Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God de Heere troost Zijn volk, belovende dat Hij hen wil verlossen en beschutten, vs. 1, enz. En dat Hij Zijn gemeente uit de heidenen zou vermeerderen, 5. En Hij bewijst dat de goden der heidenen ijdel zijn, 9. Maar dat Hij alleen de ware en almachtige God is, 10, enz. Die Zijn volk verkoren heeft, niet vanwege hun verdiensten, maar uit genade, 21, enz. |
Israël kostelijk in Gods ogen |
1 MAAR nu, alzo zegt de HEERE, 1uw Schepper, 2o Jakob, en uw Formeerder,
3o Israël: 4Vrees niet, want 5Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne. | | 1 Dat is, Die u geschapen, tot Zijn volk gemaakt en wedergeboren heeft door Zijn Heiligen Geest, u roepende tot Zijn kennis, naar Zijn welgevallen, opdat gij Hem zoudt zijn een uitverkoren volk, geëigend tot Zijn eer. Zie Ef. 2:10. Ef. 2:10 Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. |
2 . 3 O gij Mijn uitverkoren volk van Israël. |
4 Ofschoon gij een tijdlang in de Babylonische gevangenis en in uwer vijanden land zult moeten zijn. |
5 Te weten uit het geweld des duivels, namelijk door Christus; en Ik zal u verlossen uit de Babylonische gevangenis. |
2 6Wanneer gij zult gaan adoor het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij 7door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. | | 6 Dat is, als gij in nood en gevaar zijt, zo zal Ik u verlossen en Ik zal altijd uw Beschutter en Beschermer zijn. Zie 2 Sam. 22, de aant. op vers 17. 2 Sam. 22:17 (kt.) Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. |
a Ps. 66:12. Ps. 66:12 Gij hadt den mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing. |
7 Te weten het vuur der tegenheden en der plagen, als Job 15:30. Job 15:30 Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas Zijns monds. |
3 Want Ik ben de HEERE uw God, 8de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb 9Egypte, Morenland en 10Seba gegeven 11tot uw losgeld, 12in uw plaats. | | 8 Dat is, die heilige God, Dien de Israëlieten, als hun eigen God, heiliglijk behoorden te eren en te dienen. |
9 De zin is: Ik heb u verschoond, en Ik heb de Moren als de Egyptenaars (gelijk tot uw losgeld) overgegeven en laten onderdrukken. Zie Jes. 20:4, 5. Jes. 20:4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de gevangenen der Egyptenaars, en de Moren die weggevoerd zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets en met blote billen, den Egyptenaars tot schaamte. Jes. 20:5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. |
10 Dat is, de Sabeeërs, die van Seba afkomstig zijn. Zie Gen. 10:7. Gen. 10:7 En de zonen van Cusch zijn: Seba, en Havíla, en Sabta, en Ráëma en Sábtecha. En de zonen van Ráëma zijn: Scheba en Dedan. |
11 Of: tot uw rantsoen. Zie Spr. 21 op vers 18. Spr. 21:18 (kt.) De goddeloze is een rantsoen voor den rechtvaardige, en de trouweloze voor de oprechten. |
12 Of: voor u. Zie Spr. 11:8 en de aant. aldaar. Spr. 11:8 De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd, en de goddeloze komt in zijn plaats. |
4 13Van toen af 14dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en 15Ik heb u liefgehad; daarom heb Ik 16mensen in uw plaats gegeven en volken 17in plaats van uw ziel. | | 13 Te weten van dien tijd af, toen Ik u uit Egypte gevoerd heb. |
14 Dat is, dat gij Mijn lief eigendom geworden zijt. Zie Ex. 19:5. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. |
15 Ik heb u Mijn liefde bewezen, door vele en menigerlei weldaden. |
16 Te weten de Egyptenaars, Moren en Sabeeërs, vers 3. vers 3 Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb Egypte, Morenland en Seba gegeven tot uw losgeld, in uw plaats. |
17 Dat is, voor uw leven. |
5 bVrees niet, want Ik ben met u; Ik zal 18uw zaad 19van den opgang 20brengen en Ik zal u
20verzamelen
19van den ondergang. | | b Jes. 44:2. Jer. 30:10; 46:27. Jes. 44:2 Zo zegt de HEERE, uw Maker en uw Formeerder van den buik af, Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb. Jer. 30:10 Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem
verschrikke. Jer. 46:27 Maar gij, Mijn knecht Jakob, vrees niet, en ontzet u niet, o Israël; want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en niemand zal hem
