Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Een profetie van de beroeping der heidenen, vs. 1. En verstoting der Joden, vanwege hun wederspannigheid en afgoderij, 2. En andere zonden, 4. Doch den boetvaardigen wordt beloofd dat zij zullen gered worden, 8. Maar de verlaters des Heeren worden zwaarlijk gedreigd, 11. En de knechten des Heeren getroost, 13. Inzonderheid met de belofte van het eeuwige leven, 17. Afgebeeld door het nieuwe Jeruzalem, 18. En andere figuren, 20, enz. |
Gebedsverhoring |
1 IK ben 1gevonden van hen 2die naar Mij niet vraagden, Ik ben gevonden 3van degenen die Mij niet zochten; tot het volk 4dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: 5Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik. | | 1 Hebr. eigenlijk: gezocht. Versta hierbij: en gevonden, gelijk er staat Rom. 10:20. Dit spreekt de Heere, en het is een profetie van de beroeping der heidenen en de verwerping der Joden. Zie deze manier van spreken, te weten zoeken voor zoeken en vinden, Pred. 3:6, en vgl. Gen. 12 op vers 15. Rom. 10:20 En Jesaja verstout zich en zegt: Ik ben gevonden van degenen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen die naar Mij niet vraagden. Pred. 3:6 Een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan; een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen; Gen. 12:15 (kt.) Ook zagen haar Farao’s vorsten en prezen haar bij Farao; en de vrouw werd weggenomen naar Farao’s huis. |
2 Hebr. die niet vraagden. |
3 Dat is, van de heidenen, die vreemd waren van het burgerschap Israëls, enz. Zie Ef. 2:12. Ef. 2:12 Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. |
4 Versta hier ook de heidenen, die eertijds Gods volk niet genaamd werden. Zie Rom. 9:24, 25, 26. Rom. 9:24 Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen; Rom. 9:25 Gelijk Hij ook in Hoséa zegt: Ik zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde. Rom. 9:26 En het zal zijn in de plaats waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden. |
5 Dat is, Ik presenteer Mij tot uw best, te weten in en door de predicatie van het Heilig Evangelie. |
2 Ik heb 6Mijn handen uitgebreid, den gansen dag, tot een 7wederstrevig volk, die wandelen 8op een weg die niet goed is, 9naar hun eigen gedachten; | | 6 Dat is, Ik heb de Joden door de predicatie der profeten, en daarna door de apostelen, steeds laten roepen en onderwijzen, maar zij hebben het niet ter harte genomen. Als de Heilige Schrift zegt dat de mensen de handen uitbreiden of uitspreiden, dat betekent bidden, als Ex. 9:29. 1 Kon. 8:22. Zie de aant. aldaar. Maar als er gezegd wordt dat God Zijn handen uitspreidt, betekent het prediken, als hier en Spr. 1:24. Zie de aant. aldaar. Ex. 9:29 Toen zeide Mozes tot hem: Wanneer ik ter stad uitgegaan zal zijn, zo zal ik mijn handen uitbreiden voor den HEERE; de donder zal ophouden en de hagel zal niet meer zijn, opdat gij weet dat de aarde des HEEREN is. 1 Kon. 8:22 En Sálomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente Israëls, en breidde zijn handen uit naar den hemel; Spr. 1:24 Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt, Mijn hand uitgestrekt heb en er niemand was die opmerkte, |
7 Zie Jes. 1 op vers 23. De apostel Paulus, de Griekse overzetters volgende, heeft: tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk, en hij zegt dat dit tot Israël gesproken is, Rom. 10:21. Jes. 1:23 (kt.) Uw vorsten zijn afvalligen en metgezellen der dieven, eenieder van hen heeft de geschenken lief, en zij jagen de vergeldingen na; den wees doen zij geen recht, en de twistzaak der weduwe komt voor hen niet. Rom. 10:21 Maar tegen Israël zegt hij: Den gehelen dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk. |
8 Als Ps. 36:5. Het woord weg wordt somtijds in de Heilige Schrift gebruikt voor religie, als Hand. 18:25, 26; 22:4. Ps. 36:5 Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet. Hand. 18:25 Deze was in den weg des Heeren onderwezen; en vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren, wetende alleenlijk den doop van Johannes. Hand. 18:26 En deze begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge. En als hem Áquila en Priscilla gehoord hadden, namen zij hem tot zich en legden hem den weg Gods bescheidenlijker uit. Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; |
9 Er staat Ps. 94:11, dat des mensen gedachten de ijdelheid zelve zijn. Zie ook Ps. 81:13. Ps. 94:11 De HEERE weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn. Ps. 81:13 Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen. |
