Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet maakt het volk, door een lied van den wijngaard des Heeren, indachtig de grote weldaden die God hetzelve bewezen heeft, vs. 1. Daartegenover hun grote ondankbaarheid, 4. Hetwelk een oorzaak geweest is dat God het verstoten heeft, 5. Wee over de rijken en gierigen, 8. En over de dronkaards, 11. En brassers, 12. Een vertroosting voor de vromen, 17. Wee over de onrechtvaardigen, 18. En bespotters der dreigementen Gods, 19. En die alles verkeren, 20. Over de hovaardigen, 21. Over de dronkaards, 22. En onrechtvaardige rechters, 23. Hun straf, 24. De verzameling, het marcheren en de gruwelijkheid van het leger der Chaldeeën tegen de Joden, 26. |
Het lied van den wijngaard |
1 NU zal ik 1mijn Beminde 2een lied mijns Liefsten zingen 3van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard 4op een vetten heuvel. |
| 1 Aldus noemt de profeet Jezus Christus driemaal in dit vers. De zin is: Hij is de Bruidegom Zijner gemeente; ik ben Zijn dienaar en vriend, Hoogl. 2:2. Joh. 3:29. |
| Hoogl. 2:2 Gelijk een lelie onder de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren. Joh. 3:29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. |
| 2 Dat is, een lied, hetwelk Hij mij Zelf heeft ingegeven en in mijn mond gelegd; dit zal ik zingen en ook beschrijven, opdat het niet vergeten worde, maar van allen man moge onthouden, gelezen en gezongen worden. Gelijk Mozes ook te dien einde een lied gemaakt heeft, Deuteronomium 32. |
| Deuteronomium 32 NEIG de oren, gij hemel, en ik zal spreken; en de aarde hore de redenen mijns monds. |
| 3 Dat is, van Zijn gemeente. Zie dergelijke manier van spreken vers 7. Ex. 15:17. Ps. 44:3; 80:9. Jes. 27:2. Jer. 2:21. Matth. 21:33. Mark. 12:1. Luk. 20:9. Joh. 15:1. |
| vers 7 Want de wijngaard des HEEREN der heirscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn een plant Zijner verlustigingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar zie, het is schurftigheid; naar gerechtigheid, maar zie, het is geschreeuw. Ex. 15:17 Die zult Gij inbrengen en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse welke Gij, o HEERE, gemaakt hebt tot Uw woning; het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o Heere. Ps. 44:3 Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten. Ps. 80:9 Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven en hebt denzelven geplant. Jes. 27:2 Te dien dage zal er een wijngaard van roden wijn zijn; zingt van denzelven bij beurten. Jer. 2:21 Ik had u toch geplant, een edelen wijnstok, een geheel getrouw zaad; hoe zijt gij Mij dan veranderd in
verbasterde ranken van een vreemden wijnstok? Matth. 21:33 Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak daarin, en bouwde een toren, en verhuurde dien den landlieden, en reisde buitenslands. Mark. 12:1 EN Hij begon door gelijkenissen tot hen te zeggen: Een mens plantte een wijngaard, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak, en bouwde een toren, en verhuurde dien aan de landlieden, en reisde buitenslands. Luk. 20:9 En Hij begon tot het volk deze gelijkenis te zeggen: Een zeker mens plantte een wijngaard, en hij verhuurde dien aan landlieden, en trok een langen tijd buitenslands. Joh. 15:1 IK ben de ware Wijnstok, en Mijn Vader is de Landman. |
| 4 Hebr. op een hoorn van een zoon der olie of vettigheid, dat is, in een uitnemende plaats van vetten vruchtbaren grond. Zie Job 5 op vers 7. |
| Job 5:7 (kt.) Maar de mens wordt tot moeite geboren, gelijk de spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen. |
|
2 5En Hij heeft dien 6omtuind en van stenen gezuiverd, en Hij heeft hem beplant met edele wijnstokken; en Hij heeft in deszelfs midden 7een toren gebouwd en ook een 8wijnbak daarin uitgehouwen; en 9Hij heeft verwacht dat hij goede
10druiven zou 11voortbrengen, maar hij heeft 12stinkende druiven voortgebracht. |
| 5 In dit vers wordt met verbloemde woorden beschreven de zorg Gods over Zijn gemeente. |
| 6 Hebr. eigenlijk: gesterkt, te weten met een muur of heg. Zie vers 5. Dat is, beschut en beschermd tegen het geweld van al de vijanden van Hem en van Zijn kerk. |
| vers 5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekendmaken wat Ik Mijn wijngaard doen zal: Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. |
| 7 Te weten om de wacht daarin te houden, om op de dieven en wilde dieren te passen en die te verdrijven. |
| 8 Anders: een wijnpers. |
| 9 Vgl. met vers 7. |
| vers 7 Want de wijngaard des HEEREN der heirscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn een plant Zijner verlustigingen; en Hij heeft gewacht naar recht, maar zie, het is schurftigheid; naar gerechtigheid, maar zie, het is geschreeuw. |
