Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere vermaant Zijn kerk dat zij zich verheuge vanwege de gelukzaligheid haar door Christus verworven, vs. 1. Haar verlichtende met ware kennis Gods, 2. Welke ook de heidenen zouden genieten, 3. Die met grote menigten zich tot dezelve zouden vervoegen, 4. Waardoor zij zou versierd, verheerlijkt en verrijkt worden, 15. En de Heere zou haar beschutten en haar Licht zijn, 16. |
De heerlijkheid der Kerk |
1 MAAK1 u op, 2word verlicht, want 3uw Licht komt, en 4de heerlijkheid des HEEREN 5gaat over u op. | | 1 Of: Sta op, te weten uit de duisternis en ellende, in dewelke gij dus lang gelegen hebt. Vgl. Jes. 52:2. De Heere spreekt hier Jeruzalem of Sion, dat is, Zijn gemeente aan, als te zien is vers 14. Jes. 52:2 Schud u uit het stof, maak u op, zit neder, o Jeruzalem; maak u los van de banden van uw hals, gij gevangen dochter Sions. vers 14 Ook zullen, zich buigende, tot u komen de kinderen dergenen die u onderdrukt hebben, en allen die u gelasterd hebben, zullen zich nederbuigen aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN, het Sion van den Heilige Israëls. |
2 Te weten met volkomener kennis en wetenschap dan gij tot nog toe gehad hebt; gelijk de klaarheid van den dag verlicht of vermeerderd wordt als de zon opgaat. |
3 Te weten Christus Jezus, Die het Licht der wereld is, Hetwelk de harten der uitverkorenen verlicht met ware kennis Gods. Zie Luk. 2:32. Joh. 1:9; 8:12. Ef. 5:14. Of: de tijd uwer verlossing is gekomen. Luk. 2:32 Een Licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël. Joh. 1:9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. Joh. 8:12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Ef. 5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. |
4 Vergelijk hiermede Openb. 21:11. Openb. 21:11 En zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal; |
5 Te weten gelijk een klaarschijnende zon, die haar licht wijd en breed uitspreidt. |
2 Want zie, 6de duisternis zal 7de aarde bedekken en
6donkerheid
7de volken; doch over u zal 8de HEERE 9opgaan, en Zijn heerlijkheid zal 10over u gezien worden. | | 6 . 6 Dat is, onwetendheid of onverstand. Vgl. Ef. 4:18; 5:11. Openb. 16:10. De mensen zijn vol blindheid en onwetendheid en kennen hun God en Heiland niet, totdat de Heere hen verlicht. Ef. 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; Ef. 5:11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. Openb. 16:10 En de vijfde engel goot zijn fiool uit op den troon van het beest; en zijn rijk is verduisterd geworden, en zij kauwden hun tongen van pijn; |
7 . 7 Te weten alle inwoners der aarde, en die volken, of al die natiën, die in de duisternis hunner onwetendheid blijven steken, verwerpende de genade der predicatie van het Heilig Evangelie. |
8 Dat is, de kennis van den Heere Jezus Christus. |
9 Als een zon. Zie Ps. 84:12. Ps. 84:12 Want God de HEERE is een Zon en Schild; de HEERE zal genade en ere geven; Hij zal het goede niet onthouden dengenen die in oprechtheid wandelen. |
10 Of: op u verschijnen. |
3 En de heidenen zullen 11tot uw licht gaan, en koningen tot den glans 12die u is opgegaan. | | 11 Of: in of bij uw licht. De zin is: De heidenen zullen ook verlicht worden met de ware kennis Gods, door de predicatie van het Heilig Evangelie, hetwelk onder u zal gepredikt worden. Vgl. Openb. 21:24. Zie ook Jes. 49:6. Openb. 21:24 En de volken die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. Jes. 49:6 Verder zeide Hij: Het is te gering dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jakobs en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde. |
12 Hebr. van uw opgang. |
4 13Hef uw ogen rondom op en zie, die 14allen zijn vergaderd, zij komen 15tot u; 16uw zonen zullen van verre komen en uw dochters zullen aan uw zijde 17gevoedsterd worden. | | 13 Dit spreekt de profeet, als zich verwonderende over het grote getal der mensen die uit alle kanten der wereld tot Christus zouden komen, Jes. 49:18, 22, 23. Jes. 49:18 Hef uw ogen op rondom, en zie, al dezen vergaderen zich, zij komen tot u; zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u met al dezen als met een sieraad bekleden, en gij zult hen u aanbinden gelijk een bruid. Jes. 49:22 Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden. Jes. 49:23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten. |
