Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verbondsbreuk |
1 HET woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, zeggende: |
2 Hoort gijlieden de woorden dezes verbonds, en spreekt tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem. |
3 Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: aVervloekt zij de man die niet hoort de woorden dezes verbonds, a Deut. 27:26. Gal. 3:10. |
a Deut. 27:26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet zal bevestigen, doende dezelve. En al het volk zal zeggen: Amen. Gal. 3:10 Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. |
4 Dat Ik uw vaderen geboden heb ten dage als Ik hen uit Egypteland, uit den bijzeroven, uitvoerde, zeggende: cZijt Mijner stem gehoorzaam en doet dezelve, naar alles wat Ik ulieden gebied; zo zult gij Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn; b Deut. 4:20. c Lev. 26:3, 12. |
b Deut. 4:20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd, opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage is. c Lev. 26:3 Indien gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden en die doen zult, Lev. 26:12 En Ik zal in het midden van u wandelen en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn. |
5 Opdat Ik den deed bevestige dien Ik uw vaderen gezworen heb, hun te geven een land, vloeiende van melk en honing, als het is te dezen dage. Toen antwoordde ik en zeide: Amen, o HEERE. d Deut. 7:12. |
d Deut. 7:12 Zo zal het geschieden, omdat gij deze rechten zult horen en houden en dezelve doen, dat de HEERE uw God u het verbond en de weldadigheid zal houden, die Hij uw vaderen gezworen heeft. |
6 En de HEERE zeide tot mij: Roep al deze woorden uit in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem, zeggende: Hoort de woorden dezes verbonds en doet dezelve. |
7 Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde tot op dezen dag, evroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem. e Jer. 7:13, 25. |
e Jer. 7:13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; Jer. 7:25 Van dien dag af dat uw vaders uit Egypteland zijn uitgegaan, tot op dezen dag, zo heb Ik tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, dagelijks vroeg op zijnde en zendende. |
8 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun foor geneigd, maar hebben gewandeld, een iegelijk naar het ggoeddunken van hunlieder boos hart; daarom heb Ik over hen gebracht al de woorden dezes verbonds, dat Ik geboden heb te doen, maar zij niet gedaan hebben. f Jer. 7:26. g Jer. 3:17; 7:24; 9:14. |
f Jer. 7:26 Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar zij hebben hun nek verhard, zij hebben het erger gemaakt dan hun vaderen. g Jer. 3:17 Te dien tijde zullen zij Jeruzalem noemen des HEEREN troon; en al de heidenen zullen tot haar vergaderd worden, om des HEEREN Naams wil, te Jeruzalem; en zij zullen niet meer wandelen naar het goeddunken van hun boos hart. Jer. 7:24 Doch zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar gewandeld in de raadslagen, in het goeddunken van hun boos hart; en zij zijn achterwaarts gekeerd en niet voorwaarts. Jer. 9:14 Maar hebben gewandeld naar het goeddunken huns harten, en naar de Baäls, hetwelk hun vaders hun geleerd hadden; |
9 Voorts zeide de HEERE tot mij: Er is een verbintenis bevonden onder de mannen van Juda en onder de inwoners van Jeruzalem. |
10 Zij zijn wedergekeerd tot de ongerechtigheden hunner voorvaderen, die Mijn woorden geweigerd hebben te horen; en zij hebben andere goden nagewandeld om die te dienen; het huis van Israël en het huis van Juda hebben Mijn verbond gebroken, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb. |
11 Daarom zegt de HEERE alzo: Zie, Ik zal een kwaad over hen brengen, uit hetwelk zij niet zullen kunnen uitkomen; als zij dan tot Mij zullen hroepen, zal Ik naar hen niet horen. h Spr. 1:28. Jes. 1:15. Jer. 14:12. Ez. 8:18. Micha 3:4. |
h Spr. 1:28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; Jes. 1:15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. Jer. 14:12 Ofschoon zij vasten, Ik zal naar hun geschrei niet horen, en ofschoon zij brandoffer en spijsoffer offeren, Ik zal aan hen geen welgevallen hebben; maar door het zwaard en door den honger en door de pestilentie zal Ik hen verteren. Ez. 8:18 Daarom zal Ik ook handelen in grimmigheid; Mijn oog zal niet verschonen en Ik zal niet sparen; hoewel zij voor Mijn oren met luider stem roepen, nochtans zal Ik hen niet horen. Micha 3:4 Alsdan zullen zij roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren; maar zal Zijn aangezicht te dien tijde voor hen verbergen, gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt hebben. |
12 Dan zullen de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem heengaan en roepen tot de goden dien zij gerookt hebben; maar zij zullen hen gans niet kunnen verlossen ten tijde huns kwaads. |
13 Want inaar het getal uwer steden zijn uw goden geweest, o Juda; en naar het getal der straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld voor die schaamte, altaren om den Baäl te roken. i Jer. 2:28. |
i Jer. 2:28 Waar zijn dan uw goden, die gij u gemaakt hebt? Laat ze opstaan, of ze u ten tijde uws kwaads zullen verlossen; want naar
het getal uwer steden zijn uw goden, o Juda. |
14 Gij dan, kbid niet voor dit volk en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want Ik zal niet horen ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen. k Jer. 7:16; 14:11. |
k Jer. 7:16 Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op, en loop Mij niet aan, want Ik zal u niet horen. Jer. 14:11 Wijders zeide de HEERE tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede. |
15 Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen, dewijl zij die schandelijke daad met velen doet en het heilige vlees van u geweken is? Wanneer gij kwaad doet, dan springt gij op van vreugde. |
16 De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van lieflijke vruchten; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken, en zijn takken zullen verbroken worden. |
17 Want de HEERE der heirscharen, Die u heeft lgeplant, heeft een kwaad over u uitgesproken, om der boosheid wil van het huis van Israël en van het huis van Juda, die zij onder zich bedrijven om Mij te vertoornen, rokende den Baäl. l Jer. 2:21. |
l Jer. 2:21 Ik had u toch geplant, een edelen wijnstok, een geheel getrouw zaad; hoe zijt gij Mij dan veranderd in
verbasterde ranken van een vreemden wijnstok? |
Jeremía’s leven bedreigd |
18 De HEERE nu heeft het mij te kennen gegeven, dat ik het wete; toen hebt Gij mij hun handelingen doen zien. |
19 En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt om te slachten; want ik wist niet dat zij gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat ons den boom met zijn vrucht verderven en laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, dat zijn naam niet meer gedacht worde. |
20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, mDie de nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt. m 1 Sam. 16:7. 1 Kron. 28:9. Ps. 7:10; 26:2. Openb. 2:23. |
m 1 Sam. 16:7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. 1 Kron. 28:9 En gij, mijn zoon Sálomo, ken den God uws vaders en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de HEERE doorzoekt alle harten en Hij verstaat al het gedichtsel der gedachten. Indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten. Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. Ps. 26:2 Proef mij, HEERE, en verzoek mij; toets mijn nieren en mijn hart. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. |
21 Daarom, zo zegt de HEERE van de mannen van Anathoth, die uw ziel zoeken, zeggende: Profeteer niet in den Naam des HEEREN, opdat gij van onze handen niet sterft. |
22 Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen: Zie, Ik zal bezoeking over hen doen: de jongelingen zullen door het zwaard sterven, hun zonen en hun dochters zullen van honger sterven. |
23 En zij zullen geen overblijfsel hebben; want Ik zal een kwaad brengen over de mannen van Anathoth, in
het jaar hunner bezoeking. |