Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet wijst aan dat het aan des Heeren hand niet schortte, dat de Joden niet verlost werden, maar dat hun zonden zulks verhinderden, vs. 1, enz. Welke zonden verhaald worden van vs. 3 tot vs. 9. Zij belijden hun zonden, 9. Daarop volgt de belofte, dat God de Zijnen verlossen en hun vijanden straffen zou, hun den Verlosser zenden, en hen door Zijn Geest en Woord eeuwiglijk regeren zou, 16, enz. |
Verlossing door bekering |
1 ZIE, ade hand des HEEREN is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen; en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen horen. |
| a Num. 11:23. Jes. 50:2. |
| Num. 11:23 Doch de HEERE zeide tot Mozes: Zou dan des HEEREN hand verkort zijn? Gij zult nu zien, of Mijn woord u wedervaren zal of niet. Jes. 50:2 Waarom kwam Ik, en er was niemand? Waarom riep Ik, en niemand antwoordde? Is Mijn hand dus gans kort geworden, dat zij niet verlossen kan? Of is er in Mij geen kracht om uit te redden? Zie, door Mijn schelding maak Ik de zee droog, Ik stel de rivieren tot een woestijn, dat haar vis stinkt, omdat er geen water is, en sterft van dorst. |
|
2 Maar uw ongerechtigheden maken een scheiding tussen ulieden en tussen uw God, en uw zonden 1verbergen het aangezicht van ulieden, dat Hij 2niet hoort. |
| 1 Dat is, maken dat Hij het aangezicht verbergt. |
| 2 Te weten uw gebeden, dat is, dat Hij u niet helpt. |
|
3 Want 3uw handen zijn met bloed bevlekt en uw vingers met ongerechtigheid; uw lippen spreken 4valsheid, uw tong 5dicht onrecht. |
| 3 Hebr. uw palmen. Zie Jes. 1:15. |
| Jes. 1:15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. |
| 4 Of: leugen. |
| 5 Of: spreekt uit. |
|
4 Er is niemand die voor de gerechtigheid 6roept, en niemand die voor de waarheid in het gericht zich begeeft; zij vertrouwen op ijdelheid en spreken leugen; 7bmet moeite zijn zij zwanger en zij baren 8ongerechtigheid. |
| 6 Alzo namelijk dat hij degenen die tegen de gerechtigheid handelen, afmaant; of de onschuldigen verdedigt; of die een rechtvaardige zaak en de waarheid naar zijn uiterste vermogen handhaaft. |
| 7 Welke zij gaarne tegen hun naasten zouden aan den dag brengen. |
| b Job 15:35. Ps. 7:15. |
| Job 15:35 Zij ontvangen moeite en baren ijdelheid, en hun buik richt bedrog aan. Ps. 7:15 Zie, hij is in arbeid van ongerechtigheid en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren. |
| 8 Of: ijdelheid, en alzo vss. 6, 7. |
| vers 6 Hun webben deugen niet tot klederen, en zij zullen zichzelven niet kunnen dekken met hun werken; hun werken zijn werken der ongerechtigheid, en een maaksel des wrevels is in hun handen. vers 7 Hun voeten lopen tot het kwade en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn gedachten der ongerechtigheid, verstoring en verbreking is op hun banen. |
|
5 9Zij broeden basiliskuseieren uit en 10zij weven spinnenwebben; 11die van hun eieren eet, moet sterven; en 12als het in stukken gedrukt wordt, er berst een adder uit. |
| 9 Hebr. Zij splijten basiliskuseieren uit, dat is, zij hebben vergiftige en zeer schadelijke aanslagen voor, gelijk de basiliskus niets kan uitbroeden dan wat vergiftig is. Alzo komt er van den goddeloze niets dan wat schadelijk is. |
| 10 Dat is, zij maken aanslagen om anderen te vangen en te verslinden, gelijk een spin met haar web de vliegen en muggen vangt, en die daarna doodt en opeet. Zie Job 8:14. |
| Job 8:14 Van denwelken zijn hoop walgen zal, en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop. |
| 11 Dat is, die zich hun aanslagen deelachtig maakt; of die zich familiair of gemeenzaam met hen maakt. |