14 Te weten heidenen en koningen. |
15 Of: uwenthalve. |
16 Dat is, de gelovigen onder de heidenen, die tot de kerke Gods behoren. |
17 Of: opgevoed of opgetogen worden, als Jes. 49:22. Zie Num. 11:12. Jes. 49:22 Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden. Num. 11:12 Heb ik dan al dit volk ontvangen? Heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt zeggen: Draag het in uw schoot, gelijk als een voedstervader den zuigeling draagt, tot dat land hetwelk Gij hun vaderen gezworen hebt? |
5 Dan zult gij het 18zien en 19samenvloeien, en uw hart 20zal vervaard zijn en 21verwijd worden; want 22de menigte der zee zal 23tot u gekeerd worden, 24het heir der heidenen zal 25tot u komen. | | 18 Te weten met verwondering. |
19 Dat is, met menigten samenlopen, uit verwondering. Anders: uitbreken, te weten als een stroom, of als het licht, of als de zon. Anders: schijnen, lichten, verlicht worden. Zie Ps. 34, de aant. op vers 6. Ps. 34:6 (kt.) He. Vau. Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. |
20 Niet als vrezende iets kwaads, maar van verwondering over zulk een onverwachte zaak, te weten als gij zien zult zulk een grote menigte van verscheidene volken en natiën tot den Heere Christus komen. Zie Jer. 33:9. Hos. 3:5. Zie ook Hand. 2:7. Jer. 33:9 En het zal Mij zijn tot een vrolijken naam, tot een roem en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde, die al het goede zullen horen dat Ik hun doe; en zij zullen vrezen en beroerd zijn over al het goede en over al den vrede, dien Ik haar beschik. Hos. 3:5 Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen. Hand. 2:7 En zij ontzetten zich allen en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Zie, zijn niet al dezen die daar spreken, Galileeërs? |
21 Te weten, zijnde vol vreugd en blijdschap. |
22 Dat is, de menigte dergenen die aan de zee wonen. Anders: de rijkdom der zee. Men kan het Hebreeuwse woord hier in beide de betekenissen nemen. |
23 Of: jegens u of te uwaarts veranderd worden, alzo namelijk dat degenen die uw vijanden waren, uw vrienden zullen worden. |
24 Of: de rijkdom der volken. Zie Openb. 21:26. Openb. 21:26 En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen. |
25 Te weten om vriendschap met u te maken, uw religie aannemende. |
6 Een hoop kemels zal 26u bedekken, 27de snelle kemels 28van Midian en 29Efa; 30zij allen 31uit Scheba 32zullen komen; 33goud en wierook zullen zij aanbrengen en zij zullen 34den overvloedigen lof des HEEREN 35boodschappen. | | 26 Dat is, uw land. In dit en enige der naastvolgende verzen wordt met verbloemde woorden voorzegd dat alle natiën zich zullen geven onder de gehoorzaamheid van het Heilig Evangelie. |
27 Zie Jer. 2 op vers 23. Jer. 2:23 (kt.) Hoe zegt gij: Ik ben niet verontreinigd, ik heb de Baäls niet nagewandeld? Zie uw weg in het dal; ken wat gij gedaan hebt, gij lichte, snelle kemelin, die haar wegen verdraait. |
28 Dat is, uit het land der Midianieten, alwaar grote menigten van kemels en dromedarissen waren. Zie 1 Kron. 5:21. Zie ook Richt. 6:3, 5. 1 Kron. 5:21 En zij voerden hun vee gevankelijk weg; van hun kemels vijftigduizend, en tweehonderd en vijftigduizend schapen en tweeduizend ezels, en honderdduizend zielen der mensen. Richt. 6:3 Want het geschiedde als Israël gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op tegen hem. Richt. 6:5 Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemels niet tellen kon; en zij kwamen in het land om dat te verderven. |
29 Efa was de zoon van Midian, Gen. 25:4. Zijn nakomelingen woonden onder de Midianieten, behoudende nochtans den naam van hun voorvader Efa. Gen. 25:4 En de zonen van Midian waren Efa en Efer, en Henoch en Abída en Eldáä. Deze allen waren zonen van Ketûra. |
30 Dat is, een grote menigte derzelve, als Matth. 3:5. Matth. 3:5 Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judéa en het gehele land rondom de Jordaan; |