3 Een volk, 10Mij geduriglijk tergende 11in Mijn aangezicht: 12in hoven offerende en rokende 13op tichelstenen. | | 10 Te weten door hun afgoderij en gruwelen. Zie Deut. 32:16. Deut. 32:16 Zij hebben Hem tot ijver verwekt door vreemde goden; door gruwelen hebben zij Hem tot toorn verwekt. |
11 Dat is, openlijk, stoutelijk, onbeschaamdelijk, in strijd met Gods verbod, Ex. 20:3. Zie Job 1:11. Ex. 20:3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Job 1:11 Maar toch strek nu Uw hand uit en tast aan alles wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen! |
12 Te weten onder de groene bomen, naar de wijze der afgodendienaars. Zie Jes. 1:29; 66:17. Jes. 1:29 Want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden om der hoven wil, die gij verkoren hebt. Jes. 66:17 Die zichzelven heiligen en zichzelven reinigen in de hoven, achtereen in het midden derzelve, die zwijnenvlees eten, en verfoeisel en muizen; tezamen zullen zij verteerd worden, spreekt de HEERE. |
13 Dat is, op de afgodische altaren, die van tichelstenen gemaakt zijn, versmadende Gods gouden altaar, dat Salomo had laten maken, 1 Kon. 7:48. 1 Kon. 7:48 Ook maakte Sálomo al de vaten die voor het huis des HEEREN waren: het gouden altaar en de gouden tafel op dewelke de toonbroden waren, |
4 Zittende 14bij de graven, zo vernachten zij 15bij degenen die bewaard worden, 16etende zwijnenvlees, en er is 17sop van gruwelijke dingen in hun vaten; | | 14 Om de doden voor de levenden te vragen, Jes. 8:19, hetwelk een gruwel is voor God, Deut. 18:11, 12. Zie Jes. 2:6; 8:19. Jes. 8:19 Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt den waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen en binnensmonds mompelen, zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? Zal men voor de levenden den doden vragen? Deut. 18:11 Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die den doden vraagt. Deut. 18:12 Want al wie zulks doet, is den HEERE een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft hen de HEERE uw God voor uw aangezicht uit de bezitting. Jes. 2:6 Maar Gij hebt Uw volk, het huis Jakobs, verlaten; want zij zijn vervuld met goddeloosheid, meer dan het oosten, en zij zijn guichelaars, gelijk de Filistijnen, en aan de kinderen der vreemden tonen zij hun behagen. Jes. 8:19 Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt den waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen en binnensmonds mompelen, zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? Zal men voor de levenden den doden vragen? |
15 Dat is, naar sommiger mening, bij de afgoden of beelden der valse goden, die niet bewaarden, maar moesten bewaard en bewaakt worden, opdat zij niet zouden gestolen worden. Doch anderen verstaan het van de dode lichamen, die de zwarte kunstenaars plachten te bewaren, en bij nacht bij dezelve te blijven om hun wat af te vragen. Anders: zo vernachten zij in woeste plaatsen, of in bewaarde graven. |
16 Tegen Gods uitdrukkelijk verbod (als zijnde onrein), Lev. 11:7. Deut. 14:8. Lev. 11:7 Ook het zwijn, want het verdeelt wel den klauw en klieft de kloof der klauwen in tweeën, maar herkauwt het gekauwde niet; dat zal u onrein zijn. Deut. 14:8 Ook het varken, want dat verdeelt zijn klauw wel, maar het herkauwt niet; onrein zal het ulieden zijn; van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas zult gij niet aanroeren. |
17 Dat is, sop van het vlees der verboden dieren, die den Heere een gruwel zijn als men ze eet. Anders: stukken van onrein, of stinkend, of verrot vlees is in hun vaten. Zie de aant. Lev. 7:18. Doch men moet hier onder de bovenverhaalde gruwelen verstaan allerlei overtreding der wet Gods. Lev. 7:18 Want zo enigszins van dat vlees zijns dankoffers op den derden dag gegeten wordt, die dat geofferd heeft, zal niet aangenaam zijn; het zal hem niet toegerekend worden, het zal een afgrijselijk ding zijn; en de ziel die daarvan eet, zal haar ongerechtigheid dragen. |
5 Die daar 18zeggen: 19Houd u tot uzelven en naak tot mij niet, want 20ik ben 21heiliger dan gij. Dezen 22zijn een rook in Mijn neus, een vuur, 23den gansen dag brandende. | | 18 Te weten tot den profeet die hen wil straffen en tot boete vermanen. |
19 Dat is, blijf van mij en nader mij niet, bekommer u met uzelven. |
20 Het zijn de woorden der pochers en schijnheiligen, anderen trotserende, als zeer heilige mannen zijnde, daar zij toch geheel onrein waren. Zie Spr. 30:12. Luk. 18:11. Rom. 2:17, enz. Spr. 30:12 Een geslacht dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is; Luk. 18:11 De farizeeër staande, bad dit bij zichzelven: O God, ik dank U dat ik niet ben gelijk de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook gelijk deze tollenaar; Rom. 2:17 Zie, gij wordt een Jood genaamd, en rust op de wet, en roemt op God, |
