Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere beveelt den profeet dat hij den Joden hun huichelarij, inzonderheid in het vasten, zou verwijten, vs. 1, enz. En hun leren wat een recht vasten is, hetwelk Hij vereist, 6. Belovende dengenen die Hem in oprechtheid des harten dienen en de boosheid afleggen, inzonderheid die Zijn sabbatten oprechtelijk onderhouden, alle welvaart en zegen, 8, enz. |
Schijnvroomheid |
1 ROEP uit de keel, 1houd niet in, verhef uw stem als een bazuin, en verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis van Jakob hun zonden. |
| 1 Houd uw stem niet op, of niet in. |
|
2 2Hoewel zij Mij 3dagelijks 4zoeken, en 5een lust hebben aan de kennis Mijner wegen, als een volk dat gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, 6vragen zij Mij naar de rechten der gerechtigheid; 7zij hebben een lust tot God te naderen, |
| 2 Of: Want zij zoeken Mij dagelijks. |
| 3 Hebr. dag, dag. Zie Ps. 61 op vers 9. |
| Ps. 61:9 (kt.) Zo zal ik Uw Naam psalmzingen in eeuwigheid, opdat ik mijn geloften betale, dag bij dag. |
| 4 Dat is, in den tempel komen, om Mij hun offeranden te brengen en hun gebeden aldaar te doen; maar het gaat hun niet ter harte, het geschiedt al uit hypocrisie. |
| 5 Dat is, zich gelaten alsof zij daaraan een oprechten lust hadden, dat zij de priesters de wet horen lezen en verklaren. |
| 6 Te weten door de profeten. |
| 7 Hebr. zij hebben lust tot de nadering Gods, dat is, zij stellen zich uitwendiglijk alzo aan alsof zij lust daaraan hadden, en alsof het hun ernst ware Mijn geboden te weten en hun leven naar dezelve aan te stellen. |
|
3 Zeggende: 8Waarom vasten wij en Gij ziet het niet aan? Waarom
9kwellen wij onze ziel en 10Gij weet het niet? 11Zie, ten dage wanneer gijlieden vast, 12zo vindt gij uw lust, en gij eist strengelijk 13al uw arbeid. |
| 8 Dit zijn de woorden der huichelaars, die door hun huichelachtigen en uiterlijken godsdienst veel bij God menen te verdienen. |
| 9 Te weten met vasten en honger te lijden. Zie Lev. 16:29. |
| Lev. 16:29 En dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: gij zult in de zevende maand, op den tiende der maand, uw zielen verootmoedigen en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling die in het midden van u als vreemdeling verkeert. |
| 10 Dat is, houdt U alsof Gij het niet wist. |
| 11 Dit is het antwoord des Heeren op de voorgaande vraag der Joden, alsof Hij zeide: Wilt gij de oorzaak weten waarom ulieder vasten Mij niet aangenaam is? Zie, Ik zal ze u zeggen; uw hypocrisie is er oorzaak van, want terwijl gij vast, zo laat gij niet af van boze stukken te bedrijven. |
| 12 Dat is, zo richt gij uit wat u behaagt, als vers 13. Of: gij benaarstigt u om te vinden en te genieten waaraan gij lust en genoegen hebt. |
| vers 13 Indien gij uw voet van den sabbat afkeert, van te doen uw lust op Mijn heiligen dag; en indien gij den sabbat noemt een verlustiging, opdat de HEERE geheiligd worde, die te eren is; en indien gij dien eert, dat gij uw wegen niet doet en
uw eigen lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt; |
| 13 Hebr. smarten, dat is, arbeid dien uw knechten en maagden met smart moeten doen. Anders: al uw arbeid, dat is, al uw goed dat gij met arbeid verkregen hebt, en voorts uw schulden die gij van uw goed hebt uitstaan, vordert gij strengelijk. Zie Spr. 5:10. |
| Spr. 5:10 Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden, |
|
4 Zie, 14tot twist en gekijf vast gijlieden en 15om goddelooslijk met de vuist te slaan; vast niet 16gelijk heden, 17om uw stem te doen horen in de hoogte. |
| 14 Dat is, om met uw knechten, maagden, schuldenaars en anderen te twisten. |