| 10 Of: beziën, of: vruchten. |
| 11 Hebr. maken, en zo terstond wederom in dit vers en vers 10 tweemaal, dat is, voortbrengen, geven, dragen. Als Matth. 3:8, 10; 7:17, 18, 19. Vgl. Ps. 1 op vers 3. |
| vers 10 Ja, tien bunders wijngaard zullen een enigen bath geven, en een homer zaad zal een efa geven. Matth. 3:8 Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. Matth. 3:10 En ook is alrede de bijl aan den wortel der bomen gelegd; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Matth. 7:17 Alzo een iedere goede boom brengt voort goede vruchten, en een kwade boom brengt voort kwade vruchten. Matth. 7:18 Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen. Matth. 7:19 Een iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Ps. 1:3 (kt.) Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. |
| 12 Of: zure, onrijpe, ontijdige, wilde druiven, of wrange. Doch het Hebreeuwse woord komt van stinken. |
|
3 13Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem en gij mannen van Juda, oordeelt toch tussen Mij en tussen Mijn wijngaard. |
| 13 Hier spreekt God de Heere, en Hij geeft het oordeel over, zelfs dien over dewelke Hij klaagt. |
|
4 a14Wat is er meer te doen aan Mijn wijngaard, hetwelk Ik aan hem niet gedaan heb? 15Waarom heb Ik verwacht dat hij goede druiven voortbrengen zou, en hij heeft stinkende druiven 16voortgebracht? |
| a Jer. 2:5. Micha 6:3, 8. |
| Jer. 2:5 Zo zegt de HEERE: Wat voor onrecht hebben uw vaders aan Mij gevonden, dat zij verre van Mij geweken zijn; en hebben de ijdelheid nagewandeld en zij zijn ijdel geworden? Micha 6:3 O Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, en waarmede heb Ik u vermoeid? Betuig tegen Mij. Micha 6:8 Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is; en wat eist de HEERE van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God? |
| 14 Alsof God zeide: Dewijl Ik Mijn volk zovele weldaden bewezen heb, en zij zo ondankbaar zijn geweest, zo oordeelt gij zelven wat er in het toekomende anders te doen is dan dat Ik Mijn ondeugenden wijngaard verwoest? Vgl. Matth. 21:40, 41, alwaar de Heere Christus bijkans dezelfde gelijkenis den overpriesters en oudsten der Joden voorgesteld hebbende, aan henzelven het oordeel vraagswijze stelt, en daarop gelijk antwoord van hen ontvangt als God hier vers 5 geeft. Anderen nemen het aldus, dat God met deze woorden wil te kennen geven: Hij heeft zoveel goeds aan Zijn volk, boven andere natiën, gedaan, dat zij in alle manieren dankbaar behoorden te zijn; maar dewijl zij ondankbaar waren, dat zij zelven zo van hun verdorvenheid als van de rechtvaardigheid der verdiende straffen moesten overtuigd zijn. Van de krachtige inwendige werking des Heiligen Geestes wordt in deze gelijkenis, die alleenlijk slaat op de uitwendige beroeping (genomen zijnde van den uitwendigen arbeid des wijngaardeniers), niet gesproken. |
| Matth. 21:40 Wanneer dan de heer des wijngaards komen zal, wat zal hij dien landlieden doen? Matth. 21:41 Zij zeiden tot Hem: Hij zal den kwaden een kwaden dood aandoen, en zal den wijngaard anderen landlieden verhuren, die hem de vruchten op haar tijden zullen geven. vers 5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekendmaken wat Ik Mijn wijngaard doen zal: Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. |
| 15 Menselijkerwijze gesproken; gelijk mensen hun misnoegen plegen te tonen, wanneer zij veel goeds aan een onwaardige en ondankbare gedaan hebben en zeer kwalijk beloond worden. Hierop volgt het vonnis Gods, vers 5. |
| vers 5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekendmaken wat Ik Mijn wijngaard doen zal: Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. |
| 16 Hebr. gemaakt. |
|
5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekendmaken 17wat Ik Mijn wijngaard doen zal: 18Ik zal bzijn 19tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, 20opdat hij zij tot vertreding. |
| 17 Dat is, hoe Ik de ondankbaarheid Mijns volks straffen zal. |
| 18 Dat is, Ik zal dit volk voortaan niet beschermen tegen zijn vijanden, maar Ik zal het laten verderven en te schande komen. |
| b Ps. 80:13. |
| Ps. 80:13 Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen die den weg voorbijgaan, hem plukken? |
| 19 Of: haag, of: heg. |
| 20 Of: opdat hij vertreden worde. |
|
6 En 21Ik zal hem tot woestheid maken; 22hij zal niet 23besnoeid noch omgehakt worden, maar 24distelen en doornen zullen daarin opgaan; en 25Ik zal den wolken gebieden dat zij geen regen daarop regenen. |
