Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet voorzegt den gelukkigen en heerlijken stand der christelijke kerk, vs. 1, enz. Die van Christus zal getrouwd worden, 4. En Hij zal haar met getrouwe wachters verzorgen, 6. En haar rust en vrede geven, 8. En haar door de bekering der heidenen vermeerderen, 10. |
Het herstelde Jeruzalem |
1 OM1
2Sions wil zal ik 3niet zwijgen, en om Jeruzalems wil zal ik 4niet stil zijn, totdat 5haar Gerechtigheid 6voortkome als een glans, en haar Heil als een fakkel die brandt. |
| 1 Dit zijn de woorden van den profeet Jesaja, zo in zijn naam als in dien van andere profeten en dienaren Gods. |
| 2 Dat is, der kerk, of des volks Gods, straks Jeruzalem genoemd; een voorbeeld van de kerk des Nieuwen Testaments, Hebr. 12:22. Openb. 14:1; 21:2. |
| Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Openb. 14:1 EN ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. Openb. 21:2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. |
| 3 Dat is, ik zal niet ophouden de troostelijke beloftenissen die God mij geopenbaard heeft, aan Zijn kerk te verkondigen. Zie Ps. 122:6. 2 Tim. 4:2. |
| Ps. 122:6 Bidt om den vrede van Jeruzalem; wél moeten zij varen die u beminnen. 2 Tim. 4:2 Predik het Woord; houd aan tijdiglijk, ontijdiglijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. |
| 4 Of: niet rusten. |
| 5 Te weten van de stad van Jeruzalem, dat is, van de kerk. De zin is: Totdat Christus, Die onze Gerechtigheid en Heiland is, aan de wereld geopenbaard worde. |
| 6 Of: opga. Hebr. uitga, te weten gelijk de zon uit haar kamer gaat, als zij opgaat. Zie Ps. 19:6. |
| Ps. 19:6 En die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij is vrolijk als een held om het pad te lopen. |
|
2 En de heidenen zullen 7uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met a8een nieuwen naam genoemd worden, welken des HEEREN mond 9uitdrukkelijk noemen zal. |
| 7 Te weten die gerechtigheid, o Sion of Jeruzalem, met dewelke gij van uw Bruidegom Christus Jezus zult zijn versierd geworden. |
| a Jes. 65:15. |
| Jes. 65:15 En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen tot een vervloeking laten; en de Heere HEERE zal ulieden doden, maar Zijn knechten zal Hij met een anderen naam noemen; |
| 8 Dat is, gij zult vernieuwd en in een beteren staat gebracht worden dan gij tevoren waart, en deze nieuwe en betere staat zal oorzaak zijn van den nieuwen naam; die van nature zijn kinderen des toorns, Ef. 2:3, zullen uit genade genoemd worden kinderen Gods, 1 Joh. 3:1, en degenen aan dewelke Hij een welgevallen of lust heeft, vers 4. Dezen nieuwen naam kent niemand, dan die hem ontvangt, Openb. 2:17. |
| Ef. 2:3 Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen. 1 Joh. 3:1 ZIET
hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. vers 4 Tot u zal niet meer gezegd worden: de verlatene; en tot uw land zal niet meer gezegd worden: het verwoeste; maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar; en uw land: het getrouwde; want de HEERE heeft een lust aan u, en uw land zal getrouwd worden. Openb. 2:17 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van het Manna Dat verborgen is, en Ik zal hem geven een witten keursteen, en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem ontvangt. |
| 9 Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 30 op vers 28. |
| Gen. 30:28 (kt.) Hij zeide dan: Noem mij uitdrukkelijk uw loon, dat ik geven zal. |
|
3 En 10gij zult een sierlijke kroon zijn 11in de hand des HEEREN, en 12een koninklijke hoed in de hand uws Gods. |
| 10 Dat is, gij zult den Heere zeer lief en dierbaar zijn. Zie Ex. 19:5. |
| Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. |
| 11 Dat is, gij zult bewaard en van God beschermd worden. Zie Deut. 33:3. Joh. 10:28, 29. |
| Deut. 33:3 Immers bemint Hij de volken; al Zijn heiligen zijn in Uw hand. Zij zullen in het midden tussen Uw voeten gezet worden; eenieder zal ontvangen van Uw woorden. Joh. 10:28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Joh. 10:29 Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders. |
