Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie dat de koning Cyrus de stad Babel innemen en de Joden uit de gevangenis verlossen zou, vs. 1, enz. Bestraffing dergenen die tegen God murmureren, 9. Die almachtig is, 12. Hij belooft Cyrus Zijn bijstand, 13. Voorzegging van de bekering der heidenen, 14. Dreiging over de beeldenmakers, 16. En beeldenvereerders, 20. De heidenen worden geroepen en genodigd zich tot Christus te bekeren, 22. De Heere voorzegt dat Hij van alle volken zou bekend en geëerd worden, 23. |
Kores Gods werktuig |
1 ALZO zegt de HEERE 1tot 2Zijn gezalfde, 1tot Kores, wiens rechterhand Ik vat 3om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal 4de lendenen 5der koningen 6ontbinden; om 7voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: | | 1 . 1 Of: van. |
2 Dat is, tot of van dien koning welken God heeft verkoren, gezalfd en verheven tot koning in Perzië en ook in Babylonië, opdat hij de Joden uit de Babylonische gevangenis verlossen zou. |
3 De Chaldeeën en andere volken. |
4 Dat is, den gordel, waarmede hun lendenen omgord zijn. |
5 Van den koning van Babylonië, mitsgaders van andere koningen en vorsten die hem toegedaan zijn. |
6 Dat is, Ik zal hen krachteloos en onweerbaar maken, benemende hun alle macht en middelen van zich tegen Kores te kunnen stellen. Zie Job 12 op vers 18. Job 12:18 (kt.) Den band der koningen maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lendenen. |
7 Dat is, alle steden en vastigheden, inzonderheid de stad Babel, zal hij innemen; zij zullen hem zulks niet kunnen verhinderen. |
2 8Ik zal voor uw aangezicht gaan en Ik zal 9de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken en de ijzeren grendelen zal Ik 10in stukken slaan. | | 8 Een aanspraak van God aan Kores. |
9 Hebr. het hoekige, of de kromheden, dat is, Ik zal door Mijn kracht wegnemen alles wat u enigszins in den weg zou mogen liggen of hinderlijk zijn. |
10 Of: afsnijden, afhouwen. |
3 En Ik zal u geven 11de schatten die in de duisternissen zijn 12en de verborgen rijkdommen, opdat gij moogt weten dat Ik de HEERE ben, 13Die u bij uw naam roept, de God Israëls; | | 11 Hebr. de schatten der duisternissen, dat is, die in het duister verborgen liggen. |
12 Hebr. de schatten der schuilplaatsen, dat is, die in hoeken en gaten verstopt zijn en verborgen liggen. |
13 Dat is, Die u tot dit werk geroepen en verordineerd heb. |
4 14Om Jakobs, Mijns knechts wil, en Israëls, Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, 15Ik noemde u toe, 16hoewel gij Mij niet kendet. | | 14 Dat is, opdat gij de nakomelingen van Jakob uit de gevangenis verlost, of ontslaat, dat zij weder naar hun vaderland keren. |
15 Dat is, Ik heb u volkomenlijk gekend, gelijk wij in onze taal zeggen: bij naam en toenaam. |
16 Of: toen gij Mij niet kendet. Alzo ook vers 5. vers 5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent; |
5 aIk ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; 17Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent; | | a Deut. 4:35, 39; 32:39. Jes. 44:8. Deut. 4:35 U is het getoond, opdat gij weet dat de HEERE die God is; er is niemand meer dan Hij alleen. Deut. 4:39 Zo zult gij heden weten en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel en onder op de aarde, niemand meer. Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. Jes. 44:8 Verschrikt niet en vreest niet; heb Ik het u van toen af niet doen horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen. Is er ook een God behalve Ik? Immers is er geen andere Rotssteen; Ik ken er geen. |
17 Dat is, Ik zal u sterkte geven in het strijden tegen de Babyloniërs. Zie Jes. 22 op vers 21. Jes. 22:21 (kt.) En Ik zal hem met uw rok bekleden en Ik zal hem met uw gordel sterken, en uw heerschappij zal Ik in zijn hand geven; en hij zal den inwoners te Jeruzalem en het huis van Juda tot een vader zijn. |
