Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van den ondergang der Babyloniërs en hunner afgoden, vs. 1, enz. God maakt de Joden indachtig Zijn liefde en trouw tot hen, 3. En Hij vermaant hen dat zij Hem niet afbeelden, 5. Hun voor ogen stellende de dwaasheid der afgodendienaars, 6. De Heere bewijst uit Zijn werken, die Hij eertijds en nog voor kort bij Zijn kerk gedaan heeft, dat Hij alleen de ware God is, 8, enz. |
De dwaasheid der afgoderij |
1 BEL1 is gekromd, 2Nebo wordt nedergebogen, 3hun 4afgoden 5zijn geworden voor de dieren en voor de beesten; 6uw opgeladen pakken zijn een last voor de vermoeide beesten. |
| 1 Bel is de naam van den voornaamsten afgod der Babyloniërs; zie Dan. 1:2 in de aant. Als de stad Babel van de Perzen is ingenomen geweest, zo zijn ook de goden der Babyloniërs verstoord en als gevankelijk naar Perzië gevoerd geworden. |
| Dan. 1:2 En de Heere gaf Jójakim, den koning van Juda, in zijn hand, en een deel der vaten van het huis Gods; en hij bracht ze in het land Sínear, in het huis zijns gods; en de vaten bracht hij in het schathuis zijns gods. |
| 2 Nebo is ook de naam van een afgod bij de Babyloniërs. |
| 3 Te weten der Babyloniërs. |
| 4 Hebr. smarten, omdat de afgoden dengenen die hen dienen, smarten veroorzaken. |
| 5 Dat is, zij zijn geladen op de dieren en beesten, namelijk dat zij hen in Perzië zouden brengen. |
| 6 De zin is: De lastdragende beesten, die de Perzen gebruiken zullen om uw afgoden te vervoeren, zullen er zo zwaar mede geladen zijn, dat zij er moede van worden zullen. |
|
2 7Tezamen zijn zij nedergebogen, zij zijn gekromd, 8zij hebben den last niet kunnen redden, maar 9zij zelven 10zijn in de gevangenis gegaan. |
| 7 De zin is: Zij, te weten de afgoden van Babel, hebben niet kunnen beletten dat de Perzen een groten buit uit Babylonië uitvoeren zouden, ja, zij moeten zelven mede in de gevangenis; zulke fraaie en dappere goden zijn zij. Anderen verstaan het aldus: De lastdragende beesten, die de beelden droegen, waren daarmede zo overladen, dat zij krom en gebogen gingen. |
| 8 Te weten de afgoden, of de Babyloniërs. |
| 9 Hebr. hun ziel, dat is, zij zelven; alzo Jes. 47:14. |
| Jes. 47:14 Zie, zij zullen zijn als stoppelen, het vuur zal hen verbranden, zij zullen zichzelven niet kunnen rukken uit de macht der vlam; het zal geen kool zijn om bij te warmen, geen vuur om daarvoor neder te zitten. |
| 10 Dat is, zij zullen gevankelijk weggevoerd worden naar Perzië. |
|
3 Hoort naar Mij, o huis Jakobs, en het ganse overblijfsel van het huis Israëls, 11gij die van Mij gedragen zijt 12van den buik aan, en opgenomen 13van de baarmoeder af. |
| 11 Dat is, voor wie Ik steeds zorg draag, wiens Schut en Scherm Ik altoos geweest ben. Zie Ex. 19:4. Deut. 1:31; 32:11. Ps. 22:11; 71:6. |
| Ex. 19:4 Gijlieden hebt gezien wat Ik den Egyptenaars gedaan heb; hoe Ik u op vleugelen der arenden gedragen en u tot Mij gebracht heb. Deut. 1:31 En in de woestijn, waar gij gezien hebt dat de HEERE uw God u daarin gedragen heeft, als een man zijn zoon draagt, op al den weg dien gij gewandeld hebt, totdat gij kwaamt aan deze plaats. Deut. 32:11 Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, Ps. 22:11 Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God. Ps. 71:6 Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper; mijn lof is geduriglijk van U. |
| 12 Of: van moeders buik af. De zin is: Ik ben met u bezwaard geweest als een moeder met haar kind, en heb u beschermd en verzorgd van uw eersten oorsprong af. |