31 Dat is, uit het land der Schabeeën, nakomelingen van Scheba, den zoon van Raëma, den zoon van Cusch, den zoon van Cham, Gen. 10:6, 7. Gen. 10:6 En Chams zonen zijn: Cusch en Mizráïm, en Put en Kanaän. Gen. 10:7 En de zonen van Cusch zijn: Seba, en Havíla, en Sabta, en Ráëma en Sábtecha. En de zonen van Ráëma zijn: Scheba en Dedan. |
32 Te weten tot de gemeenschap der kerk. Dit wordt ook van hun koningen gezegd, Ps. 72:10. Ps. 72:10 De koningen van Tarsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen, de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. |
33 Dat is, zij zullen hun rijkdommen gebruiken tot den godsdienst, tot onderhouding der kerkleraars, alsook der arme lidmaten der gemeente. |
34 Dat is, de weldaden Gods, die lof en prijs waardig zijn. |
35 Dat is, prediken, als een blijde boodschap verkondigen. |
7 Al de schapen van 36Kedar zullen tot u verzameld worden, de rammen 37van Nebajoth zullen u dienen; zij zullen 38met welgevallen 39komen op Mijn altaar, en Ik zal 40het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken. | | 36 Dat is, der Kedarenen. Van deze volken zie Ps. 120, de aantt. op vers 5. Zij waren Ismaëlieten in Arabië, nakomelingen van Abraham uit Ketura. Zie Jes. 21:13, 17. Jer. 49:28, 29, 32. Ps. 120:5 (kt.) O wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars woon. Jes. 21:13 De last tegen Arabië. In het woud van Arabië zult gijlieden vernachten, o gij reisgezelschappen van Dedanim. Jes. 21:17 En het overgebleven getal der schutters, de helden der Kedarenen, zullen minder worden, want de HEERE, de God Israëls, heeft het gesproken. Jer. 49:28 Tegen Kedar en tegen de koninkrijken van Hazor, die Nebukadrézar, de koning van Babel, sloeg, zegt de HEERE alzo: Maakt u op, trekt op tegen Kedar en verstoort de kinderen van het oosten. Jer. 49:29 Zij zullen hun tenten en hun kudden nemen, hun gordijnen en al hun gereedschap en hun kemels voor zich wegnemen; en zij zullen tegen hen uitroepen: Schrik van rondom. Jer. 49:32 En hun kemels zullen ten roof zijn, en de menigte van hun vee zal ten buit zijn; en Ik zal hen verstrooien in alle winden, te weten degenen die aan de hoeken afgekort zijn; en Ik zal hunlieder verderf van al zijn zijden aanbrengen, spreekt de HEERE. |
37 Dat is, der Nebathieten, in het Steenachtig-Arabië; zij waren nakomelingen van Nebajoth, den zoon van Ismaël, Gen. 25:13. Hier wordt geprofeteerd dat Abrahams zaad naar het vlees ook zijn kinderen naar het geloof worden en God dienen zouden met den geestelijken godsdienst des Nieuwen Testaments. Vgl. Mal. 1:11. Gen. 25:13 En dit zijn de namen der zonen van Ismaël, met hun namen naar hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël Nebajoth; daarna Kedar, en Adbeël, en Mibsam, Mal. 1:11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen. |
38 Of: met gunst, met geneigden wil, zodat Mij hun godsdienst aangenaam is. |
39 Dat is, geofferd worden. De zin is, dat die natiën zichzelven vrijwilliglijk op het altaar Christus zouden overgeven tot een levende, heilige en Gode welbehagende offerande, gelijk de apostel spreekt Rom. 12:1. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. |
40 Of: Mijn heerlijk huis, dat is, Mijn kerk of gemeente der gelovigen, gebouwd van levende stenen, 1 Petr. 2:5. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
8 41Wie zijn dezen, die
42daar komen 43gevlogen 44als een wolk, en als duiven 45tot haar vensters? | | 41 De kerk verwondert zich over haar subieten groten aanwas. Zie Jes. 49:21. Jes. 49:21 En gij zult zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik van kinderen beroofd en eenzaam was? Ik was in de gevangenis gegaan en weggeweken; wie heeft mij dan dezen opgevoed? Zie, ik was alleen overgelaten; waar waren dezen? |
42 Dat is, die daar met hopen aankomen en zich uit de heidenen tot de christelijke gemeente begeven? |
43 De profeet gebruikt het woord vliegen, om aan te wijzen dat degenen die zich tot den Heere Christus bekeren zouden, zozeer willig en begerig zouden zijn om tot Hem te komen, dat zij meer zouden schijnen snellijk te vliegen dan tot Hem te gaan. |
44 Dat is, openlijk en snellijk en ook in grote menigte. Alzo staat er Hebr. 12:1 een wolk der getuigenissen, dat is, een groot getal van getuigenissen. Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; |