| 21 Of: Ik zal hem woest maken, dat is, Ik zal Juda beroven van zijn staatsorde, die tot nog toe in het land is onderhouden geweest volgens de wijze in Mijn wet voorgeschreven. |
| 22 Dat is, de kerkendienst en andere heilige oefeningen zullen ophouden. |
| 23 Of: gezuiverd, gewied worden. |
| 24 De zin is: Van een wijngaard zal het een doornbos worden, dat is, heel woest en wild liggen. |
| 25 Alsof God zeide: Ik zal dit volk niet meer verkwikken, gelijk Ik tevoren gedaan heb, maar zal hen in Babylon en elders in droefenis laten verdwijnen. Zie Psalm 137. Zie ook Job 36 op vers 32. |
| Job 36:32 (kt.) Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door degene die tussendoor komt. |
|
7 c26Want de wijngaard des HEEREN der heirscharen is het huis Israëls, en 27de mannen van Juda zijn 28een plant Zijner verlustigingen; en Hij heeft gewacht 29naar recht, maar zie, het is 30schurftigheid; 31naar gerechtigheid, maar zie, het is 32geschreeuw. |
| c Ps. 80:9. |
| Ps. 80:9 Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven en hebt denzelven geplant. |
| 26 Anders: Zekerlijk. In dit vers verklaart de profeet de bovenverhaalde gelijkenis. |
| 27 Dat is, de mannen tot den stam van Juda behorende. |
| 28 Of: plantsoenen, of plantingen; versta het volk over hetwelk de Heere Zich placht te vermaken. |
| 29 Dat is, dat de rechters den onderdrukte zouden recht doen. |
| 30 Dat is, de rechters zijn schurft, dat is, goddeloos, en kwellen het arme verdrukte volk, gelijk de schurftheid de mensen kwelt. |
| 31 Alsof Hij zeide: Ik heb gewacht dat men weduwen en wezen, alsook andere verdrukten, tot hun recht zou helpen; maar, enz. |
| 32 Of: geschrei, geroep, gekrijt, te weten der armen, die geweldiglijk onderdrukt worden, tot God schreiende en Hem met tranen klagende den overlast en het ongelijk dat hun wordt aangedaan. Zie Gen. 18:20. Enigen verstaan dit van de klachten der armen, die onderdrukt worden door de lange processen, onder voorwendsel van de formaliteiten die in het pleiten gebruikt worden. |
| Gen. 18:20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep van Sódom en Gomórra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is, |
Een zesvoudig wee |
8 dWee dengenen die huis aan huis 33trekken, akker aan akker brengen, totdat er 34geen plaats meer zij, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands. |
| d Micha 2:2. |
| Micha 2:2 En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis. |
| 33 Of: doen strekken of voegen, te weten onrechtvaardiglijk en met schade van hun naaste. |
| 34 Te weten waar de arme moge wonen of akkeren. |
|
9 35Voor mijn oren heeft de HEERE der heirscharen gesproken: 36Zo niet vele huizen tot verwoesting zullen worden, de grote en 37de treffelijke 38zonder inwoner! |
| 35 Dat is, de Heere heeft het mij geopenbaard, of: Hij heeft het gezegd dat ik het gehoord heb. |
| 36 Dit is een formulier of manier van zweren. Zie Gen. 14:23. Anders: Zekerlijk, of voorwaar vele huizen zullen, enz. |
| Gen. 14:23 Zo ik van een draad af tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles wat uwe is, iets neme; opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt. |
| 37 Hebr. de goede, dat is, treffelijke, schone. |
| 38 Dewijl daar niemand zijn zal die ze bewoont. |
|
10 39Ja, tien 40bunders wijngaard zullen 41een enigen bath geven, en een 42homer zaad zal een 41efa 43geven. |
| 39 God de Heere dreigt in dit vers dat Hij, vanwege de gruwelijke zonden des volks, het land zou onvruchtbaar maken, zodat zij van het gezaaide en geplante het tiende deel niet inoogsten zouden. |
| 40 Een bunder is zoveel land als een paar ossen op één dag kan omploegen. Anders: tien juk ossen, dat is, zoveel land als tien juk ossen op één dag kunnen omploegen. |
| 41 . 41 Bath en efa waren even groot, maar bath was een maat waarmede men natte dingen mat, als wijn, olie, enz., en efa was een maat waarmede men droge dingen mat, als koren, enz. Van bath zie 1 Kon. 7 op vers 26, en van efa Lev. 5 op vers 11. |
| 1 Kon. 7:26 (kt.) Haar dikte nu was een handbreed en haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener leliebloem; zij hield tweeduizend bath. Lev. 5:11 (kt.) Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. |
| 42 Van homer (anders kor) zie de aantt. 1 Kon. 4:22. Ez. 45:11, 14. |
| 1 Kon. 4:22 (kt.) De spijze nu van Sálomo was voor één dag: dertig kor meelbloem, en zestig kor meel; Ez. 45:11 (kt.) Een efa en een bath zullen van enerlei maat zijn, dat een bath het tiende deel van een homer houde; ook een efa het tiende deel van een homer; de maat daarvan zal zijn naar den homer. Ez. 45:14 (kt.) Aangaande de inzetting van olie, van een bath olie; gij zult offeren het tiende deel van een bath uit een kor, hetwelk is een homer van tien bath, want tien bath zijn een homer. |