| 13 Dat is, zo haast als gij geboren zijt. |
|
4 En 14tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden
15dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal u opnemen en Ik zal dragen en 16redden. |
| 14 Dat is, totdat gij oud en grijs zult geworden zijn. |
| 15 Gelijk een moeder of voedster haar jonge kind draagt, dat is, Ik zal u wel verzorgen. |
| 16 Te weten uit de Babylonische gevangenis, of uit allen nood. |
|
5 aWien zoudt gijlieden Mij nabeelden en evengelijk maken, en Mij vergelijken, dat wij elkander gelijken zouden? |
| a Jes. 40:18, 25. |
| Jes. 40:18 Bij wien dan zult gij God vergelijken? Of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? Jes. 40:25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige. |
|
6 17Zij 18verkwisten het goud uit de beurs en wegen het zilver met 19de waag; zij huren 20een goudsmid, en die maakt het 21tot een god, zij knielen neder, ook buigen zij zich daarvoor. |
| 17 Te weten afgodendienaars. |
| 18 Of: Zij verkwisten onnuttelijk. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk: het geld overvloediglijk verkwisten, als geen werk daarvan makende, of hetzelve niet achtende. Zodat hier te kennen wordt gegeven de dwaasheid der afgodendienaren en de beroving hunner zinnen. |
| 19 Of: waagpen, evenaar of tong der weegschaal. |
| 20 Hebr. een smelter, als Jes. 41:7. |
| Jes. 41:7 En de werkmeester versterkte den goudsmid; die met den hamer glad maakt, dien die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het is goed. Daarna maakt hij het vast met nagelen, dat het niet wankele. |
| 21 Dat is, tot een afgod. |
|
7 bZij nemen hem op den schouder, zij dragen hem en zetten hem 22aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn plaats niet; ja, roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost 23hem niet uit zijn benauwdheid. |
| b Jes. 45:20. |
| Jes. 45:20 Verzamelt u en komt, treedt hier toe tezamen, gijlieden die van de heidenen ontkomen zijt. Zij weten niets, die hun houten gesneden beelden dragen, en een god aanbidden die niet verlossen kan. |
| 22 Hebr. onder zich. |
| 23 Te weten den afgodendienaar. |
|
8 Gedenkt 24hieraan en 25houdt u kloekelijk, 26brengt het weder in het hart, 27o gij overtreders. |
| 24 Of: aan dit, of: dezes. |
| 25 Of: houdt u mannelijk, of: zijt gefundeerd; ziet toe dat gij u niet laat bedriegen, noch bewegen of brengen tot den dienst der afgoden, door vrees of door het voorbeeld der Babyloniërs. |
| 26 Of: brengt het den overtreders weder in het hart. |
| 27 Die Mijn verbond verlaat en u van de afgodendienaars laat verleiden. |
|
9 Gedenkt 28der vorige dingen 29van oude tijden af, dat Ik God ben, cen er is geen God meer, en er is niet 30gelijk Ik; |
| 28 Te weten der weldaden en wonderwerken, die Ik ulieden of Mijn kerk eertijds bewezen heb. |
| 29 De rede zou aldus voller zijn: die geschied zijn van oude tijden af. |
| c Jes. 45:5, 14, 18, 21, 22; 48:12. |
| Jes. 45:5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent; Jes. 45:14 Alzo zegt de HEERE: De arbeid der Egyptenaars en de koophandel der Moren en der Sabeeërs, der mannen van grote lengte, zullen tot u overkomen en zij zullen uwe zijn, zij zullen u navolgen, in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk, God is in u en er is anders geen God meer. Jes. 45:18 Want alzo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, die God Die de aarde geformeerd en Die haar gemaakt heeft; Hij heeft haar bevestigd, Hij