45 Of: tot haar gaten of holen, waar zij in wonen en haar nesten hebben. |
9 46Want 47de eilanden zullen Mij verwachten, en 48de schepen van Tarsis vooreerst, om 49uw kinderen van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, 50tot den Naam des HEEREN uws Gods, en
50tot den Heilige Israëls, dewijl Hij u 51heerlijk gemaakt heeft. | | 46 Of: Voorwaar. |
47 Dat is, de inwoners der eilanden, dat is, die in verre landen wonen. Zie Jes. 42:4; 51:5. Jes. 42:4 Hij zal niet verdonkerd worden en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten. Jes. 51:5 Mijn gerechtigheid is nabij, Mijn heil trekt uit en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten en op Mijn arm zullen zij hopen. |
48 Dat is, die in de schepen van Tarsis varen. Zie van Tarsis de aant. 1 Kon. 10:22. Zie ook Ps. 48:8. 1 Kon. 10:22 (kt.) Want de koning had in zee schepen van Tarsis, met de schepen van Hiram; deze schepen van Tarsis kwamen in, eenmaal in drie jaren, brengende goud en zilver, elpenbeen en apen en pauwen. Ps. 48:8 Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tarsis. |
49 Dat is, degenen die van u als van een moeder zullen geboren worden door het zaad van het Goddelijk Woord, als vers 4. vers 4 Hef uw ogen rondom op en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden. |
50 . 50 Of: vanwege den Naam des Heeren; en: vanwege den Heilige Israëls. De Naam des Heeren betekent hier den Heere Zelven. Zie 2 Sam. 7:13, vergeleken met 1 Kron. 17:12. Zie ook Hand. 9:15. 2 Sam. 7:13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. 1 Kron. 17:12 Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel bevestigen tot in der eeuwigheid. Hand. 9:15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls; |
51 Of: zal heerlijk gemaakt hebben, of: dewijl Hij u versierd heeft, of versieren zal, te weten door de predicatie van het Heilig Evangelie, die in u zal gehoord worden, in en door dewelke de rechte hemelse wijsheid wordt voorgedragen, u strekkende tot een heerlijk sieraad. |
10 En 52de vreemden zullen uw muren bouwen en ahun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar 53in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd. | | 52 Dit is ten dele vervuld geworden als Cyrus en Darius den Joden hulp gedaan hebben tot wederopbouwing van de stad van Jeruzalem en van den tempel; maar inzonderheid is het in het Nieuwe Testament vervuld geworden, want velen onder de heidenen, tot Christus bekeerd zijnde, hebben mede de hand geboden tot opbouwing van het geestelijke Jeruzalem. |
a Jes. 49:23. Jes. 49:23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten. |
53 Of: in Mijn goedertierenheid, dat men kan verstaan van den tijd des welbehagens. Zie Ps. 69 op vers 14. Ps. 69:14 (kt.) Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o HEERE; er is een tijd des welbehagens, o God, door de grootheid Uwer goedertierenheid; verhoor mij door de getrouwheid Uws heils. |
11 54En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags noch des nachts toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden. | | 54 Dit is te verstaan van de gelegenheid der kerk in deze wereld, betekenende dat de ingang in de christelijke kerk voor de godzaligen zou openstaan, Jes. 26:2. De apostel Johannes past dit op het hemelse Jeruzalem of de triomferende kerk, Openb. 21:25. Jes. 26:2 Doet de poorten open, dat het rechtvaardige volk daar inga, hetwelk de getrouwigheden bewaart. Openb. 21:25 En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn. |
12 Want het volk en het koninkrijk 55welke u niet zullen dienen, 56die zullen vergaan; en die volken 57zullen gans verwoest worden. | | 55 Dat is, welke zich aan het Rijk van Christus niet willen onderwerpen. |
56 Want buiten de kerke Gods is geen zaligheid. Die behouden worden, die worden gezegd de kerk toegedaan te worden, Hand. 2:47. Openb. 21:24. Hand. 2:47 En prezen God en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden. Openb. 21:24 En de volken die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. |