| 12 Te weten als het ei in stukken gedrukt wordt. Anders: wordt er iemand mede besprengd, of: zo het iemand verspreidt, dat is, zo het iemand niet wil eten, maar werpt het daarheen dat het over de aarde gespreid wordt, zo berst er een adder uit; dat is, zo iemand de aanslagen der boze mensen ontdekt en verhindert, zo vergrimmen zij tegen denzelven en zoeken hem te beschadigen. |
|
6 Hun webben 13cdeugen niet tot klederen, en zij zullen zichzelven 14niet kunnen dekken met hun werken; hun werken zijn werken der ongerechtigheid, en een maaksel 15des wrevels is in hun handen. |
| 13 Hebr. zullen niet tot klederen worden, dat is, hun aanslagen zullen hun geen profijt aanbrengen. |
| c Job 8:14, 15. |
| Job 8:14 Van denwelken zijn hoop walgen zal, en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnenkop. Job 8:15 Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven. |
| 14 Dat is, niet kunnen beschermen in tijd van nood. |
| 15 Of: des gewelds. |
|
7 16dHun voeten lopen tot het kwade en zij haasten om onschuldig bloed te vergieten; hun gedachten zijn gedachten der ongerechtigheid, 17verstoring en verbreking is op hun banen. |
| 16 Dat is, zij zijn zo geneigd tot de boosheid, dat als zij ergens weten kwaad te doen, zij gaan er niet naartoe, maar zij lopen ernaartoe. Deze woorden citeert de apostel Rom. 3:15, om te bewijzen dat de Joden zowel zondaars zijn en van nature verdorven, als de heidenen. |
| Rom. 3:15 Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; |
| d Spr. 1:16. Rom. 3:15. |
| Spr. 1:16 Want hun voeten lopen ten boze, en zij haasten zich om bloed te storten. Rom. 3:15 Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; |
| 17 Dat is, zij trachten nergens anders naar dan om hun naaste schade en schande aan te brengen. |
|
8 Den weg des vredes kennen zij niet en 18er is geen recht in hun gangen; 19hun paden maken zij verkeerd voor zichzelven; 20al wie daarop gaat, die kent den vrede niet. |
| 18 Dat is, daar is geen waarheid noch billijkheid bij hen te vinden. Zie Job 34 op vers 4. |
| Job 34:4 (kt.) Laat ons kiezen voor ons wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is. |
| 19 Dat is, zij maken zichzelven kromme paden. |
| 20 Dat is, wie met hen omgaat of hun bozen handel navolgt. |
|
9 21Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op 22het licht, maar zie, er is 23duisternis; op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden. |
| 21 Dat is, daarom doet God ons geen recht noch wraak over onze vijanden; maar Hij laat denzelven nog dagelijks toe ons te drukken en te benauwen; zodat recht hier zoveel betekent als hulp of verlossing, als vss. 11, 14. |
| vers 11 Wij brommen allen gelijk als de beren en wij kirren doorgaans gelijk de duiven; wij wachten naar recht, maar er is geen; naar heil, maar het is verre van ons. vers 14 Daarom is het recht achterwaarts geweken, en de gerechtigheid staat van verre; want de waarheid struikelt op de straat, en wat recht is, kan er niet ingaan. |
| 22 Zie Jes. 58, de aant. op vers 8. |
| Jes. 58:8 (kt.) Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heen gaan, en
de heerlijkheid des HEEREN zal uw achtertocht wezen. |
| 23 Dat is, droefenis en tegenspoed. |
|
10 24Wij tasten naar den wand gelijk de blinden, en gelijk die geen ogen hebben, tasten wij; wij stoten ons in den middag als in de schemering, wij zijn in 25woeste plaatsen gelijk de doden. |
| 24 Zie Job 5 op vers 14; 12:25, en vgl. Deut. 28:29. |
| Job 5:14 (kt.) Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk des nachts tasten zij in den middag. Job 12:25 Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is, en Hij doet hen dwalen als een dronkaard. Deut. 28:29 Dat gij op den middag zult omtasten gelijk als een blinde omtast in het donker, en zult uw wegen niet voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn. |