21 Of: heilig, ten aanzien van u. |
22 Dat is, zij zijn Mij zeer bezwaarlijk, daarom zal Ik hen in Mijn toorn verdelgen. Anders: Zij zijn een rook in Mijn toorn, dat is, zij verdienen een grote straf, die hun ook overkomen zal in Mijn toorn. Alzo wordt rook voor grote straf genomen Jes. 14:31. Openb. 18:9, 18; 19:3, en elders meer. Jes. 14:31 Huil, gij poort, schreeuw, gij stad, gij zijt gesmolten, gij gans Palestina; want van het noorden komt een rook en er is geen eenzame in zijn samenkomsten. Openb. 18:9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook van haar brand zullen zien, Openb. 18:18 En riepen, ziende den rook van haar brand, en zeggende: Wat stad was deze grote stad gelijk? Openb. 19:3 En zij zeiden ten tweeden male: Hallelujah. En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. |
23 Dat is, geduriglijk brandende. Zodat dit te verstaan is van het helse vuur, dat altoos brandt, Mark. 9:45, 46, 48. Mark. 9:45 En indien uw voet u ergert, houw hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel, in het onuitblusselijk vuur; Mark. 9:46 Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. Mark. 9:48 Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. |
6 Zie, 24het 25is voor Mijn aangezicht geschreven; 26Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal vergelden, ja, 27in hun boezem zal Ik vergelden, | | 24 Te weten het afgodisch wezen der Joden, waarvan daarstraks gesproken is. |
25 Te weten opdat het niet vergeten worde; Ik zal het te zijner tijd wel straffen. Zie Ex. 17:14. Deut. 32:34; zie de aant. aldaar. Jer. 17:1. Ex. 17:14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel. Deut. 32:34 Is dat niet bij Mij opgesloten, verzegeld in Mijn schatten? Jer. 17:1 DE zonde van Juda is geschreven met een ijzeren griffie, met de punt van een diamant; gegraven in de tafel van hunlieder hart en aan de hoornen uwer altaren; |
26 Versta dit zwijgen niet zozeer van met woorden te zwijgen, als met de daad zich stil te houden, als Richt. 18:9. Zie de aant. aldaar. Zie ook de aant. 1 Kon. 22 op vers 3. Richt. 18:9 En zij zeiden: Maakt u op en laat ons tot hen optrekken, want wij hebben dat land bezien, en zie, het is zeer goed; zoudt gij dan stil zijn? Weest niet lui om te trekken, dat gij henen inkomt om dat land in erfelijke bezitting te nemen 1 Kon. 22:3 (kt.) Dat de koning van Israël tot zijn knechten zeide: Weet gij dat Ramoth in Gilead onze is? En wij zijn stil zonder dat te nemen uit de hand van den koning van Syrië. |
27 Dat is, overvloediglijk, met volle maat, als Psalm 79. Zie de aant. aldaar op vers 12. Ps. 79:12 (kt.) En geef onzen naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere, gesmaad hebben. |
7 Uw ongerechtigheden en uwer vaderen ongerechtigheden tegelijk, zegt de HEERE, die gerookt hebben op de bergen, en 28Mij smaadheid aangedaan hebben op de heuvelen; daarom 29zal Ik 30hun vorig werkloon in hun boezem weder toemeten. | | 28 Of: gehoond hebben, te weten met hun valsen godsdienst. Zie Ps. 106:20, 21. Ps. 106:20 En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet. Ps. 106:21 Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte, |
29 Dat is, Ik zal hen straffen, gelijk zij wel verdiend hebben met Mij tot toorn te verwekken. |
30 Of: hun eerste loon, te weten dat zij met hun boze daden verdiend hebben. Zie Jes. 40 op vers 10; 62:11. Jes. 40:10 (kt.) Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jes. 62:11 Zie, de HEERE heeft doen horen tot aan het einde der aarde: Zegt der dochter Sions: Zie, uw heil komt; zie, Zijn loon is met Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. |
8 Alzo zegt de HEERE: 31Gelijk wanneer men most in een bos druiven vindt, men zegt: Verderf ze 32niet, want er is 33een zegen in; alzo zal Ik het 34om Mijner knechten wil doen, 35dat Ik hen niet allen verderve. | | 31 Hier geeft de Heere te kennen dat, gelijk wanneer iemand gezind is een wijnstok uit te roeien omdat hij geen goede vruchten draagt, nochtans denzelven verschoont, als hij enige goede druiven aan denzelven vindt; alzo zal de Heere het kleine overblijfsel der Israëlieten sparen vanwege het kleine getal Zijner uitverkorenen. Vergelijk hiermede Jes. 17 op vers 6. Rom. 11:5. Jes. 17:6 (kt.) Doch een nalezing zal daarin overblijven, gelijk in de afschudding eens olijfbooms, twee of drie beziën in den top der opperste twijg, en vier of vijf aan zijn vruchtbare takken, spreekt de HEERE, de God Israëls. Rom. 11:5 Alzo is er dan ook in dezen tegenwoordigen tijd een overblijfsel geworden naar de verkiezing der genade. |