57 Of: zullen gans en al vergaan. Hebr. verwoestende verwoest worden, of: met verwoesting verwoest worden, te weten die u niet willen dienen. Vgl. Ps. 37:22. Ps. 37:22 Want Zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten, maar Zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden. |
13 58De heerlijkheid van Libanon zal tot u komen, de dennenboom, 59de beuk en de busboom tegelijk, om te versieren 60de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal 61de plaats Mijner voeten heerlijk maken. | | 58 Dat is, de heerlijke hoge bomen, de schoonste die op den berg Libanon wassen, Ps. 29:5. Gelijk deze zijn gebruikt tot den bouw van den tempel te Jeruzalem, 1 Kon. 5:6, 9, 14, alzo zullen voortreffelijke mannen, die met bijzondere gaven des Heiligen Geestes begiftigd zijn, gebruikt worden tot opbouwing der gemeente van Jezus Christus; ja, ook koningen, vorsten en groten dezer wereld. Jes. 61:3 worden de godzaligen genaamd bomen. Ps. 29:5 De stem des HEEREN breekt de ceders; ja, de HEERE verbreekt de ceders van Libanon. 1 Kon. 5:6 Zo gebied nu dat men mij ceders uit Libanon houwe, en mijn knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten zal ik u geven naar al wat gij zeggen zult; want gij weet dat onder ons niemand is die weet hout te houwen gelijk de Sidoniërs. 1 Kon. 5:9 Mijn knechten zullen ze afbrengen van den Libanon aan de zee; en ik zal ze op vlotten over de zee doen voeren tot die plaats die gij aan mij ontbieden zult, en zal die aldaar losmaken, en gij zult ze wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. 1 Kon. 5:14 En hij zond hen naar den Libanon, tienduizend des maands bij beurten: één maand waren zij in den Libanon, twee maanden elk in zijn huis; en Adoníram was over dit uitschot. Jes. 61:3 Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikenbomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde. |
59 Of: pijnappelboom. |
60 Dat is, het heiligdom. Want aldaar zat de Heere op de ark des verbonds. Doch hier wordt gesproken van de christelijke kerk, in dewelke God woont door Zijn Geest, 2 Kor. 6:16. 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. |
61 Aldus wordt de kerke Gods elders genoemd. Zie Ez. 43:7. Ez. 43:7 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, dit is de plaats Mijns troons en de plaats der zolen Mijner voeten, alwaar Ik wonen zal in het midden der kinderen Israëls in eeuwigheid; en die van het huis Israëls zullen Mijn heiligen Naam niet meer verontreinigen, zij noch hun koningen, met hun hoererij en met de dode lichamen hunner koningen, op hun hoogten; |
14 Ook zullen, 62zich buigende, tot u komen de kinderen dergenen die u onderdrukt hebben, en allen die u 63gelasterd hebben, 64zullen zich nederbuigen aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen 65de stad des HEEREN, 66het Sion van den Heilige Israëls. | | 62 Dat is, met grote deemoedigheid. Zie Openb. 3:9. Zie ook Ps. 22:28, 30. Jes. 45:14; 49:23. Openb. 3:9 Zie, Ik geef u enigen
uit de synagoge des satans, dergenen die zeggen dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken dat zij zullen komen en aanbidden voor uw voeten, en bekennen dat Ik u liefheb. Ps. 22:28 Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. Ps. 22:30 Alle vetten op aarde zullen eten en aanbidden; allen die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken, en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Jes. 45:14 Alzo zegt de HEERE: De arbeid der Egyptenaars en de koophandel der Moren en der Sabeeërs, der mannen van grote lengte, zullen tot u overkomen en zij zullen uwe zijn, zij zullen u navolgen, in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk, God is in u en er is anders geen God meer. Jes. 49:23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten. |
63 Of: versmaad hebben. |
64 Dat is, zij zullen u eren, vanwege en in den Naam van uw Hoofd Jezus Christus. |
65 Van den Heere gebouwd en bewoond, Ps. 147:2, 12. Ez. 48:35. Ps. 147:2 De HEERE bouwt Jeruzalem; Hij vergadert Israëls verdrevenen. Ps. 147:12 O Jeruzalem, roem den HEERE; o
Sion, loof uw God. Ez. 48:35 Rondom achttienduizend; en de naam der stad zal van dien dag af zijn: De HEERE is ALDAAR. |