| 43 Hebr. maken. Alsook in het voorgaande. |
|
11 eWee dengenen die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, 44sterken drank najagen, en
45vertoeven tot in 46de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit. |
| e Spr. 23:29, 30. |
| Spr. 23:29 Bij wien is wee? Bij wien och arme? Bij wien kijverijen? Bij wien het geklag? Bij wien wonden zonder oorzaak? Bij wien de roodheid der ogen? Spr. 23:30 Bij degenen die bij den wijn vertoeven, bij degenen die komen om gemengden drank na te zoeken. |
| 44 Hebr. schechar; zie op vers 22. |
| vers 22 (kt.) Wee dengenen die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen; |
| 45 Of: houden zich op. |
| 46 Het Hebreeuwse woord betekent zowel de morgenschemering als de avondschemering, als Job 7:4. Spr. 7:9. |
| Job 7:4 Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd. Spr. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; |
|
12 En harpen en luiten, trommels en pijpen en wijn zijn in hun maaltijden; maar 47zij aanschouwen het werk des HEEREN niet en 48zij zien niet op het maaksel Zijner handen. |
| 47 Dat is, zij geven geen acht op het werk des Heeren, dat is, op de gevankelijke wegvoering der tien stammen naar Assyrië, te weten door Salmaneser, 2 Kon. 17:6; 18:12. Vgl. Amos 6:6. Anderen nemen het woord werk generaler, in dezen zin: Zij zien niet op Zijn gerichten, die Hij in het werk stellen zal, dat is, op de straffen die hun zullen overkomen, welke zij wel behoorden voor te komen met berouw en hartelijk leedwezen. |
| 2 Kon. 17:6 In het negende jaar van Hoséa nam de koning van Assyrië Samaría in en voerde Israël weg in Assyrië, en deed hen wonen in Halah en in Habor, aan de rivier Gozan en in de steden der Meden. 2 Kon. 18:12 Daarom dat zij de stem des HEEREN huns Gods niet waren gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden, en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan. Amos 6:6 Die wijn uit schalen drinken en zich zalven met de voortreffelijkste olie, maar bekommeren zich niet over de verbreking van Jozef. |
| 48 Dit verstaan sommigen van het aanschouwen der zon, maan, sterren, enz., die ons des Heeren macht en wijsheid voor ogen stellen, en die ons behoorden te verwekken om God te eren, te loven en te prijzen. |
|
13 fDaarom 49zal mijn volk 50gevankelijk weggevoerd worden, 51omdat het geen wetenschap heeft; 52en deszelfs heerlijken zullen honger lijden en 53hun menigte zal verdorren van dorst. |
| f Amos 6:7. |
| Amos 6:7 Daarom zullen zij nu gevankelijk heengaan onder de voorsten die in gevangenis gaan; en het banket dergenen die weelderig zijn, zal wegwijken. |
| 49 Hebr. is mijn volk weggevoerd. Dit was wel te dezen tijde nog niet geschied; maar de profeten zijn gewoon te spreken van toekomstige dingen alsof zij alreeds geschied en voltrokken waren, ten aanzien van de zekerheid der voorzeggingen Gods. |
| 50 Te weten naar Babel. |
| 51 Dat is, dewijl het des Heeren werk niet gekend noch in acht genomen heeft. |
| 52 Hebr. en zijn eer zullen mannen of lieden des hongers zijn, dat is, de heerlijksten en voornaamsten onder het volk zullen hongerlijden. |
| 53 Dat is, het gemene volk, als vers 14. Anders: en hun rijkdom zal verdorren van dorst; alzo ook vers 14. |
| vers 14 Daarom zal het graf zichzelf wijd opsperren en zijn mond opendoen zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid en haar menigte met haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt. vers 14 Daarom zal het graf zichzelf wijd opsperren en zijn mond opendoen zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid en haar menigte met haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt. |
|
14 54Daarom zal het graf 55zichzelf wijd opsperren en zijn mond opendoen 56zonder maat; opdat 57nederdale 58haar heerlijkheid en haar 59menigte 60met haar gedruis, en 61die in haar van vreugde opspringt. |
| 54 De profeet wil zeggen, dat er velen zullen omkomen, hetzij door honger en kommer, of door het zwaard. Anders: het graf heeft zichzelf wijd opengesperd, en zo doorgaans. |
| 55 Hebr. zijn ziel, dat is, zichzelf. Anders: zijn lust (namelijk die het graf heeft om vele mensen in te slokken en te verteren), als Ps. 27:12; 41:3; 105:22. Ez. 16:27. |
| Ps. 27:12 Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. Ps. 41:3 De HEERE zal hem bewaren en zal hem bij het leven behouden, hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. Ps. 105:22 Om zijn vorsten te binden naar zijn lust, en zijn oudsten te onderwijzen. Ez. 16:27 Zie, daarom strekte Ik Mijn hand over u uit en verminderde het u bescheiden deel; en Ik gaf u over in den lust dergenen die u haten, der dochteren der Filistijnen, die vanwege uw schandelijken weg beschaamd waren. |