32 Te weten de druif. |
33 Dat is, goede wijn, komende van den zegen des Heeren, en waarvoor Hij te zegenen, of te loven en te bedanken is. |
34 Dat is, om de godzaligen onder de Joden, die Mij getrouwelijk dienen. |
35 Dat is, dat Ik het ganse volk niet verderve. Anders: opdat Ik het niet alles verderve. |
9 En Ik zal 36zaad uit Jakob 37voortbrengen, en uit Juda 38een erfbezitter 39van Mijn bergen; en Mijn uitverkorenen 40zullen het erfelijk bezitten en Mijn knechten zullen aldaar wonen. | | 36 Dat is, enige weinigen, als Rom. 9:29. Zie Jes. 1:9 met de aant. De zin is: Ik zal Mijn kerk vermenigvuldigen en zegenen. Rom. 9:29 En gelijk Jesaja tevoren gezegd heeft: Indien de Heere Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sódom geworden, en Gomórra gelijkgemaakt geweest. Jes. 1:9 Zo niet de HEERE der heirscharen ons nog een weinig overblijfsel had gelaten, als Sódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden. |
37 Of: uitvoeren, te weten vooreerst uit de Babylonische gevangenis, en daarna uit de geestelijke gevangenis des duivels. |
38 Dat is, een klein hoopje, hetwelk de bergen bezit en bewoont. |
39 Dat is, van het land van Juda, hetwelk bergachtig is. De kerken of gemeenten der gelovigen, en daarna het Rijk der hemelen, worden door het bergachtige land van Kanaän, inzonderheid door den berg Sion, afgebeeld. Zie Ez. 36:1, enz. Ez. 36:1 EN gij, mensenkind, profeteer tot de bergen Israëls, en zeg: Gij bergen Israëls, hoort des HEEREN woord. |
40 Te weten het land, als Matth. 5:5, of Jeruzalem, als vers 19. Matth. 5:5 Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven. vers 19 En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn
over Mijn volk; en in haar zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws. |
10 En 41Saron zal tot een schaapskooi worden en 42het dal van Achor 43tot een runderleger, voor Mijn volk dat Mij gezocht heeft. | | 41 Dat is, hun kudden zullen in vruchtbare plaatsen weiden, met welke woorden te kennen wordt gegeven de overvloed der zegeningen die de kerk en een ieder lidmaat derzelve van God ontvangen zou. Want Saron was een vruchtbare en lustige vallei. Zie 1 Kron. 5:16; 27:29. Hoogl. 2:1. Jes. 33:9. 1 Kron. 5:16 En zij woonden in Gilead, in Basan en in haar onderhorige plaatsen, en in al de voorsteden van Saron tot aan hun uitgangen. 1 Kron. 27:29 En over de runderen die in Saron weidden, was Sitrai, de Saroniet; maar over de runderen in de laagten was Safat, de zoon van Adlai. Hoogl. 2:1 IK ben een Roos van Saron, een Lelie der dalen. Jes. 33:9 Het land treurt, het kweelt; de Libanon schaamt zich, hij verwelkt; Saron is geworden als een woestijn; zo Basan als Karmel zijn geschud. |
42 Dit was ook een vruchtbaar dal, bij Jericho gelegen. Zie Joz. 7:26. Hos. 2:14. Joz. 7:26 En zij richtten over hem een groten steenhoop, zijnde tot op dezen dag. Alzo keerde Zich de HEERE van de hittigheid Zijns toorns. Daarom noemde men den naam dier plaats: Het dal van Achor, tot dezen dag toe. Hos. 2:14 En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal van Achor tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd en als ten dage toen zij optoog uit Egypteland. |
43 Of: tot een legerplaats der runderen, of: tot een plaats waar het vee nederliggen en rusten zal. |
11 Maar gij verlaters des HEEREN, 44gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, gij 45aanrichters ener tafel voor die 46bende, en 47gij opvullers des dranks 48voor dat getal: | | 44 Of: gijlieden die Mijn heiligen berg vergeet, dat is, Mijn tempel en den waren godsdienst, die in Mijn tempel behoorde geoefend te worden. Hij spreekt de ongelovige Joden aan. Zie Rom. 10:21. Zie ook Ps. 106:21. Rom. 10:21 Maar tegen Israël zegt hij: Den gehelen dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk. Ps. 106:21 Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte, |
45 De zin is: Nadat gij uw afgodische offer verricht hebt, zo zet gij u aan de tafel en eet van zulke offeranden. |