66 Aldus wordt de kerke Gods onder het Evangelie genoemd, Hebr. 12:22. Openb. 14:1. Van den berg Sion, die een beeld van de kerk van Christus geweest is, zie Ps. 2:6. Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Openb. 14:1 EN ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun voorhoofden. Ps. 2:6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. |
15 In plaats dat bgij 67verlaten en gehaat zijt geweest, 68zodat niemand door u heen ging, zo zal Ik u stellen tot een eeuwige 69heerlijkheid, 70tot een vreugde van geslacht tot geslacht. | | b Jes. 49:19; 54:1, 6, 7. Jes. 49:19 Want in uw woeste en uw eenzame plaatsen, en uw verstoord land, gewisselijk, nu zult gij benauwd worden van inwoners; en die u verslonden, zullen zich verre van u maken. Jes. 54:1 ZING vrolijk, gij onvruchtbare, die
niet gebaard hebt, maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt, want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE. Jes. 54:6 Want de HEERE heeft u geroepen als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd, hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God. Jes. 54:7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. |
67 Te weten van God als van uw wettigen Man. Versta hier zoveel het uiterlijke belangt, want God haat of verlaat de gemeente der uitverkorenen nimmermeer. |
68 Hij vergelijkt het volk Gods bij een stad, liggende woest en onbewoond. |
69 Of: hoogheid, voortreffelijkheid. |
70 Dat is, Ik zal u zodanig maken, dat alle heiligen zich over u steeds zullen verheugen. Zie Ps. 12, de aant. op vers 8. Ps. 12:8 (kt.) Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. |
16 En 71gij zult de melk der heidenen zuigen en gij zult 72de borsten der koningen zuigen; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, cuw Heiland en uw Verlosser, 73de Machtige Jakobs. | | 71 Dat is, de heidenen en de koningen die zich tot Christus zullen bekeren, zullen u onderhouden en bevorderlijk zijn. Zie Jes. 49:23. Jes. 49:23 En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten. |
72 Openb. 21:24 staat: de heerlijkheid en eer der koningen. Openb. 21:24 En de volken die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. |
c Jes. 43:3. Jes. 43:3 Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb Egypte, Morenland en Seba gegeven tot uw losgeld, in uw plaats. |
73 Jakob is de eerste die aan God dezen titel gegeven heeft, Gen. 49:24. Zie Ps. 132:2, 5. Gen. 49:24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de handen van den Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israëls; Ps. 132:2 Dat hij den HEERE gezworen heeft, den Machtige Jakobs gelofte gedaan heeft, zeggende: Ps. 132:5 Totdat ik voor den HEERE een plaats gevonden zal hebben, woningen voor den Machtige Jakobs. |
17 Voor 74koper zal Ik goud brengen en voor ijzer zal Ik zilver brengen, en voor hout koper en voor stenen ijzer, en zal 75uw opzieners 76vreedzaam maken en 77uw drijvers 78rechtvaardigen. | | 74 Een profetie van de gelukkige verwisseling van den stand der kerk, door Christus vernieuwd zijnde, dat zij in plaats van vleselijke ceremoniën en een wereldlijk heiligdom geestelijke en hemelse ordinantiën zullen genieten. Zie Hebr. 9:1, 9, 10, 11, 12, 23, enz.; 12:18, 22, 28. Hebr. 9:1 ZO had dan wel ook het eerste verbond
rechten van den godsdienst, en het wereldlijk heiligdom. Hebr. 9:9 Welke was een afbeelding voor dien tegenwoordigen tijd, in welken gaven en slachtoffers geofferd werden, die dengene die den dienst pleegde, niet konden heiligen naar de consciëntie; Hebr. 9:10 Bestaande alleen in spijzen en dranken en verscheidene wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, tot op den tijd der verbetering opgelegd. Hebr. 9:11 Maar Christus, de Hogepriester der toekomende goederen, gekomen zijnde, is door den meerderen en volmaakteren tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is niet van dit maaksel, Hebr. 9:12 Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. Hebr. 9:23 Zo was het dan noodzaak dat wel de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door deze dingen gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelve door betere offeranden dan deze. Hebr. 12:18 Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, Hebr. 12:22 Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; Hebr. 12:28 Daarom, alzo wij een onbeweeglijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door dewelke wij welbehaaglijk God mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. |