6 Opdat men wete van den opgang der zon en van den ondergang, 18dat er buiten Mij niets is: Ik ben de HEERE, en niemand meer. | | 18 Dat is, dat er behalve Mij geen God is, noch iets anders buiten Mij zijn of bestaan kan. Want in God zijn wij, wij leven en zweven in Hem. Anders: dat er niemand is, buiten of behalve Mij. |
7 19Ik formeer het licht en schep 20de duisternis, Ik maak 21den vrede en schep 22bhet kwaad; Ik, de HEERE, doe al deze dingen. | | 19 Dat is, Ik ben het Die geluk en voorspoed den mensen doe overkomen. Licht voor vreugd en welstand. Zie Esth. 8:16 en de aant. aldaar. Zie ook Job 18 op vers 6. Ps. 27 op vers 1. Esth. 8:16 Bij de Joden was licht en blijdschap en vreugde en eer; Job 18:6 (kt.) Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. Ps. 27:1 (kt.) EEN psalm van David. De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns levens Kracht, voor wien zou ik vervaard zijn? |
20 Dat is, jammer en ellende. Zie Gen. 15, de aant. op vers 12. Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. |
21 Vgl. Ps. 46:10. Ps. 46:10 Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, den boog verbreekt en de spies aan twee slaat, de wagens met vuur verbrandt. |
22 Dat is, de straffen en plagen. Zie Gen. 19 op vers 19. Amos 3 op vers 6. Gen. 19:19 (kt.) Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, opdat mij niet misschien dat kwaad aankleve en ik sterve. Amos 3:6 (kt.) Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet? |
b Klgld. 3:38. Amos 3:6. Klgld. 3:38 Mem. Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het kwade en het goede? Amos 3:6 Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet? |
8 Drupt, 23gij hemelen, van boven af, en dat de wolken vloeien 24van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei 25heil uitwasse en gerechtigheid 26tezamen uitspruite; Ik, de HEERE, 27heb ze geschapen. | | 23 Wat God hier den hemel en de aarde beveelt, dat belooft Hij tegelijk Zijn volk te geven. (Eigenlijk te spreken, verstaan de aarde en hemel niet wat God hun beveelt.) God belooft Zijn volk dat Hij hen met de vreugd der verlossing uit Babylonië overvloediglijk zegenen en verzadigen zou. |
24 De verlossing uit de Babylonische gevangenis is een werk der gerechtigheid Gods, zo ten aanzien van Zijn beloftenissen als ten aanzien dat het billijk is, dat het volk Gods verkwikking, de Babyloniërs straf ontvangen; en versta hierbij de geestelijke verlossing door Christus. En alzo meermaals in het volgende. |
25 Dat is, verlossing Mijns volks. |
26 Anders: en dat zij, te weten de wolken, heil voortbrengen en zij, te weten de aarde, ze doe uitspruiten met elkander. |
27 Of: heb hem, te weten Kores, geschapen, dat is, daartoe geordineerd, te weten om Mijn volk uit de gevangenis te verlossen; of: heb het geschapen. |
9 28Wee dien die met zijn 29Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven. cZal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? Of zal uw werk zeggen: 30Hij heeft geen handen? | | 28 Hier scheldt en bestraft de Heere degenen die daar murmureerden omdat Hij hen zo lang in de Babylonische gevangenis liet blijven, en daarentegen hun vijanden lustig en vrolijk liet zijn. Hij stelt hun voor ogen Zijn macht en hoogste vrijheid, die Hij over Zijn creaturen heeft. Hij zegt dat zulk hun murmureren is even alsof een potscherf met den pottenbakker wilde twisten, hetwelk niet betaamt; de ene potscherf mocht met de andere twisten als met haars gelijke, maar dat een mens, die maar als een potscherf is, met God zou twisten, dat betaamt gans niet. De volgende woorden worden ook aldus overgezet: dat een potscherf met aarden potscherven twiste. Of: alsof een potscherf met aarden potten twistte. |
