Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 MAAR nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder,
o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne. |
2 Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. |
3 Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb Egypte, Morenland en Seba gegeven tot uw losgeld, in uw plaats. |
4 Van toen af dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en Ik heb u liefgehad; daarom heb Ik mensen in uw plaats gegeven en volken in plaats van uw ziel. |
5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van den opgang brengen en Ik zal u
verzamelen
van den ondergang. |
6 Ik zal zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het einde der aarde, |
7 Eenieder die naar Mijn Naam genoemd is, en dien Ik geschapen heb tot Mijn eer, dien Ik geformeerd heb, dien Ik ook gemaakt heb. |
8 Breng voort het blinde volk, hetwelk ogen heeft, en de doven, die oren hebben. |
9 Laat al de heidenen tezamen vergaderd worden en laat de volken verzameld worden; wie onder hen zal dit verkondigen? Of laat hen ons doen horen de vorige dingen, laat hen hun getuigen voorbrengen, opdat zij gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: Het is de waarheid. |
10 Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, dat vóór Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. |
11 Ik, Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik. |
12 Ik heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en geen vreemd god was onder ulieden; en gij zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben. |
13 Ook eer de dag was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken en wie zal het keren? |
14 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Om ulieder wil heb Ik naar Babel gezonden en heb hen allen vluchtende doen nederdalen, te weten de Chaldeeën, in de schepen op dewelke zij juichten. |
15 Ik ben de HEERE, uw Heilige; de Schepper Israëls, ulieder Koning. |
16 Alzo zegt de HEERE, Die in de zee een weg, en in de sterke wateren een pad maakte; |
17 Die wagens en paarden, heir en macht voortbracht; tezamen zijn zij nedergelegen, zij zullen niet weder opstaan, zij zijn uitgeblust, gelijk een vlaswiek zijn zij uitgegaan. |
18 Gedenkt der vorige dingen niet, en overlegt de oude dingen niet. |
19 Zie, Ik zal wat nieuws maken, nu zal het uitspruiten; zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis. |
20 Het gedierte des velds zal Mij eren, de draken en de jonge struisen; want Ik zal in de woestijn wateren geven en rivieren in de wildernis, om Mijn volk, Mijn uitverkorene drinken te geven. |
21 Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen. |
22 Doch gij hebt Mij niet aangeroepen, o Jakob, als gij u tegen Mij vermoeid hebt, o Israël. |
23 Mij hebt gij niet gebracht het kleine vee uwer brandoffers en met uw slachtoffers hebt gij Mij niet geëerd; Ik heb u Mij niet doen dienen met spijsoffer en Ik heb u niet vermoeid met wierook. |
24 Mij hebt gij geen kalmoes voor geld gekocht en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gedrenkt; maar gij hebt Mij arbeid gemaakt met uw zonden, gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden. |
25 Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. |
26 Maak Mij indachtig, laat ons tezamen rechten, vertel gij uw redenen, opdat gij moogt gerechtvaardigd worden. |
27 Uw eerste vader heeft gezondigd, en uw uitleggers hebben tegen Mij overtreden. |
28 Daarom zal Ik de oversten des heiligdoms ontheiligen, en Jakob ten ban overgeven en
Israël tot beschimpingen. |