| 12 Versta hier door den koninklijken hoed of mijter het koninklijke priesterdom waarvan Petrus spreekt 1 Petr. 2:9. |
| 1 Petr. 2:9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht; |
|
4 Tot u zal niet meer gezegd worden: 13de verlatene; en tot uw land zal niet meer gezegd worden: 14het verwoeste; maar gij zult genoemd worden: 15Mijn lust is aan haar; en 16uw land: 17het getrouwde; want de HEERE heeft een lust aan u, en 18uw land zal getrouwd worden. |
| 13 Te weten van God, haar Bruidegom, alsof gij niet meer Zijn bruid of Zijn volk waart. Zie Jes. 60:15. |
| Jes. 60:15 In plaats dat gij verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door u heen ging, zo zal Ik u stellen tot een eeuwige heerlijkheid, tot een vreugde van geslacht tot geslacht. |
| 14 Hebr. verwoesting, dat is, het verwoeste. Zie Hos. 1:10. 1 Petr. 2:10. |
| Hos. 1:10 Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. 1 Petr. 2:10 Gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden. |
| 15 Dat is, God heeft een welgevallen aan haar, te weten aan Jeruzalem. |
| 16 Dat u de Heere gegeven had te bewonen; of: uw land, dat is, de inwoners van uw land. |
| 17 Dat is, het bewoonde. |
| 18 Dat is, uw land zal bewoond worden, gelijk een vrouw bij haar man woont. |
|
5 Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen 19u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal 20uw God over u vrolijk zijn. |
| 19 Te weten, o gij land, of: onder u, bij u, te weten, o gij kerk. |
| 20 Christus wordt meermaals in de Heilige Schrift een Bruidegom genoemd, en Zijn gemeente een bruid, Joh. 3:29. Openb. 21:2, 9, welker onderlinge liefde en vreugd verhaald wordt Hoogl. 4:1, enz. |
| Joh. 3:29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. Openb. 21:2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is. Openb. 21:9 En tot mij kwam een van de zeven engelen, die de zeven fiolen hadden, welke waren vol geweest van de zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. Hoogl. 4:1 ZIE, gij zijt schoon, Mijn vriendin, zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duivenogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten die het gras van den berg Gileads afscheren. |
|
6 21O Jeruzalem, Ik heb 22wachters op uw muren besteld, die geduriglijk al den dag en al den nacht 23niet zullen zwijgen. 24O gij die des HEEREN doet gedenken, 25laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen. |
| 21 Dit spreekt de Heere. |
| 22 Dat is, profeten, herders, leraars, zielzorgers. Zie Jes. 21:11. Ez. 3:17; 33:7. Openb. 21:12. |
| Jes. 21:11 De last van Duma. Men roept tot mij uit Seïr: Wachter, wat is er van den nacht? Wachter, wat is er van den nacht? Ez. 3:17 Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen en hen van Mijnentwege waarschuwen. Ez. 33:7 Gij nu, o mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen en hen van Mijnentwege waarschuwen. Openb. 21:12 En had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israëls. |
| 23 Maar zij zullen u steeds het Woord en de beloften Gods voorhouden. Zie vers 1. |
| vers 1 OM
Sions wil zal ik niet zwijgen, en om Jeruzalems wil zal ik niet stil zijn, totdat haar Gerechtigheid voortkome als een glans, en haar Heil als een fakkel die brandt. |
| 24 Of: O gij gewagmakers, of: O gij vermelders van den Heere. Dit spreekt de profeet tot de leraars van het Heilig Evangelie. |
| 25 Maar betuigt steeds en verkondigt vrijmoediglijk de waarheid. |
|
7 En zwijgt niet stil 26voor Hem, totdat Hij bevestige en totdat Hij Jeruzalem stelle tot
27een lof op aarde. |
| 26 Te weten den Heere. Hebr. geeft Hem, of voor Hem, geen stilzwijgen. De zin is: Houdt niet op van bidden en smeken, maar houdt aan in het gebed, ja, valt Hem zo lang lastig, totdat gij verhoord wordt, totdat God arbeiders in Zijn oogst uitstoot, Matth. 9:38, en totdat Hij hun arbeid zegent, 1 Kor. 3:6. |
| Matth. 9:38 Bidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote. 1 Kor. 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. |
| 27 Dat is, in zulk een heerlijken staat, dat haar elkeen moet loven. |
|