29 God heeft in den beginne Adam, en ons in hem, altemaal uit aarde geschapen. |
c Jer. 18:6. Rom. 9:20. Jer. 18:6 Zal Ik ulieden niet kunnen doen gelijk deze pottenbakker, o huis Israëls? spreekt de HEERE; zie, gelijk leem in de hand des pottenbakkers, alzo zijt gijlieden in Mijn hand, o huis Israëls. Rom. 9:20 Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt? |
30 Te weten om iets wel te maken. |
10 Wee dien die tot den vader zegt: Wat genereert gij? En 31tot de vrouw: Wat baart gij? | | 31 Te weten tot zijns vaders vrouw, dat is, tot zijn moeder. |
11 Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israëls en deszelfs Formeerder: 32Zij 33hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; 34van Mijn kinderen, zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven? | | 32 Te weten de goddelozen onder het volk en in het gemeen alle ongelovigen. Het zijn de woorden des Heeren. |
33 Dit hebben zij gedaan met een onheilige stoutheid en onbeschaamdheid, als willende een proeve hebben van Mijn Goddelijke wetenschap. |
34 Anders aldus: Vraagt gij Mij van toekomende dingen? Van Mijn kinderen? |
12 35Ik heb de aarde gemaakt en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het, Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid en Ik heb 36al hun heir bevel gegeven. | | 35 Alsof God zeide: Het zal Mij aan de macht niet ontbreken ulieden uit Babel te verlossen, dewijl Ik die almachtige God ben, Die den hemel en de aarde uit niet geschapen heeft. |
36 Te weten de zon, maan, sterren. Zie Gen. 2:1. Gen. 2:1 ALZO zijn volbracht de hemel en de aarde en al hun heir. |
13 Ik heb 37hem 38verwekt in gerechtigheid en 39al zijn wegen zal Ik recht maken; 40hij zal 41Mijn stad dbouwen en hij zal 42Mijn gevangenen 43loslaten, 44niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen. | | 37 Te weten Kores, Mijn gezalfde, vers 1. vers 1 ALZO zegt de HEERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik vat om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen, en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden; om voor zijn aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: |
38 Te weten om Mijn volk uit Babel te verlossen. |
39 Te weten die hij tegen de Babyloniërs trekken zal. De zin is: Ik zal hem in zijn aanslagen geluk en goeden voorspoed geven. |
40 Te weten Kores. Zie Dan. 9:25. Dan. 9:25 Weet dan en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messías, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. |
41 Te weten Jeruzalem, die Ik Mij uitverkoren heb om daarin te wonen. Zie Jes. 31:9. Jes. 31:9 En hij zal van vrees doorgaan naar zijn rotssteen, en zijn vorsten zullen voor de banier verschrikken, spreekt de HEERE, Die te Sion vuur en te Jeruzalem een oven heeft. |
d 2 Kron. 36:22. Ezra 1:1. Jes. 44:28. 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Ezra 1:1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Jes. 44:28 Die van Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond. |
42 De Joden, die Mijn volk zijn, onaangezien zij in Babylonië gevangen zijn. Hebr. Mijn gevangenis. |
43 Te weten om naar Judea, hun vaderland, te trekken. |
44 Maar om niet, uit milddadigheid, om Mijnentwil, Die hem zulk een treffelijke victorie tegen de Babyloniërs geven zal. Zie Jes. 52:3. Jes. 52:3 Want zo zegt de HEERE: Gijlieden zijt om niet verkocht, gij zult ook zonder geld gelost worden. |
14 Alzo zegt de HEERE: 45De arbeid der Egyptenaars en 46de koophandel der Moren en der Sabeeërs, 47der mannen van grote lengte, zullen 48tot u overkomen en 49zij zullen uwe zijn, zij zullen u navolgen, 50in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: 51Gewisselijk, God is in u en eer is anders geen God meer. | | 45 Dat is, de rijkdom dien de Egyptenaars met hun arbeid gewonnen en vergaderd hebben. |