| 56 Anders: boven gewoonte. Zie de aant. Richt. 11:39. |
| Richt. 11:39 (kt.) En het geschiedde ten einde van twee maanden, dat zij tot haar vader wederkwam, die aan haar volbracht zijn gelofte die hij beloofd had; en zij heeft geen man bekend. Voorts werd het een gewoonheid in Israël, |
| 57 Te weten in het graf. |
| 58 Te weten van Jeruzalem, doch men kan hieronder het ganse Joodse volk verstaan. |
| 59 Dat is, het gemene volk, of haar rijkdom; als vers 13. |
| vers 13 Daarom zal mijn volk gevankelijk weggevoerd worden, omdat het geen wetenschap heeft; en deszelfs heerlijken zullen honger lijden en hun menigte zal verdorren van dorst. |
| 60 Te weten met die woeling of het gedruis, hetwelk de heilloze troep maakt in zijn brasserijen. Zie vss. 11, 12. |
| vers 11 Wee dengenen die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen, en
vertoeven tot in de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit. vers 12 En harpen en luiten, trommels en pijpen en wijn zijn in hun maaltijden; maar zij aanschouwen het werk des HEEREN niet en zij zien niet op het maaksel Zijner handen. |
| 61 Te weten vrolijk zijnde, in zijn brasserijen en wellusten binnen Jeruzalem, en voorts in het Joodse land. |
|
15 Dan zal 62de gemene man nedergebogen worden en
62de aanzienlijke man zal vernederd worden, en de ogen der hovaardigen 63zullen vernederd worden. |
| 62 . 62 Zie Jes. 2:9, 11, 17. |
| Jes. 2:9 Daar bukt zich de gemene man, en de aanzienlijke man vernedert zich; daarom zult Gij het hun niet vergeven. Jes. 2:11 De hoge ogen der mensen zullen vernederd worden, en de hoogheid der mannen zal nedergebogen worden; en de HEERE alleen zal in dien dag verheven zijn. Jes. 2:17 En de hoogheid des mensen zal gebogen en de hoogheid der mannen zal vernederd worden; en de HEERE alleen zal in dien dag verheven zijn. |
| 63 Te weten nadat zij met honger, pest, het zwaard en de gevangenis tehuisgezocht zullen wezen. |
|
16 Doch de HEERE der heirscharen zal verhoogd worden 64door het recht; en God, de Heilige, 65zal geheiligd worden door gerechtigheid. |
| 64 Te weten als Hij Zichzelven zal betonen Rechter te zijn, straffende de boosdoeners vanwege hun zonden. |
| 65 Dat is, God zal voor heilig erkend en geroemd worden, nadat Hij recht en gerechtigheid over de boze mensen zal geoefend hebben, straffende de boosdoeners, en voorstaande degenen die men met geweld is onderdrukkende. |
|
17 g66En 67de lammeren 68zullen weiden 69naar hun wijze, en 70de vreemdelingen 71zullen de verwoeste plaatsen der 72vetten eten. |
| g Jes. 14:30. |
| Jes. 14:30 En de eerstgeborenen der armen zullen weiden en de nooddruftigen zullen zeker nederliggen; uw wortel daarentegen zal Ik door den honger doden, en uw overblijfsel zal hij ombrengen. |
| 66 Hier stelt nu de profeet een vertroosting na de dreigementen, willende te kennen geven dat God Zijn volk eindelijk zal redden. |
| 67 Anders: schapen, dat is, de vrome, onnozele armen, die tevoren van de rijke goddelozen verdrukt werden. |
| 68 Dat is, God de Heere zal hen in zulken algemenen nood onderhouden en van nooddruft verzorgen. |
| 69 Hebr. naar hun leiding, dat is, gelijk zij tevoren gewoon waren te doen. |
| 70 Versta hier ook de vrome armen, die een tijdlang van de rijke goddelozen als vreemdelingen zijn geacht geweest; of die van de goddelozen of tirannen alzo zijn gekweld geweest dat zij huis en hof hebben moeten verlaten. Anders: en zij zullen de verwoeste plaatsen der vette vreemdelingen eten. |
| 71 Dat is, genieten of bezitten de woeste plaatsen der vetten, dat is, de huizen en akkers die de rijken hebben moeten verlaten, daaruit verdreven en gevankelijk weggevoerd zijnde. |
| 72 Vetten voor rijke weelderige personen, wordt ook gebruikt Ps. 22:30. Jes. 10:16. Zij worden Amos 4:1 genoemd koeien van Basan. |
| Ps. 22:30 Alle vetten op aarde zullen eten en aanbidden; allen die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken, en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Jes. 10:16 Daarom zal de Heere Heere der heirscharen onder zijn vetten een magerheid zenden, en onder zijn heerlijkheid zal Hij een brand doen branden, als den brand des vuurs. Amos 4:1 HOORT dit woord, gij koeien van Basan, gij die op den berg van Samaría zijt, die de armen verdrukt, die de nooddruftigen verplettert; gij die tot hunlieder heren zegt: Brengt aan, opdat wij drinken. |
|
18 Wee dengenen die de ongerechtigheid 73trekken 74met koorden der ijdelheid, en de zonde als met dikke wagenzelen, |