8 28De HEERE heeft gezworen 29bij Zijn rechterhand en 30bij den arm Zijner sterkte: 31Indien Ik 32uw koren meer zal geven 33tot spijze voor uw vijanden, en indien 34de vreemden zullen drinken uw most waaraan gij gearbeid hebt! |
| 28 Dit zijn nu wederom de woorden van den profeet. |
| 29 Dat is, bij Zijn eigen kracht, dat is, bij Zichzelven, geen groteren hebbende om bij te zweren, Hebr. 6:13. |
| Hebr. 6:13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven, |
| 30 Dat is, bij Zijn sterken arm. |
| 31 De zin is: Zekerlijk, Ik zal u aan den moedwil uwer vijanden en vervolgers niet overgeven. Zie van deze manier van eedzweren Num. 14, de aant. op vers 23. |
| Num. 14:23 (kt.) Zo zij het land hetwelk Ik hun vaderen gezworen heb, zien zullen! Ja, geen van die Mij getergd hebben, zullen dat zien. |
| 32 O Jeruzalem. |
| 33 God dreigt dikwijls dat de vreemden en de vijanden Zijns volks, vanwege deszelfs zonden, de vruchten van hun land zouden eten, als Deut. 28:30, 33, 51; hetwelk ook meermaals inderdaad alzo geschied is, Richt. 6:3, 4. Pred. 6:1, 2. Dit moet men verstaan mede begrepen te zijn onder de vloeken der wet, die door Christus zijn weggenomen, Gal. 3:13. Zie ook Ps. 128:2. 1 Kor. 15:58. |
| Deut. 28:30 Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een andere man zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken. Deut. 28:33 De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een volk eten dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn. Deut. 28:51 En het zal de vrucht uwer beesten en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien, noch kudden van uw kleinvee zal overlaten, totdat Hij u verdoe. Richt. 6:3 Want het geschiedde als Israël gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op tegen hem. Richt. 6:4 En zij legerden zich tegen hen en verdierven de opkomst des lands, tot waar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht over in Israël, noch kleinvee, noch os, noch ezel. Pred. 6:1 ER is een kwaad dat ik gezien heb onder de zon, en het is veel onder de mensen: Pred. 6:2 Een man denwelken God gegeven heeft rijkdom en goederen en eer; en hij heeft voor zijn ziel geens dings gebrek van alles wat hij begeert; en God geeft hem de macht niet om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dien opeet. Dit is ook ijdelheid en een kwade smart. Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; Ps. 128:2 Want gij zult eten den arbeid uwer handen; welgelukzalig zult gij zijn, en het zal u welgaan. 1 Kor. 15:58 Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere. |
| 34 Hebr. de kinderen des vreemden. |
|
9 Maar 35die het inzamelen zullen, die zullen het eten en zij zullen den HEERE prijzen; en 36die hem vergaderen zullen, die zullen hem drinken 37in de voorhoven Mijns heiligdoms. |
| 35 Hebr. de inzamelaars van hetzelve, te weten van het koren. |
| 36 Hebr. de vergaderaars of de samenbrengers van denzelven, te weten van den most. |
| 37 Dat is, met openbare dankzeggingen, die zij den Heere in Zijn kerk voor Zijn weldaden zullen doen. Een manier van spreken genomen van de priesters, die het geheiligde vlees aten in het voorhof van den tabernakel en naderhand in de voorhoven van den tempel. Zie Lev. 6:16; 10:18. Ez. 42:14. |
| Lev. 6:16 En het overblijvende daarvan zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. Lev. 10:18 Zie, deszelfs bloed is niet binnen in het heiligdom gedragen; gij moest dat ganselijk gegeten hebben in het heiligdom, gelijk als ik geboden heb. Ez. 42:14 Als de priesters ingegaan zullen zijn, zo zullen zij uit het heiligdom niet weder
uitgaan in het buitenste voorhof, maar aldaar hun klederen heenleggen in dewelke zij gediend hebben, want die zijn een heiligheid; en zij zullen andere klederen aantrekken en naderen tot hetgeen dat voor het volk is. |
|
10 bGaat door, gaat door, door de poorten, 38bereidt den weg des volks; verhoogt, verhoogt 39een baan, 40ruimt de stenen weg, 41steekt een banier omhoog tot de volken. |
| b Jes. 40:3; 57:14. |
| Jes. 40:3 Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Jes. 57:14 En men zal zeggen: Verhoogt de baan, verhoogt de baan, bereidt den weg, neemt den aanstoot uit den weg Mijns volks. |