46 Dat is, het geld dat zij met koophandel gewonnen hebben. |
47 Hebr. mannen van maat, dat is, grote sterke mannen. Zie Num. 13:32. Num. 13:32 Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort van het land dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israëls, zeggende: Dat land door hetwelk wij doorgegaan zijn om dat te verspieden, is een land dat zijn inwoners verteert; en al het volk hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte. |
48 O Jeruzalem, dat is, tot u, Mijn volk, te weten nadat zij de christelijke religie zullen hebben aangenomen. |
49 Te weten die volken. |
50 Overwonnen zijnde niet met zwaard of spies, of met uiterlijk geweld, maar door de kracht der hemelse waarheid en des Heiligen Geestes in hun consciënties overtuigd zijnde. |
51 Anders: God is alleen bij u, of in u, o gij stad Gods. Versta hier vooreerst Jeruzalem, daarna de christelijke kerk. |
e vers 5. vers 5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent; |
De Verborgene openbaart Zich |
15 52Voorwaar, Gij zijt een God 53Die Zich verborgen houdt, de God Israëls, de Heiland. | | 52 Dit zijn woorden van den profeet. |
53 Dat is, Die onzichtbaar en onbegrijpelijk zijt, en tot Welken men niet komen kan, als wonende in een ongenaakbaar licht; en Die voor de heidenen verborgen hebt gehouden het geheim der verlossing, hetwelk de Messias den Joden en heidenen zou aanbrengen, en voorts Die U als verborgen houdt, dewijl Gij Uw kerk laat aanvechten, niet opstaande noch U vertonende tot verlossing derzelve vóór den bestemden tijd. |
16 54Zij zullen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen; tezamen zullen zij met schande heengaan fdie 55de afgoden maken. | | 54 Te weten al de beeldenmakers en de afgodendienaars. |
f Jes. 44:11. Jes. 44:11 Zie, al hun medegenoten zullen beschaamd worden, want de werkmeesters zijn uit de mensen; dat zij zich altemaal vergaderen, dat zij opstaan, zij zullen verschrikken, zij zullen tezamen beschaamd worden. |
55 Hebr. dat is, pijnen, smarten, benauwdheden, zulks brengen de afgoden hun dienaren aan. Vgl. 1 Sam. 31 op vers 9. 2 Sam. 5 op vers 21. 1 Sam. 31:9 (kt.) En zij hieuwen zijn hoofd af en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden en onder het volk. 2 Sam. 5:21 (kt.) En zij lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. |
17 Maar
56Israël 57wordt verlost door den HEERE 58met een eeuwige verlossing; 59gijlieden zult niet beschaamd noch tot schande worden 60tot in alle eeuwigheden. | | 56 Dat is, de ware kerke Gods. |
57 Of: is behouden, dat is, zal behouden worden. |
58 Hebr. met een verlossing of behoudenis der eeuwigheden. |
59 Te weten gij Israëlieten, Mijn volk, alle gelovigen, zij zijn Joden of heidenen. |
60 Hebr. tot in eeuwigheden der eeuwigheid. |
18 Want alzo zegt de HEERE, gDie de hemelen geschapen heeft, die God Die de aarde geformeerd en Die haar gemaakt heeft; Hij heeft haar bevestigd, Hij heeft haar niet geschapen 61dat ze ledig zijn zou, maar heeft haar geformeerd 62opdat men daarin wonen zou: hIk ben de HEERE, en niemand meer. | | g Jes. 42:5. Jes. 42:5 Alzo zegt God de HEERE, Die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft en wat daaruit voortkomt; Die den volke dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen die daarop wandelen: |
61 Hebr. ledigheid, of: ijdelheid. |
62 En inzonderheid mede te dien einde, opdat Hij Zich uit de mensen op aarde een kerk verzamele, in dewelke Hij bekend en beleden worde. |
h vss. 5, 14. vers 5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent; vers 14 Alzo zegt de HEERE: De arbeid der Egyptenaars en de koophandel der Moren en der Sabeeërs, der mannen van grote lengte, zullen tot u overkomen en zij zullen uwe zijn, zij zullen u navolgen, in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk, God is in u en er is anders geen God meer. |