75 Of: voorstanders. Hebr. opzicht. |
76 Hebr. vrede, dat is, mannen des vredes, voorstanders des vredes, die den vrede prediken of verkondigen, Rom. 10:15. Of: die tot vrede geneigd zijn. Zie Ps. 109:4; 120:7. Zie ook Job 35 op vers 13. Rom. 10:15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe lieflijk zijn de voeten dergenen die vrede verkondigen, dergenen die het goede verkondigen! Ps. 109:4 Voor mijn liefde staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed. Ps. 120:7 Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zij zijn aan den oorlog. Job 35:13 (kt.) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. |
77 Dit is hetzelfde woord dat Ex. 3:7 gebruikt wordt, en het betekent hier zowel de zielzorgers als de christelijke overheden, die het volk ter gerechtigheid drijven en houden. Ex. 3:7 En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. |
78 Hebr. rechtvaardigheid. |
18 79Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uw landpalen; maar 80uw muren zult gij Heil heten 81en uw poorten Lof. | | 79 Dit alles, en het voorgaande, zal volkomenlijk in het eeuwige leven volbracht worden. Vgl. Ez. 45:8. Ez. 45:8 Dit land aangaande, het zal hem tot een bezitting zijn in Israël; en Mijn vorsten zullen Mijn volk niet meer verdrukken, maar het huis Israëls het land laten, naar hun stammen. |
80 Dat is, uw muren (die groot en hoog zullen zijn, in welker fundament de namen van des Lams twaalf apostelen zijn, Openb. 21:12, 14), zullen uw inwoners zo wel beschermen, alsof zij in een sterke welbemuurde stad woonden. Openb. 21:12 En had een groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen Israëls. Openb. 21:14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. |
81 Welke twaalf zullen wezen, elk van bijzondere parelen, Openb. 21:21. De zin is: Gij zult steeds oorzaak en aanleiding hebben den Heere in uw poorten te loven. Zie Ps. 9:15. Openb. 21:21 En de twaalf poorten waren twaalf parelen, een iegelijke poort was elk uit één parel; en de straat der stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas. Ps. 9:15 Opdat ik Uw gansen lof in de poorten der dochter Sions vertelle; dat ik mij verheuge in Uw heil. |
19 82De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar 83de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en 84uw God tot uw Sierlijkheid. | | 82 Die stad heeft niet van node dat de zon of maan daarin schijnen, want God zal daarin alles in allen zijn, 1 Kor. 15:28. Vgl. Openb. 21:23; 22:5. Enigen verstaan hier door de zon en maan al de wereldse heerlijkheid en glorie, het koninkrijk, het heiligdom, ceremoniën, enz. 1 Kor. 15:28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. Openb. 21:23 En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars. Openb. 22:5 En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid. |
83 Voor de Heere staat Openb. 21:23 de heerlijkheid Gods. Openb. 21:23 En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars. |
84 Dat is, het Lam, Jezus Christus, Die het Licht of de Kaars dier stad is, Openb. 21:23. Openb. 21:23 En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars. |
20 85Uw Zon zal niet meer ondergaan, en 86uw Maan zal Haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u 87tot een eeuwig Licht wezen, en de dagen 88uwer treuring 89zullen een einde nemen. | | 85 Dat is, uw God (Die uw Zon wil wezen, Ps. 84:12) zal niet meer het licht Zijns aanschijns van u nemen. Ps. 84:12 Want God de HEERE is een Zon en Schild; de HEERE zal genade en ere geven; Hij zal het goede niet onthouden dengenen die in oprechtheid wandelen. |
86 Hebr. uw Maan zal niet verzameld worden, dat is, Haar licht niet inhouden, of: niet weggenomen, niet geweerd worden. Vgl. Joël 2:10. Joël 2:10 De aarde is beroerd voor deszelfs aangezicht, de hemel beeft; de zon en maan worden zwart, en de sterren trekken haar glans in. |
87 Hebr. tot een Licht der eeuwigheid. |
88 Of: uws rouws, of uws leeds. |