| 25 Anders: vettigheden of vette plaatsen, waarvan de zin zou zijn: Wij zijn wel in voorspoed en in overvloed van alle dingen, in een goed en vet land, evenwel zo zijn wij als doden midden in den zegen; wij kunnen van den rijken zegen Gods niet genieten, vanwege de bangheid die wij hebben voor onze vijanden. |
|
11 Wij brommen allen gelijk als de beren en wij 26kirren doorgaans gelijk de duiven; wij wachten 27naar recht, maar er is geen; naar heil, maar het is verre van ons. |
| 26 Of: piepen, als Jes. 38:14. Hebr. kirrende kirren wij. |
| Jes. 38:14 Gelijk een kraan of zwaluw, alzo piepte ik, ik kirde als een duif; mijn ogen verhieven zich omhoog; o HEERE, ik word onderdrukt, wees Gij mijn Borg. |
| 27 Zie op vers 9. |
| vers 9 (kt.) Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar zie, er is duisternis; op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden. |
|
12 Want onze overtredingen zijn vele vóór U, en 28onze zonden getuigen tegen ons; want onze overtredingen zijn 29bij ons, en onze ongerechtigheden, die kennen wij; |
| 28 Hebr. onze zonden getuigt, dat is, elkeen onzer zonden. |
| 29 Dat is, binnen in ons, in onze consciënties, wij kunnen ze niet loochenen, zij vergezelschappen en volgen ons overal. |
|
13 30Het overtreden en het liegen tegen den HEERE, en het achterwaarts wijken van onzen God; 31het spreken van onderdrukking en afval, 32het ontvangen en 33het dichten van valse woorden uit het hart. |
| 30 Zie Jes. 57:11. |
| Jes. 57:11 Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen en zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt Mij op uw hart niet gelegd; is het niet omdat Ik zwijg, en dat vanouds af, en gij vreest Mij niet? |
| 31 Hoe men zijn naaste zal onderdrukken, en hoe men van God zal afwijken. |
| 32 Het ontvangen, te weten in onze harten, als in een baarmoeder. |
| 33 Als vers 3. |
| vers 3 Want uw handen zijn met bloed bevlekt en uw vingers met ongerechtigheid; uw lippen spreken valsheid, uw tong dicht onrecht. |
|
14 Daarom 34is het recht achterwaarts geweken, en de gerechtigheid staat van verre; want 35de waarheid struikelt op de straat, en 36wat recht is, kan er niet ingaan. |
| 34 Zie vers 9. Doch anderen aldus: En het recht is achterwaarts gedreven, in dezen zin, als zijnde een bekentenis en verder verhaal van hun bedroefden stand, alsof zij zeiden: Het is bij ons al verdorven werk; noch recht, noch gerechtigheid, noch waarheid zijn bij ons te vinden. |
| vers 9 Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar zie, er is duisternis; op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden. |
| 35 Dat is, de waarheid wordt onderdrukt, niemand bekommert zich of verdedigt dezelve. |
| 36 Of: de billijkheid, of: oprechtheid. |
|
15 Ja, 37de waarheid ontbreekt er, en wie van het boze wijkt, 38stelt zich tot een roof; en de HEERE zag het, en het was kwaad in Zijn ogen, dat er geen recht was. |
| 37 Dat is, zij is niet meer voorhanden. |
| 38 Anders: maakt dat hij voor onwijs gehouden wordt. |
|
16 eDewijl Hij zag 39dat er niemand was, zo ontzette Hij Zich, omdat er geen voorbidder was; daarom 40bracht Hem Zijn arm heil aan, en Zijn gerechtigheid, die ondersteunde Hem. |
| e Jes. 63:5. |
| Jes. 63:5 En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid, die heeft Mij ondersteund. |
| 39 Te weten die ons hielp, of God den Heere voor het volk bad, of (gelijk het velen verstaan) dat er niemand, maar een bloot mens zijnde, een middelaar kon zijn tussen God en den mens. |
| 40 De zin is: Christus heeft door Zijn Goddelijke kracht voor Zijn kerk het heil teweeggebracht. Zie Jes. 63:5. |
| Jes. 63:5 En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid, die heeft Mij ondersteund. |
|
17 Want 41Hij ftrok gerechtigheid aan als een pantsier en den helm des heils zette Hij op Zijn hoofd, en de klederen der wraak trok Hij aan tot kleding, en 42Hij deed den ijver aan als een mantel. |