19 63Ik heb iniet in het verborgene gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: 64Zoekt Mij tevergeefs. Ik ben de HEERE, 65Die gerechtigheid spreekt, Die rechtmatige dingen verkondigt. | | 63 Dat is, de beloften die Ik ulieden gedaan heb, zijn klaar, derhalve hebt gij geen oorzaak om aan dezelve te twijfelen. Anderen menen dat de profeet hier ziet op de verkondiging der wet Gods door Mozes, Exodus 19. Exodus 19 IN de derde maand na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelven dage kwamen zij in de woestijn Sinaï. |
i Deut. 30:11. Deut. 30:11 Want ditzelve gebod hetwelk ik u heden gebied, dat is van u niet verborgen en dat is niet ver. |
64 Anders: Zoekt Mij alsof Ik een nietig ding ware. Hebr. met ledigheid of ijdelheid. |
65 Gods Woord is een regel van alle gerechtigheid, en al wat Hij Zijn volk belooft, gaat zeker en vast. |
20 Verzamelt u en komt, treedt 66hier toe tezamen, 67gijlieden die van de heidenen ontkomen zijt. kZij weten niets, die 68hun houten gesneden beelden dragen, en een god aanbidden die niet verlossen kan. | | 66 Te weten tot de gemeente Gods. |
67 Hebr. gij ontkomenen der heidenen. |
k Jes. 44:18, 19. Jes. 44:18 Zij weten niet en verstaan niet, want het heeft hun ogen bestreken, dat zij niet zien, en hun harten, dat zij niet verstaan. Jes. 44:19 En niemand van hen brengt het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen zou: De helft daarvan heb ik verbrand in het vuur, ja, ook op de kolen daarvan heb ik brood gebakken, ik heb vlees daarbij gebraden en heb het gegeten; en zou ik het overblijfsel daarvan tot een gruwel maken? Zou ik nederknielen voor hetgeen dat van een boom gekomen is? |
68 Gelijk in de processies geschiedt. Hebr. het hout van het gesneden beeld. |
21 69Verkondigt en 70treedt hier toe, ja, 71beraadslaagt tezamen. Wie heeft dat laten horen 72van oudsher? Wie heeft 73dat lvan toen af verkondigd? mBen Ik het niet, de HEERE? En er is geen God meer behalve Ik, een rechtvaardig God en een Heiland, niemand is er dan Ik. | | 69 Zegt elkander aan, wat gij van de grote daden des Heeren en van Zijn waarheid in Zijn beloften bevonden hebt. |
70 Te weten tot de gemeente Gods. |
71 Te weten hoe gijlieden elkander tot de gemeente Gods zult brengen. |
72 Te weten van dien tijd af, toen Zich de Heere aan Zijn kerk heeft geopenbaard; hetzij dat wij dit nemen van de verkondiging der wet, hetzij dat men het duidt op het verbond dat God met Abraham heeft opgericht, of met ons aller vader Adam in het paradijs. |
73 Te weten hetgeen in de voorgaande aant. is vermeld, en voorts dat Christus den gelovigen de zaligheid zou toebrengen, welke door de verlossing uit de Babylonische gevangenis is voorgebeeld geweest. |
l Jes. 41:22, 26, 27; 43:9, 10. Jes. 41:22 Laat hen voortbrengen en ons verkondigen de dingen die gebeuren zullen; verkondigt de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij het ter harte nemen en het einde daarvan weten; of doet ons de toekomende dingen horen. Jes. 41:26 Wie heeft wat verkondigd van den aanbeginne, dat wij het weten mogen, of van tevoren, dat wij zeggen mogen: Hij is rechtvaardig? Maar er is niemand die het verkondigt, ook niemand die wat horen doet, ook niemand die ulieder woorden hoort. Jes. 41:27 Ik, de Eerste, zeg tot Sion: Zie, zie ze daar; en tot Jeruzalem: Ik zal een Blijde-boodschapper geven. Jes. 43:9 Laat al de heidenen tezamen vergaderd worden en laat de volken verzameld worden; wie onder hen zal dit verkondigen? Of laat hen ons doen horen de vorige dingen, laat hen hun getuigen voorbrengen, opdat zij gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: Het is de waarheid. Jes. 43:10 Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, dat vóór Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. |