verschrikken. |
18 Dat is, uw nakomelingen, te weten in het geloof, die Ik tot de gemeenschap Mijner kerk roepen zal. |
19 . 19 Dat is, Ik zal Mij een gemeente verzamelen uit alle gewesten des aardbodems. |
20 . 20 Niet alleen naar het vlees uit de Babylonische gevangenis, maar ook naar den geest en uit de helse gevangenis. |
6 Ik zal zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng 21Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het einde der aarde, | | 21 Dat is, de gelovigen. |
7 22Eenieder die naar Mijn Naam genoemd is, en 23dien Ik geschapen heb tot Mijn eer, dien Ik geformeerd heb, dien Ik ook 24gemaakt heb. | | 22 Dat is, alle kinderen Gods, want de kinderen dragen den naam huns vaders. |
23 Als vers 1. vers 1 MAAR nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder,
o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne. |
24 Of: dien Ik heerlijk en treffelijk gemaakt heb. Zie de aant. Ps. 100 op vers 3. Ps. 100:3 (kt.) Weet dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide. |
Israël is Gods getuige |
8 Breng voort 25het blinde volk, hetwelk 26ogen heeft, en 27de doven, die 28oren hebben. | | 25 Dat is, het volk dat van nature blind is en niet ziet in Goddelijke zaken. |
26 Te weten vleselijke of lichamelijke, maar geen geestelijke ogen die door den Heiligen Geest verlicht zijn. |
27 Te weten die van nature het Woord en den wil Gods niet horen noch verstaan. |
28 Te weten lichamelijke oren, maar geen geestelijke oren. |
9 29Laat al de heidenen tezamen vergaderd worden en laat de volken verzameld worden; 30wie onder hen 31zal dit verkondigen? Of laat 32hen ons doen horen 33de vorige dingen, 34laat hen hun getuigen voorbrengen, 35opdat zij gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: 36Het is de waarheid. | | 29 Dit zijn de woorden des Heeren. |
30 Wat god is er onder hen en onder al degenen die den afgoden aanhangen, die, enz.? |
31 Te weten hetgeen Ik ulieden voorzeg van de verlossing uit de Babylonische gevangenis, en voorts van de geestelijke verlossing door Christus. |
32 Te weten de afgoden der heidenen. |
33 Dat is, wat er gepasseerd is. Veel minder kunnen zij voorzeggen wat er nog geschieden zal. Zie Jes. 41:22. De Heere bewijst met deze woorden dat Hij alleen de ware God is. Jes. 41:22 Laat hen voortbrengen en ons verkondigen de dingen die gebeuren zullen; verkondigt de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij het ter harte nemen en het einde daarvan weten; of doet ons de toekomende dingen horen. |
34 Te weten om aan te wijzen en te betuigen dat zij toekomende dingen voorzegd hebben. |
35 Dat is, opdat het blijke dat zij in waarheid zich voor goden uitgeven. |
36 Te weten dat zij goden zijn. |
10 Gijlieden zijt 37Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en 38Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, 39cdat vóór Mij geen God 40geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. | | 37 Om te betuigen dat Ik een waarachtig God ben, overmits Ik zulke dingen gedaan en voorzegd heb, die geen afgoden kunnen doen noch voorzeggen. |
38 Te weten de profeet Jesaja en andere profeten die zulks uit Mijn mond tevoren hebben verkondigd. Enigen verstaan hier door dezen knecht Jezus Christus, als Jes. 42:1. Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. |
39 De zin is: Ik alleen ben de enige en eeuwige ware God. |
c Jes. 41:4; 44:8; 45:21. Hos. 13:4. Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. Jes. 44:8 Verschrikt niet en vreest niet; heb Ik het u van toen af niet doen horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen. Is er ook een God behalve Ik? Immers is er geen andere Rotssteen; Ik ken er geen. Jes. 45:21 Verkondigt en treedt hier toe, ja, beraadslaagt tezamen. Wie heeft dat laten horen van oudsher? Wie heeft dat van toen af verkondigd? Ben Ik het niet, de HEERE? En er is geen God meer behalve Ik, een rechtvaardig God en een Heiland, niemand is er dan Ik. Hos. 13:4 Ik ben toch de HEERE uw God, van Egypteland af; daarom zoudt gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik. |