heeft haar niet geschapen dat ze ledig zijn zou, maar heeft haar geformeerd opdat men daarin wonen zou: Ik ben de HEERE, en niemand meer. Jes. 45:21 Verkondigt en treedt hier toe, ja, beraadslaagt tezamen. Wie heeft dat laten horen van oudsher? Wie heeft dat van toen af verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE? En er is geen God meer behalve Ik, een rechtvaardig God en een Heiland, niemand is er dan Ik. Jes. 45:22 Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer. Jes. 48:12 Hoor naar Mij, o Jakob, en gij Israël, Mijn geroepene: Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. |
| 30 Of: Mij gelijk. |
|
10 31Die van den beginne aan verkondig het einde, en vanouds af die dingen die nog niet geschied zijn; Die zeg: dMijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen; |
| 31 Dat is, Ik Die de toekomende dingen voorzeg lang tevoren eer zij geschieden, doende daarmede blijken dat Ik alleen de ware God ben. |
| d Ps. 33:11. Spr. 19:21; 21:30. Hebr. 6:17. |
| Ps. 33:11 Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid; de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht. Spr. 19:21 In het hart des mans zijn vele gedachten, maar de raad des HEEREN, die zal bestaan. Spr. 21:30 Er is geen wijsheid en er is geen verstand en er is geen raad tegen den HEERE. Hebr. 6:17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen; |
|
11 Die 32een roofvogel roep 33van het oosten, 34een man Mijns raads uit verren lande; ja, Ik heb het gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het
35geformeerd, Ik zal het ook doen. |
| 32 Versta Kores, die zo snellijk met zijn heirleger uit Perzië in Babylonië zal komen en hen beroven, alsof hij een snelvliegende vogel was en vloog. |
| 33 Te weten uit Perzië, dat voor de Babyloniërs tegen het oosten ligt. |
| 34 Dat is, een man die Mijn raadslag doe en in het werk stelle, Babel verwoeste en Mijn volk uit de gevangenis verlosse. |
| 35 Te weten in Mijn zin, of in Mijn geheimen raad; Ik heb het besloten, Ik heb het voor Mij genomen. |
|
12 Hoort naar Mij, 36gij stijven van hart, 37gij die verre van de gerechtigheid zijt. |
| 36 Of: gij stouten, stuggen, hardnekkigen, obstinaten van hart, gij boosaardige Joden. |
| 37 Alsof God zeide: Gijlieden die Mijn genade gans onwaardig zijt, omdat gij de vroomheid en ware godzaligheid naar behoren niet behartigt. |
|
13 38Ik breng 39Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet verre wezen, en 40Mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Sion, 41aan Israël Mijn heerlijkheid. |
| 38 Of: Ik zal brengen, of: Ik heb gebracht, en aldus dikwijls bij de profeten, die vanwege de zekerheid hunner profetieën dikwijls van een zaak die nog aanstaande is, spreken alsof zij alreeds voltrokken ware. |
| 39 Dat is, het werk Mijner gerechtigheid, te weten de verlossing Mijns volks uit de Babylonische gevangenis en voorts door den Heere Christus uit hun geestelijke ellende. Zie Jes. 45:8. |
| Jes. 45:8 Drupt, gij hemelen, van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse en gerechtigheid tezamen uitspruite; Ik, de HEERE, heb ze geschapen. |
| 40 Dat is, de verlossing die Ik Mijn volk bewijzen zal, hen uit de gevangenis verlossende. |
| 41 Dat is, zulk een verlossing, door dewelke Mijn volk Israël grotelijks zal verheerlijkt worden. Anders: tot Mijn heerlijkheid, te weten die door dit heerlijke werk der verlossing zal openbaar gemaakt en geroemd worden. Anders: om Israëls wil, dat Mijn heerlijkheid is. |