| 15 Hebr. om met de vuist der goddeloosheid te slaan, te weten uw knechten en maagden. |
| 16 Hebr. als heden, of: na dezen dag. Hetwelk enigen uitleggen: gelijk het dezen dag vereist in denwelken God doet blijken dat Hij tegen ulieden vertoornd is. |
| 17 Dat is, opdat uw gebed verhoord worde in den hemel bij God. |
|
5 aZou het zulk een vasten zijn 18dat Ik verkiezen zou, dat de mens 19zijn ziel een dag kwelle? Dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide? Zoudt gij dat een vasten heten en 20een dag den HEERE aangenaam? |
| a Zach. 7:5. |
| Zach. 7:5 Spreek tot het ganse volk dezes lands en tot de priesters, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet in de vijfde en in de zevende maand, namelijk nu zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? |
| 18 Dat is, dat Mij aangenaam zou wezen. |
| 19 Te weten alleen uitwendiglijk, zonder innerlijk met een rechtmatig berouw zijner zonden geraakt te zijn en zich alzo oprechtelijk voor God te verootmoedigen. Of aldus: een dag dat de mens zijn ziel kwelle. |
| 20 Hebr. een dag der aangenaamheid des Heeren, of den Heere. |
|
6 Is niet dit het vasten dat Ik verkies: Dat gij losmaakt 21de knopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden 22des juks, en dat gij vrij loslaat 23de verpletterden, en alle 24juk verscheurt? |
| 21 Dat is, de zware dienstbaarheid uwer broederen, die zichzelven uit armoede aan u verkocht hebben, en die gij onbarmhartiglijk tot zwaren arbeid aandrijft, alsof het vreemde slaven waren, hetwelk God verbiedt, Lev. 25:39. Zie de aant. aldaar. |
| Lev. 25:39 Desgelijks wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn en zich aan u verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van een slaaf; |
| 22 Te weten des juks, of der dienstbaarheid, die gij uw verarmden broederen oplegt, dezelve onderdrukkende met uw woeker en boze praktijken. |
| 23 Of: gebrokenen, dat is, tot verderf of tot niet gebrachten. |
| 24 Juk, dat is, zware en onverdraaglijke lasten. Kortom, de Heere leert in dit en in het volgende vers dat wanneer men recht en wel vasten zal, zo moet men zich niet alleen onthouden van lichamelijke spijze, maar men moet ook werken des lichts doen. |
|
7 bIs het niet dat gij den hongerige uw brood 25mededeelt en de arme 26verdrevenen in huis brengt? Als gij 27een naakte ziet, dat gij hem 28dekt en dat gij u 29voor uw vlees 30niet verbergt? |
| b Ez. 18:7, 16. Matth. 25:35. |
| Ez. 18:7 En niemand verdrukt, den schuldenaar zijn pand wedergeeft, geen roof rooft, den hongerige zijn brood geeft, en den naakte met kleding bedekt; Ez. 18:16 En niemand verdrukt, het pand niet behoudt en geen roof rooft, zijn brood den hongerige geeft, en den naakte met kleding bedekt; Matth. 25:35 Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd. |
| 25 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk in twee stukken delen, als wanneer iemand een brood middendoor sneed, en gaf zijn nooddruftigen broeder de ene helft. |
| 26 De zin is: Die als rebellen uit hun vaderland ten onrechte verdreven zijn. Anders: de ellendigen, bedrukten, te weten door de geweldige heerschappij der groten. |
| 27 Dat is, een kwalijk geklede. Zie Job 22 op vers 6. |
| Job 22:6 (kt.) Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen. |
| 28 Te weten met klederen. |
| 29 Voor uw naaste, die enerlei vlees en bloed heeft gelijk gij. Zie Neh. 5, de aant. op vers 5. |
| Neh. 5:5 (kt.) Nu is toch ons vlees als het vlees onzer broederen, onze kinderen zijn als hun kinderen. En zie, wij onderwerpen onze zonen en onze dochters tot dienstknechten; ja, er zijn enigen van onze dochters onderworpen, dat zij in de macht onzer handen niet zijn; en anderen hebben onze akkers en onze wijngaarden. |