40 Versta hierbij: gelijk de afgoden, die van mensenhanden geformeerd zijn, niet van of uit zichzelven bestaande, gelijk Ik, de ware God, van eeuwigheid besta. |
11 Ik, 41Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik. | | 41 Te weten de ware en van Zichzelven eeuwig bestaande God. Zie Gen. 2 op vers 4. Jes. 41:4. Gen. 2:4 (kt.) Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte, Jes. 41:4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. |
12 42Ik heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en 43geen vreemd god was onder ulieden; en gij zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben. | | 42 Te weten Mijn volk, dat Ik het zou helpen. |
43 Te weten, heeft het verkondigd noch gedaan wat Ik ulieden heb verkondigd en wat Ik onder ulieden gedaan heb. |
13 Ook 44eer de dag was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken en dwie zal het 45keren? | | 44 Dat is, vóór dien tijd, eer de eerste dag geworden is, dat is, voor den aanbeginne der wereld. |
d Jes. 14:27. Jes. 14:27 Want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten; wie zal het dan breken? En Zijn hand is uitgestrekt; wie zal ze dan keren? |
45 Of: afwenden, dat is, wie zal Mij verhinderen te doen hetgeen dat Ik te doen eens besloten en voor Mij genomen heb, Job 9:12. Jes. 14:27. Job 9:12 Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij? Jes. 14:27 Want de HEERE der heirscharen heeft het in Zijn raad besloten; wie zal het dan breken? En Zijn hand is uitgestrekt; wie zal ze dan keren? |
14 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Om ulieder wil 46heb Ik 47naar Babel gezonden en heb hen 48allen vluchtende doen nederdalen, te weten de Chaldeeën, 49in de schepen op dewelke zij juichten. | | 46 Dat is, Ik zal zekerlijk zenden. De profeten spreken dikwijls van hetgeen dat nog geschieden zal alsof het alreeds geschied ware. |
47 Te weten Cyrus, met de Perzen en Meden. Dezen heeft God daarom naar Babel gezonden, en heeft die stad laten verdelgen, opdat de Joden uit de Babylonische gevangenis zouden verlost worden. |
48 Anders: grendels, dat is, de macht der Chaldeeën, die de Joden als met deuren en grendels besloten en vasthielden. |
49 Hebr. in de schepen van hun gejuich of geschrei. Aldus noemt Hij die grote en treffelijke schepen der Chaldeeën, met dewelke zij den Eufraat, Tigris en andere rivieren bezeilden en bedwongen; doch daarna in en met dezelve moesten vluchten voor de Perzen en Meden, zonder twijfel met geschrei of geween. |
15 Ik ben de HEERE, uw Heilige; 50de Schepper Israëls, ulieder Koning. | | 50 Als vers 1. vers 1 MAAR nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder,
o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne. |
16 Alzo zegt de HEERE, Die in de 51zee een weg, en in 52de sterke wateren een pad 53maakte; | | 51 Zie Exodus 14. Exodus 14 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
52 Versta de Rode Zee en de Jordaan. Zie Exodus 14. Jozua 3. Exodus 14 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Jozua 3 JOZUA dan maakte zich des morgens vroeg op, en zij reisden van Sittim en kwamen tot aan de Jordaan, hij en al de kinderen Israëls; en zij vernachtten aldaar, eer zij overtrokken. |
53 Hebr. gaf. |
17 54Die wagens en paarden, heir en macht 55voortbracht; tezamen zijn 56zij nedergelegen, zij zullen 57niet weder opstaan, zij zijn uitgeblust, gelijk 58een vlaswiek zijn zij uitgegaan. | | 54 Dit schijnt te zien op den optocht van Farao tegen Israël naar het Rode Meer. Anderen: Die, enz., voortbrengt; duidende dit op God, door Wiens macht allen die zich stellen tegen de verlossing welke het Hem believen zal Zijn volk te bewijzen, zullen tezamen te schande en ten verderve gebracht worden. |
55 Die door Zijn Goddelijke voorzienigheid Farao en de Egyptenaars daartoe gebracht heeft, dat zij met hun wagens en paarden tot in het Rode Meer de Israëlieten zijn nagevolgd, alwaar zij tezamen zijn verdronken en omgekomen. Zie Ex. 14:3, 4, enz. Ex. 14:3 Farao dan zal zeggen van de kinderen Israëls: Zij zijn verward in het land; die woestijn heeft hen besloten. Ex. 14:4 En Ik zal Farao’s hart verstokken, dat hij hen najage; en Ik zal aan Farao en aan al zijn heir verheerlijkt worden, alzo dat de Egyptenaars zullen weten, dat Ik de HEERE ben. En zij deden alzo. |