46 Het Hebreeuwse woord betekent een bende, een troep, een hoop of heir; zie Gen. 30:11. Enigen verstaan hier het heir des hemels, de zon, de maan en de sterren. Vgl. Jer. 7:18; 8:2; 19:13. Anderen houden het woord Gad in den tekst, en verstaan daardoor de een Jupiter, de ander Mars, anderen de Fortuna, anderen de zon, anderen de ganse bende der valse goden. Gen. 30:11 Toen zeide Lea: Er komt een hoop. En zij noemde zijn naam Gad. Jer. 7:18 De kinderen lezen hout op en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden het deeg, om gebeelde koeken te maken voor de Melécheth des hemels, en anderen goden drankoffers te offeren, om Mij verdriet aan te doen. Jer. 8:2 En zij zullen ze uitspreiden voor de zon en voor de maan en voor het ganse heir des hemels, die zij liefgehad en die zij gediend en die zij nagewandeld en die zij gezocht hebben, en voor dewelke zij zich nedergebogen hebben; zij zullen niet verzameld noch begraven worden, tot mest op den aardbodem zullen zij zijn. Jer. 19:13 En de huizen van Jeruzalem en de huizen der koningen van Juda zullen, gelijk de plaatsen van Tofeth, onrein worden, met al de huizen op welker daken zij aan al het heir des hemels gerookt en aan vreemde goden drankoffers geofferd hebben. |
47 Of: gij vermengers, als Spr. 23:30. Spr. 23:30 Bij degenen die bij den wijn vertoeven, bij degenen die komen om gemengden drank na te zoeken. |
48 Dat is, ter ere van de sterren, die in groten getale zijn. Hebr. lameni. Dit behouden sommigen in den tekst, alsof het de naam van enigen afgod ware. Anderen nemen het voor een zeker getal van sterren bij elkander, en zetten het over: voor zoveel als men tellen kan, te weten aan zoveel afgoden als men zou kunnen tellen, dat is, aan een zeer groot getal. Sommigen verstaan door dit woord de maan. |
12 49Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting 50zult krommen, omdat Ik 51heb geroepen, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan wat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen waaraan Ik geen lust heb. | | 49 Of: Welaan, Ik zal ulieden tellen, enz. Dit ziet op het woord getal, vers 11. De zin is: Welaan, dewijl gijlieden u verzondigt aan het getal, zo zal Ik u ook straffen met getal, en zovelen als Ik er aftel, zullen er met het zwaard omkomen. vers 11 Maar gij verlaters des HEEREN, gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, gij aanrichters ener tafel voor die bende, en gij opvullers des dranks voor dat getal: |
50 Dat is, gij zult moeten nederbukken en den hals uitstrekken voor degenen die u doden zullen. |
51 Te weten door den mond Mijner profeten, door dewelke Ik u Mijn wil heb laten verkondigen. Vergelijk hiermede Spr. 1:24. Jes. 66:4. Jer. 7:13, 27. Matth. 23:34. Spr. 1:24 Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt, Mijn hand uitgestrekt heb en er niemand was die opmerkte, Jes. 66:4 Ik zal ook verkiezen het loon hunner handelingen, en hun vrezen zal Ik over hen doen komen, omdat Ik heb geroepen en niemand antwoordde; Ik gesproken heb en zij niet hoorden, maar deden wat kwaad is in Mijn ogen, en verkoren hetgeen waartoe Ik geen lust had. Jer. 7:13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; Jer. 7:27 Ook zult gij al deze woorden tot hen spreken, maar zij zullen naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij zullen u niet antwoorden. Matth. 23:34 Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; |
13 Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Mijn knechten 52zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; zie, Mijn knechten
52zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten; zie, Mijn knechten zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd zijn; | | 52 . 52 Versta hier door eten en drinken het genieten van de goede gaven Gods. Zie Ps. 36 op vers 9. Zie ook Lev. 26:10. Ps. 36:9 (kt.) Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. Lev. 26:10 En gij zult het oude dat verouderd is, eten; en het oude zult gij vanwege het nieuwe uitbrengen. |
14 Zie, Mijn knechten zullen juichen 53van goeder harte, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des harten, en van verbreking des geestes zult gij huilen. | | 53 Hebr. van goedheid des harten, dat is, van vrolijkheid. Zie Richt. 16 op vers 25. Richt. 16:25 (kt.) En het geschiedde als hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis, en hij speelde voor hun aangezichten en zij deden hem staan tussen de pilaren. |
15 En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen 54tot een vervloeking laten; en de Heere HEERE zal 55ulieden doden, maar Zijn knechten zal Hij met 56een anderen naam noemen; | | 54 Of: tot een eed. Dikwijls werden de eden gedaan met kwaadwensing of met vervloeking. Num. 5:21 staat een eed der vervloeking. Zie de aantt. aldaar. Het formulier van zulke eedvervloeking was: De Heere stelle u als dezen of dien; als te zien is Jer. 29:22. Dat is, op u moeten komen die plagen en maledicties die op dezen of dien gevallen zijn door Gods rechtvaardig oordeel. Zie daarentegen het formulier van zegening bij dezen of dien Gen. 48:20. Num. 5:21 (Dan zal de priester die vrouw met den eed der vervloeking beëdigen en de priester zal tot de vrouw zeggen:) De HEERE zette u tot een vloek en tot een eed in het midden uws volks, mits dat de HEERE uw heup vervallende en uw buik zwellende make; Jer. 29:22 En van hen zal een vloek genomen worden bij al de gevankelijk weggevoerden van Juda, die in Babel zijn, dat men zegge: De HEERE stelle u als Zedekía en als Echab, die de koning van Babel aan het vuur braadde; Gen. 48:20 Alzo zegende hij hen te dien dage, zeggende: In u zal Israël zegenen, zeggende: God zette u als Efraïm en als Manasse! En hij zette Efraïm voor Manasse. |