89 Of: zullen voleind zijn. Hebr. zullen volkomen zijn. Vgl. Openb. 21:4. Zie ook Jes. 61:2, 3. Openb. 21:4 En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. Jes. 61:2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wrake onzes Gods, om alle treurigen te troosten; Jes. 61:3 Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikenbomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde. |
21 En 90uw volk zullen altezamen 91rechtvaardigen zijn, zij zullen in eeuwigheid de aarde 92erfelijk bezitten; zij zullen zijn een d93spruit Mijner plantingen, e94een werk Mijner handen, 95opdat Ik verheerlijkt worde. | | 90 Te weten alle oprechte lidmaten der christelijke kerk. |
91 Te weten door het geloof aan Christus Jezus, Die hun Zijn gerechtigheid schenkt en Zijn Heiligen Geest mededeelt, opdat zij zich de gerechtigheid en heiligheid benaarstigen, Rom. 1:17; 5:19. Rom. 1:17 Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven. Rom. 5:19 Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien énen mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Eén velen tot rechtvaardigen gesteld worden. |
92 Of: als een erve bezitten. De zin is: In dit leven zullen zij in Mijn kerk blijven, en hiernamaals zullen zij het eeuwig Koninkrijk der hemelen beërven, van welke beide het land Kanaän een voorbeeld geweest is. Zie dergelijke beloftenissen Ps. 37:29. Jes. 57:13. Openb. 21:7. Ps. 37:29 De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. Jes. 57:13 Wanneer gij roepen zult, zo laat hen die van u vergaderd zijn, u redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren, de ijdelheid zal hen wegnemen. Maar die op Mij betrouwt, die zal het aardrijk erven en Mijn heiligen berg erfelijk bezitten. Openb. 21:7 Die overwint, zal alles beërven; en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn. |
d Matth. 15:13. Matth. 15:13 Maar Hij antwoordende zeide: Alle plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. |
93 Dat is, uw volk zal zijn een plant of spruit, van God, als den Akkerman, geplant in Christus, den waren Wijnstok, Joh. 15:1, 2. Joh. 15:1 IK ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman. Joh. 15:2 Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. |
e Jes. 29:23; 45:11. Jes. 29:23 Want als hij zijn kinderen, het werk Mijner handen, zien zal in het midden van hem, zullen zij Mijn Naam heiligen; en zij zullen den Heilige Jakobs heiligen, en den God Israëls vrezen. Jes. 45:11 Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israëls en deszelfs Formeerder: Zij hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen, zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven? |
94 Geschapen in Christus Jezus tot goede werken, Ef. 2:10. Zie Jes. 29:23. Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. Jes. 29:23 Want als hij zijn kinderen, het werk Mijner handen, zien zal in het midden van hem, zullen zij Mijn Naam heiligen; en zij zullen den Heilige Jakobs heiligen, en den God Israëls vrezen. |
95 Of: om Mijzelven te verheerlijken. Sommigen: opdat Ik hem verheerlijke. |
22 96De kleinste 97zal tot duizend worden en de minste tot een machtig volk; Ik, de HEERE, zal zulks 98te zijner tijd 99snellijk doen komen. | | 96 Te weten hoop. |
97 Dat is, zal grotelijks wassen, als Gen. 24:60. De zin is: De kerk van Christus zal in het Nieuwe Testament tot verwonderens toe zeer treffelijk opwassen en vermeerderen. Anderen verstaan deze woorden aldus: Zelfs degenen die kleine gaven hebben zullen, die zullen er door hun onderwijzing vele anderen tot de kerk of gemeente leiden. Gen. 24:60 En zij zegenden Rebekka en zeiden tot haar: O onze zuster, word gij tot duizenden miljoenen, en uw zaad bezitte de poort zijner haters. |
98 Namelijk te bekwamer en bestemder tijd, dien Ik in Mijn raad besloten heb, dien het ons niet betaamt te weten. Zie Hand. 1:6, 7. Doch anderen menen dat dit te verstaan is van den tijd des Nieuwen Testaments. Hand. 1:6 Zij dan die samengekomen waren, vraagden Hem, zeggende: Heere, zult Gij in dezen tijd aan Israël het Koninkrijk wederoprichten? Hand. 1:7 En Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; |
99 Hebr. doen haasten. |