |
12 Daarom, zeg dit woord tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Alle flessen zullen met wijn gevuld worden. Dan zullen zij tot u zeggen: Weten wij niet zeer wel dat alle flessen met wijn gevuld zullen worden? |
13 Maar gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal alle inwoners dezes lands, zelfs de koningen, die den David op zijn troon zitten, en de priesters en de profeten en alle inwoners van Jeruzalem opvullen met dronkenschap. |
14 En Ik zal hen in stukken slaan, den een tegen den ander, zo de vaders als de kinderen tezamen, spreekt de HEERE; Ik zal niet verschonen, noch sparen, noch Mij ontfermen, dat Ik hen niet zou verderven. |
Laatste waarschuwingen |
15 Hoort en neemt ter ore, verheft u niet; want de HEERE heeft het gesproken. |
16 Geeft ere den HEERE uw God, eer dat Hij het duister make en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat gij naar alicht wacht, en Hij datzelve tot een bschaduw des doods stelle, en tot een donkerheid zette. a Jes. 59:9. b Ps. 44:20. |
a Jes. 59:9 Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar zie, er is duisternis; op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden. b Ps. 44:20 Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt. |
17 Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgen plaatsen wenen vanwege den hoogmoed, en mijn coog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd. c Klgld. 1:2, 16. |
c Klgld. 1:2 Beth. Zij weent steeds des nachts, en haar tranen lopen over haar kinnebak; zij heeft geen trooster onder al haar liefhebbers; al haar vrienden hebben trouwelooslijk met haar gehandeld, zij zijn haar tot vijanden geworden. Klgld. 1:16 Ain. Om dezer dingen wil ween ik; mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de Trooster, Die mijn ziel zou verkwikken, verre van mij is; mijn kinderen zijn verwoest, omdat de vijand de overhand heeft. |
18 Zeg tot den koning en tot de koningin: Vernedert u, zet u neder; want uw ganse hoofdsieraad, de kroon uwer heerlijkheid, is nedergedaald. |
19 De steden van het zuiden zijn toegesloten, en er is niemand die ze opent; het ganse Juda is weggevoerd, het is geheel en al weggevoerd. |
20 Hef uw ogen op, en zie die daar van het noorden komen; waar is de kudde die u gegeven was, de schapen uwer heerlijkheid? |
21 Wat zult gij zeggen wanneer Hij bezoeking over u doen zal, daar gij hen geleerd hebt tot vorsten, tot een hoofd over u te zijn? Zullen u de smarten niet aangrijpen dals een barende vrouw? d Jer. 6:24. |
d Jer. 6:24 Wij hebben zijn gerucht gehoord, onze handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van een barende vrouw. |
22 Wanneer gij dan in uw hart zult zeggen: eWaarom zijn mij deze dingen bejegend? Om de veelheid uwer ongerechtigheid zijn uw fzomen ontdekt en uw hielen hebben geweld geleden. e Jer. 5:19; 16:10. f Jes. 47:2, 3. |
e Jer. 5:19 En het zal geschieden wanneer gij zult zeggen: Waarom heeft ons de HEERE onze God al deze dingen gedaan? dat gij tot hen zeggen zult: Gelijk als gijlieden Mij hebt verlaten en vreemde goden in uw land gediend, alzo zult gij de uitlandsen dienen, in een land dat uwe niet is. Jer. 16:10 En het zal geschieden als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit groot kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde die wij tegen den HEERE onzen God gezondigd hebben? f Jes. 47:2 Neem den molen en maal meel; ontdek uw vlechten, ontbloot de enkels, ontdek de schenkels, ga door de rivieren. Jes. 47:3 Uw schaamte zal ontdekt worden, ook zal uw schande gezien worden; Ik zal wraak nemen, en Ik zal op u niet aanvallen als een mens. |
23 Zal ook een Moorman zijn huid veranderen? Of een luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen. |
24 Daarom zal Ik hen verstrooien als een stoppel die doorgaat, door een wind der woestijn. |
25 Dit zal uw lot, het deel uwer maten zijn, van Mij, spreekt de HEERE, gij die Mij hebt vergeten en op leugen vertrouwt. |
26 Zo zal Ik ook uw zomen ontbloten boven uw aangezicht, en uw schande zal gezien worden. |
27 Uw overspelen en uw hunkeringen, de schandelijkheid uws hoerdoms, op heuvelen, in het veld; Ik heb uw verfoeiselen gezien; wee u, Jeruzalem, zult gij niet rein worden? Hoelang nog na dezen? |