| 73 Anders: tot zich trekken. |
| 74 Of: met zelen, of strikken, of banden der leugen. De zin is: Die met schoonschijnende redenen, onder dezen of dien dekmantel, boosheid oefenen en als aanhalen en aanhouden; zichzelven inbeeldende dat het hun altijd wel zal gaan, en dat alles wat de profeten hun dreigen en prediken van de aanstaande straffen Gods, maar fantasie is. Het is een manier van spreken, genomen van degenen die een schip of wagen met koorden aanhalen. |
|
19 Die daar 75zeggen: Dat Hij haaste, dat Hij 76Zijn werk bespoedige, opdat wij het zien; en laat naderen en komen 77den raadslag 78van den Heilige Israëls, 79dat wij het
80vernemen. |
| 75 Te weten al spottende. Alsof zij zeiden: Men dreigt ons elke reize, maar daar volgt niets op. Is het God ernst, zo laat Hem spoeden, enz. Wij vragen naar uw dreigementen niet, laat God vrij komen als Hij wil. Aldus bespottende de lankmoedigheid des Heeren. Zie vers 12. |
| vers 12 En harpen en luiten, trommels en pijpen en wijn zijn in hun maaltijden; maar zij aanschouwen het werk des HEEREN niet en zij zien niet op het maaksel Zijner handen. |
| 76 Dat is, Zijn straffen, waarmede gij ons zo dikwijls dreigt. |
| 77 Of: den raad, dat is, hetgeen dat Hij in Zijn raad besloten heeft. |
| 78 Dat is, van God den Heere, Die daar is die Heilige, Dien men schuldig is te eren en te vrezen. Zie Jes. 1 op vers 4. |
| Jes. 1:4 (kt.) Wee het zondige volk, het volk van zware ongerechtigheid, het zaad der boosdoeners, de verdervende kinderen; zij hebben den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israëls gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende achterwaarts. |
| 79 Alsof zij zeiden: Gij, Jesaja en andere profeten, vervaart ons met ijdele dreigementen; doch God heeft tegen ons niets kwaads voor. |
| 80 Of: wijs worden, of: weten mogen. |
|
20 Wee dengenen 81die het kwade goed heten en het goede kwaad, 82die duisternis tot licht stellen en het licht tot duisternis, die het bittere tot zoet stellen en het zoete tot bitterheid. |
| 81 Hebr. die zeggen tot of van het kwade goed, enz. Vgl. Jes. 4:3. Dat is, die door hun arglistige discoursen den onervarenen wijsmaken dat het goede kwaad en het kwade goed is. |
| Jes. 4:3 En het zal geschieden dat de overgeblevene in Sion en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden, een iegelijk die geschreven is ten leven te Jeruzalem; |
| 82 Dat is, die stoutelijk en onbeschaamdelijk durven zeggen, dat de duisternis licht is en het licht duisternis. |
|
21 hWee dengenen die 83in hun ogen wijs, en bij zichzelven verstandig zijn. |
| h Spr. 3:7. Rom. 12:16. |
| Spr. 3:7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. |
| 83 Dat is, in hun eigen oordeel; alzo in het volgende. Hebr. voor hun aangezicht, dat is, bij zichzelven. |
|
22 Wee dengenen die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om 84sterken drank 85te mengen; |
| 84 Hebr. schechar. Enigen menen dat dit woord ook den wijn insluit en begrijpt. Anderen menen dat het allerlei sterken drank betekent, behalve den wijn. Zie Lev. 10, de aant. op vers 9. |
| Lev. 10:9 (kt.) Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten; |
| 85 De Joden, alsook andere natiën in de oosterse landen, plachten eertijds, als nu nog, hun wijn met water of specerijen te vermengen; maar het Hebreeuwse woord betekent hier zoveel als uitdrinken; want er is geen kloekheid of dapperheid in het inschenken of vermengen van den wijn gelegen. |
|
23 Die den goddeloze 86rechtvaardigen om een geschenk, en ide gerechtigheid der rechtvaardigen van dezelve 87afwenden. |
| 86 Dat is, recht geven daar hij onrecht heeft. Zie Num. 35:31. Deut. 25:1. |
| Num. 35:31 En gij zult geen verzoening nemen voor de ziel des doodslagers die schuldig is te sterven; want hij zal zekerlijk gedood worden. Deut. 25:1 WANNEER er tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gericht zullen toetreden, dat zij hen richten, zo zullen zij den rechtvaardige rechtvaardig spreken en den onrechtvaardige verdoemen. |
| i Spr. 17:15; 24:24. |
| Spr. 17:15 Wie den goddeloze rechtvaardigt en den rechtvaardige verdoemt, zijn den HEERE een gruwel, ja, die beiden. Spr. 24:24 Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natiën zullen hem gram zijn; |
| 87 Door hun onrecht te geven, alsof zij enige onrechtvaardige zaak voorhadden. |
|
24 Daarom, kgelijk 88de tong des vuurs den stoppel 89verteert, en het kaf door de vlam 90verdaan wordt, alzo zal hun 91wortel 92als een uittering wezen en hun 93bloem zal als stof opvaren, omdat zij verwerpen de wet van den HEERE der heirscharen en de rede van den Heilige Israëls versmaden. |