| 41 Te weten de Heere. Het is menselijkerwijze van God gesproken, alsof hij zeide: Hetgeen dat den Heere bewogen heeft Zijn volk te verlossen, is vooreerst Zijn gerechtigheid of waarheid, en het heil dat Hij Zijn volk beloofd had; daarna Zijn toorn en wraak over Zijn vijanden. |
| f Ef. 6:17. 1 Thess. 5:8. |
| Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; 1 Thess. 5:8 Maar wij die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm de hoop der zaligheid. |
| 42 Hebr. Hij bewond Zich. |
|
18 Even 43naar de werken, even daarnaar zal Hij vergelden, grimmigheid aan Zijn wederpartijders, vergelding aan Zijn vijanden; 44den eilanden zal Hij het loon vergelden. |
| 43 Of: naar de daden, of verdiensten. |
| 44 Dat is, dengenen die in de eilanden wonen, dat is, de vreemde en vergelegen natiën, te weten die het volk Gods vervolgen. Zie Jes. 41:1. |
| Jes. 41:1 ZWIJGT voor Mij, gij eilanden, en laat de volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons tezamen ten gerichte naderen. |
|
19 45Dan zullen zij den Naam des HEEREN vrezen van den nedergang, en Zijn heerlijkheid van den opgang der zon; 46als de vijand zal komen gelijk een stroom, 47zal de Geest des HEEREN de banier tegen hem oprichten. |
| 45 Te weten als zij deze verlossing van het volk Gods zullen zien. |
| 46 De zin is: De vijanden der kerk zullen wel op de been brengen al het geweld dat zij enigszins kunnen, om Gods volk te ruïneren, als een overlopende rivier tegen de kinderen Gods aanvallende; maar zij zullen terug-, ja, ternedergeslagen worden door de macht van onzen Zaligmaker. Zie Ps. 124:4. Openb. 12:15. |
| Ps. 124:4 Toen zouden ons de wateren overlopen hebben, een stroom zou over onze ziel gegaan zijn; Openb. 12:15 En de slang wierp uit zijn mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij haar door de rivier zou doen wegvoeren. |
| 47 Dat is, zal met opgerichte banieren tegen hem aankomen. Of: zal hem verjagen. |
|
20 En ger zal 48een Verlosser 49tot Sion komen, namelijk voor hen hdie zich bekeren van de overtreding 50in Jakob, spreekt de HEERE. |
| g Rom. 11:26. |
| Rom. 11:26 En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; |
| 48 Te weten Christus Jezus. |
| 49 Of: voor Sion, dat is, voor de uitverkoren Joden, voor de ware Israëlieten, voor de gelovigen en boetvaardigen. Vgl. Rom. 11:25, enz. |
| Rom. 11:25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. |
| h Jes. 10:21, 22. |
| Jes. 10:21 Het overblijfsel zal wederkeren, het overblijfsel Jakobs, tot den sterken God. Jes. 10:22 Want ofschoon uw volk, o Israël, is gelijk het zand der zee, zo zal toch maar het overblijfsel daarvan wederkeren; de verdelging is vastelijk besloten, overvloeiende met gerechtigheid. |
| 50 Dat is, onder de nakomelingen van Jakob. |
|
21 Mij aangaande, dit is Mijn verbond met hen, zegt de HEERE: Mijn Geest, Die 51op U is, en Mijn woorden die Ik in Uw mond gelegd heb, die zullen van Uw mond niet wijken, noch van den mond 52Uws zaads, noch van den mond van het zaad Uws zaads, zegt de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid toe. |
| 51 Te weten op U, o Christus, als Hoofd der kerk, van Wien de geestelijke gaven als een kostelijke balsem afvlieten op al de ledematen Uws lichaams. Vgl. Ps. 133:2. |
| Ps. 133:2 Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. |
| 52 Dat is, Uwer uitverkorenen, die Uw geestelijke kinderen zijn. Vgl. Rom. 9:6, 7, 8. |
| Rom. 9:6 Doch ik zeg
dit niet alsof het woord Gods ware uitgevallen. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; Rom. 9:7 Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. Rom. 9:8 Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. |