55 Dat is, eenieder onder ulieden. |
56 Dat is, zij zullen niet meer Israëlieten genoemd worden, maar Christenen, Hand. 11:26. Zie Gen. 32:28. Ook betekent somtijds een nieuwe naam een nieuwen en beteren staat, als Jes. 62:2. Zie de aant. aldaar. Hand. 11:26 En het is geschied dat zij een geheel jaar tezamen vergaderden in de gemeente, en een grote schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochíë Christenen genaamd werden. Gen. 32:28 Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht. Jes. 62:2 En de heidenen zullen uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwen naam genoemd worden, welken des HEEREN mond uitdrukkelijk noemen zal. |
16 Zodat 57wie zich zegenen zal op aarde, die zal zich zegenen 58in den God der waarheid; en wie 59zweren zal op aarde, die zal zweren
58bij den God der waarheid, omdat 60de vorige benauwdheden zullen vergeten zijn en omdat zij voor Mijn ogen verborgen zijn. | | 57 Dat is, wie zichzelven alle goeds, heil en welvaart zal toewensen. Zie Deut. 29 op vers 19. Deut. 29:19 (kt.) En het geschiede als hij de woorden dezes vloeks hoort, dat hij zichzelven zegene in zijn hart, zeggende: Ik zal vrede hebben, wanneer ik schoon naar mijns harten goeddunken zal wandelen, om de dronkene te doen tot de dorstige. |
58 . 58 Dat is, in den waren, of in den gewissen God. Anders: in den God Amen, of in den God van amen, waarbij verstaan wordt onze Heere Jezus Christus, Die de waarachtige God en het eeuwige Leven is, 1 Joh. 5:20; en Hij wordt Amen genoemd, Openb. 3:14, en in Hem zullen alle geslachten der aarde zichzelve zegenen, Gen. 22:18. 1 Joh. 5:20 Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige Leven. Openb. 3:14 En schrijf aan den engel van de gemeente der Laodicenzen: Dit zegt de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. |
59 Zweren is een deel van godsdienst. Zie Ps. 63 op vers 12. Ps. 63:12 (kt.) Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk die bij Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugensprekers zal gestopt worden. |
60 Dat is, zowel de ellenden die Mijn volk geleden heeft, als de oorzaken derzelve, te weten hun zonden. |
Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde |
17 Want zie, 61Ik schep nieuwe hemelen en 62een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen 63in het hart niet opkomen. | | 61 Hebr. Ik ben scheppende, dat is, Ik ben gereed om te scheppen. Alzo ook vers 18. De zin is: Ik zal alles in Christus vernieuwen, of Ik zal den helen staat der kerk alzo vernieuwen en verbeteren, alsof Ik een nieuwen hemel en een nieuwe aarde schiep. Dit is wel ten dele geschied in de eerste komst van Christus, door de predicatie van het Heilig Evangelie en de werking van den Heiligen Geest, Die den gelovigen van het Nieuwe Testament rijkelijk is medegedeeld geworden; maar het zal eerst volkomenlijk geschieden in de tweede komst des Heeren, als Hij Zijn kerk in het hemelrijk opnemen zal. Zie Jes. 66:22. 2 Petr. 3:13. Openb. 21:1. vers 18 Maar weest gijlieden vrolijk en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen dat Ik schep; want zie, Ik schep Jeruzalem een verheuging en haar volk een vrolijkheid. Jes. 66:22 Want gelijk als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook
ulieder zaad en ulieder naam staan. 2 Petr. 3:13 Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Openb. 21:1 EN
ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. |
62 Dat is, de aardse heidenen zullen als nieuw gemaakt worden door de beroeping tot de kennis van het Heilig Evangelie. Zie Ps. 97:1; 98:3, 4. Openb. 21:2. Ps. 97:1 DE HEERE regeert, de aarde verheuge zich; dat vele eilanden zich verblijden. Ps. 98:3 Hij is gedachtig geweest Zijner goedertierenheid en Zijner waarheid aan het huis Israëls; en al de einden der aarde hebben gezien het heil onzes Gods. Ps. 98:4 Juicht den HEERE, gij ganse aarde, roept uit van vreugde en zingt vrolijk en psalmzingt. Openb. 21:2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. |