| k Ex. 15:7. Jes. 9:18. |
| Ex. 15:7 En door Uw grote hoogheid hebt Gij die tegen U opstonden, omgeworpen; Gij hebt Uw brandenden toorn uitgezonden, die hen verteerd heeft als een stoppel. Jes. 9:18 Vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen zal het land verduisterd worden, en het volk zal zijn als een voedsel des vuurs; de een zal den ander niet verschonen. |
| 88 Dat is, de vlam des vuurs, die enige gedaante der tong heeft; ook schijnt zij te lekken, gelijk de tong doet. |
| 89 Hebr. opeet, dat is, verteert, verslindt. |
| 90 Hebr. verslapt wordt, of: afneemt, of: verzwakt wordt. |
| 91 Enigen verstaan hier door den wortel de ouders, door de bloemen de kinderen. Anderen menen dat hier in het generaal te verstaan is de nietigheid en verdwijning der goddelozen; zodat opvaren of opgaan (hetwelk in het Hebreeuws staat) hier betekent tenietgaan, verdwijnen, verzwinden, als een opgaande rook. |
| 92 Anders: als snot worden, dat is, hun wortel zal vervuilen en als snot worden; want de vervuilende wortelen worden als witte snot. |
| 93 Of: bot, knop. |
De hand des HEEREN uitgestrekt |
25 Daarom is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft tegen hetzelve Zijn hand 94uitgestrekt en Hij heeft het geslagen, zodat 95de bergen hebben gebeefd, en 96hun dode lichamen 97zijn geworden lals drek in het midden der straten. 98Om mdit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog 99uitgestrekt. |
| 94 Te weten om hetzelve te slaan. Zie Jes. 1:5. |
| Jes. 1:5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank en het ganse hart is mat. |
| 95 Dit is een overtollige manier van spreken, hyperbool in de scholen genoemd. Het is een voorzegging van de aanstaande ruïnering van het Joodse volk. |
| 96 Te weten die van de vijanden verslagen zijn. |
| 97 Of: zijn verscheurd, of verdelgd in het midden der straten. |
| l Jes. 10:6. |
| Jes. 10:6 Ik zal hem zenden tegen een huichelachtig volk en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid, opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en stelle het ter vertreding gelijk het slijk der straten. |
| 98 Of: Met dit al. Alsof hij zeide: Al is het dat de Heere Zijn volk zo zwaarlijk gestraft heeft, als straks verhaald is, en mocht schijnen derhalve met hetzelve verzoend te wezen, nochtans zo blijft Hij nog evenwel op hetzelve vertoornd; aangezien het zich tot God niet keert. Alzo Jes. 9:11, 12. |
| Jes. 9:11 De Syriërs van voren en de Filistijnen van achteren, dat zij Israël opeten met vollen mond. Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt. Jes. 9:12 Want dit volk keert zich niet tot Dien Die het slaat, en den HEERE der heirscharen zoeken zij niet. |
| m Jes. 9:11, 16, 20; 10:4. |
| Jes. 9:11 De Syriërs van voren en de Filistijnen van achteren, dat zij Israël opeten met vollen mond. Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt. Jes. 9:16 Daarom zal Zich de Heere niet verblijden over hun jongelingen, en hunner wezen en hunner weduwen zal Hij Zich niet ontfermen, want zij zijn altezamen huichelaars en boosdoeners, en alle mond spreekt dwaasheid. Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt. Jes. 9:20 Manasse Efraïm, en Efraïm Manasse, en zij zullen tezamen tegen Juda zijn. Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt. Jes. 10:4 Dat elkeen zich niet zou buigen onder de gevangenen en vallen onder de gedoden? Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt. |
| 99 Om verder te slaan. Zie Lev. 26:14, 15, enz. |
| Lev. 26:14 Maar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen, Lev. 26:15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond te vernietigen, |
|
26 100Want Hij zal 1een banier 2opwerpen 3onder de heidenen van verre, en Hij zal hen herwaarts
4sissen van het einde der aarde; en 5zie, haastelijk, snellijk 6zullen zij aankomen. |
| 100 Hier verhaalt nu de profeet verder hetgeen hij op het einde van het 25ste vers begonnen heeft te zeggen, te weten dat de hand des Heeren verheven is. |
| 1 Dat is, een leger der vijanden. |
| 2 Dat is, Hij zal hun een teken geven dat zij komen en het Joodse volk overvallen. Of: Hij zal de Chaldeeën, Babyloniërs, Assyriërs (die hier onder den naam van heidenen te verstaan zijn) door Zijn heimelijke en rechtvaardige regering aanlokken en tegen de Joden opmaken. |
| 3 Of: onder de heidenen die verre zijn, dat is, die van verre komen zullen. |
| 4 Of: schuifelen, blazen, fluiten. Anders: Hij zal hen tot Zich sissen. De zin is, dat het God den Heere zeer licht is een groot heir op de been te brengen tot executie van Zijn oordelen over degenen die Hij straffen wil. Zie dergelijke manier van spreken Jes. 7:18. Zach. 10:8. |