| 30 Versta hierbij: maar dat gij door de armoede en ellende uwer broederen u tot barmhartigheid laat bewegen. |
|
8 Dan zal 31uw licht voortbreken als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en 32uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heen gaan, en
33de heerlijkheid des HEEREN 34zal uw achtertocht wezen. |
| 31 Dat is, uw geluk en vreugd. Zie Esth. 8 op vers 16. Job 18 op vers 6. |
| Esth. 8:16 (kt.) Bij de Joden was licht en blijdschap en vreugde en eer; Job 18:6 (kt.) Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. |
| 32 Dat is, de vrucht uwer gerechtigheid, te weten uw gelukzaligheid, die u de Heere uit genade geven zal. Zie Ps. 24 op vers 5. Anderen verstaan hier door de gerechtigheid den Heere Christus Zelven, als Jer. 23:6. |
| Ps. 24:5 (kt.) Die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils. Jer. 23:6 In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen; en dit zal Zijn Naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE ONZE GERECHTIGHEID. |
| 33 Dat is, de gelukzaligheid, die haar oorsprong heeft uit de goedheid en macht des Heeren, Die daarmede Zijn heerlijkheid te kennen geeft. |
| 34 Hebr. zal u verzamelen. Zie de aantt. Num. 10 op vers 25. Jes. 52 op vers 12. |
| Num. 10:25 (kt.) Toen toog op de banier van het leger der kinderen van Dan, samensluitende al de legers, naar hun heiren; en over zijn heir was Ahiëzer, de zoon van Ammísaddai. Jes. 52:12 (kt.) Want gijlieden zult niet met haast uitgaan, noch met der vlucht heengaan; want de HEERE zal voor ulieder aangezicht heen trekken, en de God Israëls zal uw Achtertocht wezen. |
|
9 Dan zult gij roepen en de HEERE 35zal antwoorden, gij zult schreeuwen en Hij zal zeggen: Zie, hier ben Ik. Zo gij uit het midden van u wegdoet 36het juk, 37het uitsteken des vingers en 38het spreken 39der ongerechtigheid; |
| 35 Dat is, Hij zal u verhoren. |
| 36 Zie vers 6. |
| vers 6 Is niet dit het vasten dat Ik verkies: Dat gij losmaakt de knopen der goddeloosheid, dat gij ontdoet de banden des juks, en dat gij vrij loslaat de verpletterden, en alle juk verscheurt? |
| 37 Dat is, het dreigen, als gij iemand met den vinger dreigt; of als gij met het opsteken van den vinger of het opheffen van de vuist te kennen geeft het voornemen dat gij hebt om uw geweld in het werk te stellen. |
| 38 Te weten als gij uw naaste scheldt en smaadt. |
| 39 Of: ondeugd, ijdelheid. |
|
10 En zo gij 40uw ziel opent voor den hongerige, en 41de bedrukte ziel verzadigt; dan zal 42uw licht in de duisternis opgaan en 43uw donkerheid zal zijn als de middag. |
| 40 Of: uw ziel voortbrengt, dat is, uw hart, uzelven, uw hartelijke goedgunstigheid. De zin is: Zo gij uw hart den hongerige opent, en uit mededogendheid den arme en hongerige goeddoen zult. |
| 41 Dat is, den bedrukten mens. |
| 42 Versta hier door het licht zegen en welstand. Zie vers 8. Gelijk door duisternis allerlei tegenspoed. Zie Gen. 15, de aant. op vers 12. |
| vers 8 Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heen gaan, en
de heerlijkheid des HEEREN zal uw achtertocht wezen. Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. |
| 43 Dat is, uw ellenden en zwarigheden zullen in blijdschap veranderd worden. |
|
11 En de HEERE zal u geduriglijk 44leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen 45in grote droogten en uw beenderen 46vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof en als een 47springader der wateren, welker wateren niet 48ontbreken. |
| 44 Gelijk een herder zijn schapen leidt. |