| 38 Dit is een aanspraak tot de inwoners van Jeruzalem, hen vermanende dat zij de stadspoorten vrij wijd open zouden stellen en de wegen schoon en zuiver maken zouden, opdat de heidenen, die bij grote menigten zich tot de kerk van Christus begeven zouden, een open baan vinden zouden. Zie Jes. 57:14. Anders: bereidt het volk den weg. |
| Jes. 57:14 En men zal zeggen: Verhoogt de baan, verhoogt de baan, bereidt den weg, neemt den aanstoot uit den weg Mijns volks. |
| 39 Door dewelke zij tot u, o gij burgers van Jeruzalem, dat is, tot de christelijke kerk gebracht worden en ingaan mogen. Zie Jes. 40:3. |
| Jes. 40:3 Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. |
| 40 Of: zuivert haar van stenen. Zie Jes. 57:14. De zin is: Weert alle hindernissen en aanstoot uit den weg, Rom. 14:13, 21. |
| Jes. 57:14 En men zal zeggen: Verhoogt de baan, verhoogt de baan, bereidt den weg, neemt den aanstoot uit den weg Mijns volks. Rom. 14:13 Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft. Rom. 14:21 Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets waaraan uw broeder zich stoot of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is. |
| 41 Dat is, predikt het Evangelie openlijk. Zie Jes. 11:12; 49:22. |
| Jes. 11:12 En Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen van de vier einden des aardrijks. Jes. 49:22 Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden. |
|
11 Zie, de HEERE 42heeft doen horen tot aan het einde der aarde: Zegt 43der dochter Sions: Zie, 44uw heil komt; zie, 45Zijn loon is met Hem en 46Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. |
| 42 Te weten door de predicatie van het Heilig Evangelie. Zie Rom. 10:18. En Hij heeft doen horen, te weten hetgeen dat hier volgt: Zegt, enz. |
| Rom. 10:18 Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld. |
| 43 Dat is, den volke Sions, dat is, der kerke Gods, als Zach. 9:9. Matth. 21:5. Joh. 12:15. |
| Zach. 9:9 Verheug u zeer, gij dochter Sions, juich, gij dochter Jeruzalems; zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. Matth. 21:5 Zegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong ener jukdragende ezelin. Joh. 12:15 Vrees niet, gij dochter Sions; zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin. |
| 44 Dat is, uw zaligheid en verlossing; of uw Heiland en Zaligmaker, te weten Jezus, Die Zijn volk verlost van hun zonden, Matth. 1:21. Luk. 2:30. |
| Matth. 1:21 En zij zal een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Luk. 2:30 Want mijn ogen hebben Uw Zaligheid gezien, |
| 45 Dat Hij geven zal aan al degenen die Hem trouwelijk dienen, Jes. 40:10. Openb. 22:12. Zie Ps. 127 op vers 3. |
| Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. Ps. 127:3 (kt.) Zie, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning. |
| 46 Hebr. Zijn werk, dat is, Zijn arbeidsloon. Zie Lev. 19:13. Jes. 40 op vers 10. |
| Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Jes. 40:10 (kt.) Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. |
|
12 En zij zullen 47hen noemen 48het heilige volk, 49de verlosten des HEEREN; en 50gij zult genoemd worden 51de gezochte, 52de stad die niet verlaten is. |
| 47 Te weten de gelovigen, die zich tot de christelijke gemeente zullen vervoegen, zo uit de Joden als uit de heidenen. |
| 48 Hebr. het volk der heiligheid. |
| 49 Dat is, die van den Heere verlost zijn. |
| 50 O Sion, gij kerke Gods. |
| 51 Het Hebreeuwse woord hetwelk enigen in den tekst zetten, betekent de gezochte, of nagezochte, of bezorgde, te weten die de Heere uit genade weder bezocht en vergaderd heeft, daar zij tevoren om harer zonden wil een tijdlang was verlaten en verstrooid geweest. Zie Jes. 54:6, 7 en de aant. Deut. 11 op vers 12. |
| Jes. 54:6 Want de HEERE heeft u geroepen als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. Jes. 54:7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. Deut. 11:12 (kt.) Een land dat de HEERE uw God bezorgt; de ogen des HEEREN uws Gods zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars. |
| 52 Of: de onverlaten stad. |