63 Dat is, in gedachtenis. Zie de aant. Jer. 3 op vers 16; 7 op vers 31. Jer. 3:16 (kt.) En het zal geschieden wanneer gij vermenigvuldigd en vruchtbaar zult geworden zijn in het land, in die dagen, spreekt de HEERE, zullen zij niet meer zeggen: De ark des verbonds des HEEREN; ook zal zij in het hart niet opkomen; en zij zullen aan haar niet gedenken en haar niet bezoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden. Jer. 7:31 (kt.) En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochters met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. |
18 Maar weest gijlieden vrolijk en verheugt u tot in der eeuwigheid 64in hetgeen dat Ik schep; want zie, 65Ik schep Jeruzalem een verheuging en 66haar volk een vrolijkheid. | | 64 Of: over
hetgeen dat Ik schep. Anders: verheugt u in der eeuwigheid, gijlieden die Ik nieuw schep, te weten in Christus Jezus. Zie Ps. 102:19. Ef. 2:10. Ps. 102:19 Dat zal beschreven worden voor het navolgende geslacht; en het volk dat geschapen zal worden, zal den HEERE loven; Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. |
65 Dat is, Ik zal Mijn kerk en alle lidmaten derzelve met eeuwige en hemelse vreugd vervullen, want hier wordt gesproken van het hemelse Jeruzalem. |
66 Te weten het volk der stad van Jeruzalem. |
19 En 67Ik zal Mij verheugen 68over Jeruzalem, en vrolijk zijn
68over Mijn volk; en 69in haar zal niet meer gehoord worden 70de stem der wening, noch de stem des geschreeuws. | | 67 Zie Jes. 62:5. Jes. 62:5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn. |
68 . 68 Dat is, vanwege. Vgl. Deut. 28:63. Deut. 28:63 En het zal geschieden, gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goeddoende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land waar gij naartoe gaat om dat te erven. |
69 In Jeruzalem, te weten in het hemelse Jeruzalem. |
70 Want alle tranen zullen van hun ogen afgewassen worden. Zie Jes. 25:8; 30:19. Openb. 7:17; 21:4. Jes. 25:8 Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen, want de HEERE heeft het gesproken. Jes. 30:19 Want het volk zal in Sion wonen, te Jeruzalem; gij zult ganselijk niet wenen; gewisselijk zal Hij u genadig zijn op de stem uws geroeps; zo haast als Hij die horen zal, zal Hij u antwoorden. Openb. 7:17 Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Openb. 21:4 En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. |
20 71Vandaar zal niet meer wezen 72een zuigeling van weinige dagen, noch een oud man die 73zijn dagen niet zal vervullen; want een jongeling zal sterven 74honderd jaar oud zijnde, maar een zondaar honderd jaar oud zijnde, zal vervloekt worden. | | 71 Of: Daaruit, te weten van of uit Jeruzalem. |
72 Of: een zoogkind, als Jes. 49:15. Hebr. een zuigeling der dagen, dat is, een jong kind, of een kind dat een jaar oud zijnde sterft; want dagen betekent somtijds een jaar. Als 1 Sam. 2:19, waar staat het offer der dagen voor het jaarlijkse offer. Jes. 49:15 Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon dezen vergaten, zo zal Ik toch u niet vergeten. 1 Sam. 2:19 En zijn moeder maakte hem een kleinen rok en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man om het jaarlijkse offer te offeren. |
73 Te weten die dagen die tot een gemenen ouderdom behoren. |
74 Hebr. een honderdjaars zoon, of een zoon van honderd jaar. Zie de aant. Gen. 5 op vers 32. Alzo straks: een zondaar een zoon van honderd jaar. Wat nu den zin van dit gehele vers aangaat, die is geestelijk en schijnt deze te zijn: Die eeuw zal heel anders zijn dan nu; heden ten dage sterven er velen nog kinderen zijnde; anderen wel enigermate oud zijnde, hetzij zestig of zeventig jaren, maar weinigen die hun vollen ouderdom beleven en tot hun honderd jaren komen. Maar alsdan zal het met den enen gaan als met den anderen, met de jongelingen als met de ouden, zij allen zullen hun dagen vervullen. Dit bevestigt hij aldus: want een jongeling honderd jaar oud zijnde, zal sterven, dat is, een kind zal geen kind sterven, maar het zal den vollen tijd zijns levens vervullen, maar een zondaar van honderd jaar zal vervloekt worden, dat is, een kind zal in het Rijk van Christus gelukkiger zijn dan een oud man in het rijk der wereld, want een kind zal in het Rijk van Christus een gelukzalige volmaaktheid des levens verkrijgen; maar in het rijk der wereld zal een zondaar als hij zal schijnen tot de volmaaktheid des levens gekomen te zijn, vervloekt wezen. Anderen nemen het en verklaren het aldus: Vandaar zal niet meer wezen een zuigeling [of kindeken] van dagen, noch een oud man, wiens dagen niet zullen vervuld worden; maar een zondaar van honderd jaren zal vervloekt zijn, dat is, hoe langer hij leven zal, aan hoe meer vloek hij zal onderworpen zijn. Gen. 5:32 (kt.) En Noach was vijfhonderd jaar oud, en Noach gewon Sem, Cham en Jafeth. |