m vss. 5, 14, 18. vers 5 Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God; Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent; vers 14 Alzo zegt de HEERE: De arbeid der Egyptenaars en de koophandel der Moren en der Sabeeërs, der mannen van grote lengte, zullen tot u overkomen en zij zullen uwe zijn, zij zullen u navolgen, in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk, God is in u en er is anders geen God meer. vers 18 Want alzo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, die God Die de aarde geformeerd en Die haar gemaakt heeft; Hij heeft haar bevestigd, Hij heeft haar niet geschapen dat ze ledig zijn zou, maar heeft haar geformeerd opdat men daarin wonen zou: Ik ben de HEERE, en niemand meer. |
22 74Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, 75alle gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer. | | 74 Of: Ziet Mij aan. |
75 Dat is, gijlieden allen die aan de einden der aarde woont. |
23 Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord 76der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan en 77het zal niet wederkeren: dat n78Mij 79alle knie zal gebogen worden, 80alle tong Mij zal zweren. | | 76 Of: in gerechtigheid, dat is, in trouw en geloof, dat is, een woord dat zeker, vast en onfeilbaar is. |
77 Dat is, het zal niet wederroepen worden. |
n Rom. 14:11. Filipp. 2:10. Rom. 14:11 Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen, en alle tong zal God belijden. Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, |
78 Dat is, tot Mijn eer, Rom. 14:11. Filipp. 2:10. Rom. 14:11 Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen, en alle tong zal God belijden. Filipp. 2:10 Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, |
79 De zin is: Alle volken en natiën zullen door den Messias tot de ware kennis Gods beroepen en velen daartoe gebracht worden. |
80 Dat is, alle natiën zullen Mij kennen en belijden, dat is, God eren en belijden, als men in het gericht oprechtelijk bij Zijn Naam zweert. |
24 81Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, 82in den HEERE zijn 83gerechtigheden en 84sterkte; 85tot Hem zal men komen; maar 86zij zullen beschaamd worden, oallen die tegen Hem ontstoken zijn. | | 81 Te weten een iegelijk der gelovigen. Of aldus: Gewisselijk, in den Heere (zal men zeggen) heb ik gerechtigheid en sterkte. |
82 Dat is, de Heere heeft deze goederen in Zichzelven, en Hij geeft ze Zijn uitverkorenen. |
83 Of: alle of volkomen gerechtigheid. |
84 Te weten om Zijn kerk te bewaren en in de gerechtigheid te behouden. |
85 Of: voor Hem, te weten voor Zijn rechterstoel, om te ontvangen loon naar werken, Rom. 14:10, 11, 12. Rom. 14:10 Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. Rom. 14:11 Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen, en alle tong zal God belijden. Rom. 14:12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. |
86 Te weten alle goddelozen, die tegen Hem murmureren en met toorn ontstoken zijn, of ontstoken worden, of die tegen Hem opstaan. |
o Jes. 41:11. Jes. 41:11 Zie, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niets, en de lieden die met u twisten, zullen vergaan. |
25 Maar
87in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen 88het ganse zaad Israëls. | | 87 Te weten door den Heere Christus, Die onze Gerechtigheid is voor God. |
88 Al de kinderen Israëls, te weten de geestelijke kinderen Israëls, dat is, de gelovigen uit de Joden en heidenen. Zie Jes. 44:5. Jes. 44:5 Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en
die zal zich noemen met den naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met den naam van Israël. |