| Jes. 7:18 Want het zal te dien dage geschieden, dat de HEERE zal toesissen de vliegen die aan het einde der rivieren van Egypte zijn, en
de bijen die in het land van Assur zijn. Zach. 10:8 Ik zal hen toesissen en zal hen vergaderen, want Ik zal hen verlossen; en zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij tevoren vermenigvuldigd waren. |
| 5 Dit ziet op hetgeen dat vers 19 staat. Alsof hij hier zeide: Gijlieden bespot mijn dreigementen, zeggende: Dat Hij haaste, dat Hij Zijn werk bespoedige, enz. Zie, nu zal Hij haasten, teweegbrengende dat haastelijk, snellijk de vijand komen zal om u te verdelgen. |
| vers 19 Die daar zeggen: Dat Hij haaste, dat Hij Zijn werk bespoedige, opdat wij het zien; en laat naderen en komen den raadslag van den Heilige Israëls, dat wij het
vernemen. |
| 6 Hebr. zal zij komen, te weten de banier met het volk daaronder behorende. Anders: hij, te weten de koning van Babel met zijn leger. Anders: het, te weten het volk. |
|
27 7Geen moede en geen struikelende zal onder hen wezen; 8niemand zal sluimeren noch slapen, 9noch de gordel zijner lendenen ontbonden worden, noch de schoenriem zijner schoenen afgescheurd worden; |
| 7 Hij wil zeggen, dat er niemand in dat leger of onder dat krijgsvolk moede zal worden in het marcheren op die lange reis; aldus te kennen gevende de gewillige gehoorzaamheid der volken die God tewerkstellen zou. |
| 8 Zij zullen altegader wakker en in hun aanslagen voorzichtig zijn. |
| 9 Dat is, zij zullen steeds vaardig zijn om te strijden, staande gewapend te aller ure. |
|
28 10Welker pijlen scherp zullen zijn, en al hun bogen 11gespannen; hunner paarden 12hoeven zullen als 13een rots geacht zijn, en 14hun raderen als een wervelwind. |
| 10 Hebr. Welks, te weten volk, namelijk dat in het leger zijn zal. Alzo wordt in het volgende het enkelvoud gesteld voor het meervoud. De profeet wil zeggen, dat het volk hetwelk God gebruiken zal om executie te doen, welgewapend en toegerust zal wezen. |
| 11 Hebr. getreden, omdat men den voet op den kruisboog zet als men hem spant. Zie Ps. 7:13. |
| Ps. 7:13 Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen en dien bereid, |
| 12 Hebr. klauwen. |
| 13 Te weten zo scherp en zo hard als een kei of rotssteen, zodat zij van lopen en rennen niet verslijten zullen. Het tegendeel is geschied Richt. 5:22. |
| Richt. 5:22 Toen werden de paardenhoeven verpletterd, van het rennen, het rennen zijner machtigen. |
| 14 Dat is, hun wagens zullen zeer snellijk aankomen. |
|
29 15Hun gebrul zal zijn als van een 16ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen en 17den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn. |
| 15 Met deze woorden beschrijft de profeet de wreedheid van het volk hetwelk de Heere tegen de Joden zou zenden om hen te vernielen. |
| 16 Of: fellen of gruwelijken leeuw. |
| 17 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een dier hetwelk met de tanden en klauwen van een ander dier verscheurd is. |
|
30 En 18zij zullen 19tegen hetzelve te dien dage bruisen als het bruisen der zee. 20Dan zal men nde aarde aanzien, maar zie, 21er zal duisternis en benauwdheid zijn, en het licht zal verduisterd worden 22in haar verwoestingen. |
| 18 Te weten die vreemde natiën, de Chaldeeën en anderen. |
| 19 Te weten tegen het Joodse volk, dat zo jammerlijk zal mishandeld wezen. |
| 20 Dit is een gelijkenis genomen van degenen die in storm en onweder op zee in groot gevaar van hun leven zijnde, van verre het land aanzien, wensende dat zij ergens konden aanvaren en aanlanden. Zij zien ook dikwijls opwaarts ten hemel, of het weder niet opklaart. Alzo zullen die van Jeruzalem, als zij van hun vijanden aangevallen worden, rondom zien of er nergens hulp voor hen te vinden is, maar tevergeefs, zij zullen geen vinden. |
| n Jes. 8:22. |
| Jes. 8:22 Als hij de aarde aanschouwen zal, zie, er zal benauwdheid en duisternis zijn; hij zal verduisterd zijn door angst en voortgedreven door donkerheid. |
| 21 Anders: er is duisternis der benauwdheid. De zin is: Er zal geen hoop voorhanden zijn; wat gemeenlijk pleegt vreugd aan te brengen, dat zal hun angst aanbrengen. |
| 22 Anders: in, of aan, of onder haar hemel, dat is, aan den hemel waaronder het land van Judea gelegen is. Van duisternis zie Gen. 15 op vers 12; van het licht Job 18 op vers 5; van beide Job 30:26. |
| Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. Job 18:5 (kt.) Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. Job 30:26 Nochtans, toen ik het goede verwachtte, zo kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht, zo kwam de donkerheid. |