| 45 Hebr. in dorrigheden, dat is, in dure tijden en hongersnood. |
| 46 Of: vet maken, dat is, sterken. Zie Spr. 15:30. |
| Spr. 15:30 Het licht der ogen verblijdt het hart; een goed gerucht maakt het gebeente vet. |
| 47 Hebr. uitgang. |
| 48 Hebr. liegen, dat is, denwelken het nimmermeer aan water ontbreekt, en derhalve niemand tevergeefs komt om daaruit te scheppen of te putten. Vgl. Job 6 op vers 15; 40 op vers 28. |
| Job 6:15 (kt.) Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door; Job 40:28 (kt.) Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden? |
|
12 En 49die uit u voortkomen, zullen bouwen 50de oude verwoeste plaatsen; de fundamenten, 51van geslacht tot geslacht verwoest, zult gij 52oprichten; en gij zult genaamd worden: 53die de bressen toemuurt, die de paden weder opmaakt, om te bewonen. |
| 49 Hebr. die uit u, dat is, uw nakomelingen, die uit u zullen geboren worden. |
| 50 Hebr. de woestheden of dorre woeste plaatsen der eeuwigheid, dat is, die plaatsen die lang woest gelegen hebben, te weten de vervallen huizen binnen Jeruzalem, en wat daaromheen lang vervallen, ongebouwd, verwoest en ledig gelegen heeft. Zie Jes. 61:4. |
| Jes. 61:4 En zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, de vorige verstoringen wederoprichten, en de verwoeste steden vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. |
| 51 Dat is, vele jaren lang. |
| 52 Hebr. verwekken, of: doen opstaan. |
| 53 Hebr. een verbeteraar der bressen, of der vervallen muren, een wederbrenger der stegen, dat men in het land weder wonen moge. |
|
13 54Indien gij uw voet van den sabbat afkeert, van te doen uw lust op Mijn heiligen dag; en 55indien gij den sabbat noemt een verlustiging, 56opdat de HEERE geheiligd worde, die te eren is; en indien gij dien eert, dat gij 57uw wegen niet doet en
58uw eigen lust niet vindt, 59noch een woord daarvan spreekt; |
| 54 Dat is, indien gij uw voet op den sabbat afhoudt, dat gij niet doet wat u behaagt. Of: om des sabbats wil. |
| 55 Dat is, zo gij een lust hebt denzelven naar Gods wet en wil te vieren. |
| 56 Anders: den geheiligden dag des Heeren, den verheerlijkten. |
| 57 Dat is, uw gewoonlijke werken niet doende. |
| 58 Zie vers 3. |
| vers 3 Zeggende: Waarom vasten wij en Gij ziet het niet aan? Waarom
kwellen wij onze ziel en Gij weet het niet? Zie, ten dage wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, en gij eist strengelijk al uw arbeid. |
| 59 Anders: noch iets spreekt, te weten dat onbillijk of onbetamelijk is, als vers 9. |
| vers 9 Dan zult gij roepen en de HEERE zal antwoorden, gij zult schreeuwen en Hij zal zeggen: Zie, hier ben Ik. Zo gij uit het midden van u wegdoet het juk, het uitsteken des vingers en het spreken der ongerechtigheid; |
|
14 60Dan zult gij u verlustigen in den HEERE, en 61Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde, en 62Ik zal u spijzigen met de erve van uw vader Jakob; want de mond des HEEREN heeft het gesproken. |
| 60 Dat is, dan zult gij Zijn goedertierenheid en zegen genieten. |
| 61 Dat is, Ik zal u hoog verheffen en eren, als Deut. 32:13. Zie de aant. aldaar. Anderen nemen het aldus: Gij zult alles wat u zou mogen in den weg liggen en u aan uw welstand schadelijk zijn, overwinnen. |
| Deut. 32:13 Hij deed hem rijden op de hoogten der aarde, dat hij at de inkomsten des velds; en Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots, en olie uit den kei der rots; |
| 62 Of: Ik zal u te eten geven de erfenis van uw vader Jakob, dat is, gij zult wonen in het land dat Ik uw vader Jakob gegeven heb, waar gij spijze en drank in overvloed hebben zult. |