21 En 75zij 76zullen huizen bouwen en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten en derzelver vrucht eten. | | 75 Te weten Mijn knechten, vers 13. vers 13 Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Mijn knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; zie, Mijn knechten
zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten; zie, Mijn knechten zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd zijn; |
76 Dat is, zij zullen met allerlei zegen Gods verheugd worden. Vgl. Lev. 26:4-13. Deut. 28:3, enz. Doch onder den tijdelijken zegen dien God in de wet belooft, moet men hier en elders den geestelijken en eeuwigen zegen verstaan. Lev. 26:4 Zo zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven. Deut. 28:3 Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld. |
22 77Zij zullen niet bouwen dat het een ander bewone; zij zullen niet planten dat het een ander ete; want de dagen Mijns volks zullen zijn 78als de dagen eens booms, en Mijn uitverkorenen zullen het werk hunner handen 79verslijten. | | 77 Dit vers geeft te kennen dat zij van die vloeken die de wet den ongehoorzamen dreigt, Deut. 28:30, zullen bevrijd zijn. Deut. 28:30 Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken. |
78 Dat is, stijf, vast, bestendig. Zie Ps. 52:10; 92:13. Ps. 52:10 Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid, eeuwiglijk en altoos. Ps. 92:13 De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal wassen als een cederboom op Libanon. |
79 Of: oud maken, of: bestendig maken, dat is, zij zullen het lang genieten, dewijl zij lang zullen leven. |
23 Zij zullen niet 80tevergeefs arbeiden, noch baren 81ter verstoring; 82want zij zijn 83het zaad der gezegenden des HEEREN, en 84hun nakomelingen met hen. | | 80 Of: tot ijdelheid. Zie Lev. 26:16-20. Lev. 26:16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat opeten. |
81 Alzo namelijk, dat hun kinderen van de vijanden zouden omgebracht of gevankelijk weggevoerd worden. Zie Deut. 28:32-41. Deut. 28:32 Uw zonen en uw dochters zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het uw ogen aanzien en naar hen bezwijken den gansen dag; maar het zal in het vermogen uwer hand niet zijn. |
82 Of: maar zij zullen zijn. |
83 Dat is, kinderen. |
84 Dat is, hun kindskinderen. Zie Jes. 44:3. Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. |
24 En het zal geschieden, 85eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen. | | 85 Want God weet wat wij van node hebben eer wij bidden, Matth. 6:8. Zie Ps. 145:18, en zie een voorbeeld Gen. 24:15. Matth. 6:8 Wordt dan hun niet gelijk; want uw Vader weet wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. Ps. 145:18 Koph. De HEERE is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in der waarheid. Gen. 24:15 En het geschiedde eer hij geëindigd had te spreken, zie, zo kwam Rebekka uit, dewelke aan Béthuël geboren was, den zoon van Milka, huisvrouw van Nahor, den broeder van Abraham; en zij had haar kruik op haar schouder. |
25 86De wolf en het lam zullen 87tezamen weiden, en 88de leeuw zal stro eten als een rund, en 89stof zal de 90spijze der slang zijn; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen heiligen berg, zegt de HEERE. | | 86 Dat is, de wrede boze mensen zullen veranderen en als kleine kinderen worden; zie Jes. 11:6, 7, 8, 9. Matth. 18:3. Jes. 11:6 En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen, en een klein jonksken zal ze drijven. Jes. 11:7 De koe en de berin zullen tezamen weiden, haar jongen zullen tezamen nederliggen, en de leeuw zal stro eten, gelijk de os. Jes. 11:8 En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder, en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in den kuil van den basilisk. Jes. 11:9 Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid; want de aarde zal vol kennis des HEEREN zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. Matth. 18:3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. |
87 Hebr. als één. |
88 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een verscheurenden leeuw. |
89 De zin is: De slang zal in haar holen verborgen blijven en zal niemand zoeken schade te doen, maar zal tevreden zijn met stof te eten, gelijk God haar verordineerd heeft, Gen. 3:14. Gen. 3:14 Toen zeide de HEERE God tot de slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee en boven al het gedierte des velds; op uw buik zult gij gaan en stof zult gij eten al de dagen uws levens. |
90 Hebr. haar brood. |