56 Te weten de Egyptenaars. Anders: zij zullen nederliggen, te weten de Chaldeeën en Babyloniërs. |
57 Te weten hier in dit tijdelijke leven. |
58 Vgl. Jes. 42:3. Jes. 42:3 Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek, die zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen. |
18 59Gedenkt der vorige dingen niet, en overlegt de oude dingen niet. | | 59 Hij wil zeggen, dat de verlossing door Christus, die door de verlossing uit de Babylonische gevangenis werd afgebeeld, zo heerlijk en treffelijk zal zijn, dat de verlossing der Israëlieten uit Egypte, die eertijds geschied is, bij dezelve niet zou te vergelijken zijn. Zie Jer. 16:14, enz.; 23:7. Jer. 16:14 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat er niet meer zal gezegd worden: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd; Jer. 23:7 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat zij niet meer zullen zeggen: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israëls uit Egypteland heeft opgevoerd; |
19 Zie, Ik zal 60ewat nieuws maken, 61nu zal het 62uitspruiten; 63zult gijlieden dat niet weten? Ja, 64Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis. | | 60 Dat is, wat treffelijks, iets dat tevoren nooit is gehoord noch gezien geweest. |
e Openb. 21:5. Openb. 21:5 En Die op den troon zat, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. |
61 Dat is, in korten tijd. |
62 Dat is, in het werk gesteld worden. Een manier van spreken genomen van de kruiden en bloemen, die uit de aarde spruiten. |
63 Dat is, zekerlijk, gijlieden zult dit weten. |
64 De zin is: Ik zal Mijn kerk wonderbaarlijk verlossen en bewaren, gelijk Ik eertijds Mijn volk wonderbaarlijk door de woestijn heb gevoerd en heb het uit een steenrots water gegeven, Ex. 17:6. Ex. 17:6 Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op den rotssteen in Horeb staan; en gij zult op den rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo voor de ogen der oudsten van Israël. |
20 65Het gedierte des velds zal Mij eren, de draken en 66de jonge struisen; want Ik zal in de woestijn wateren geven en rivieren in de wildernis, om Mijn volk, Mijn uitverkorene drinken te geven. | | 65 Hij wil zeggen: Alle creaturen, zelfs de onvernuftige dieren, zullen Mij, elk op zijn wijze, deswege roemen en prijzen. Het is een oneigenlijke en verbloemde manier van spreken, daartoe dienende om aan te wijzen de overgrote genade, die God Zijn uitverkorenen in Christus bewijzen zou. |
66 Als Jes. 13:21. Jes. 13:21 Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen. |
21 fDit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen. | | f Luk. 1:74, 75. Luk. 1:74 Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, Luk. 1:75 In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens. |
Soevereine genade |
22 Doch 67gij hebt Mij niet aangeroepen, o Jakob, 68als gij u tegen Mij vermoeid hebt, o Israël. | | 67 De Heere wil zeggen, dat zij het met hun vroomheid niet verdiend hadden dat Hij hen verlossen zou, want zij hadden Hem naar behoren niet gediend. Alsof Hij zeide: Het heeft tot Mijn eer en tot Mijn dienst niet gestrekt, dat gij zoveel moeite gedaan hebt, met zovele offeranden te slachten, onderhoudende zeer nauw de ceremoniën der wet; zoveel het uiterlijke aangaat hebt gij dit gedaan, om den sleur te houden zonder geloof, en dienvolgens tegen Mij, dat is, met overtredingen tegen Mij en tot Mijn verdriet. Zie vers 24. Anders: om Mijnentwil. Zie 1 Sam. 15:22. Jes. 1:11. vers 24 Mij hebt gij geen kalmoes voor geld gekocht en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gedrenkt; maar gij hebt Mij arbeid gemaakt met uw zonden, gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden. 1 Sam. 15:22 Doch Samuël zeide: Heeft de HEERE lust aan brandoffers en slachtoffers, als aan het gehoorzamen van de stem des HEEREN? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen. Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. |
68 Of: maar gij zijt Mij moede geweest. |
23 69Mij hebt gij niet gebracht 70het kleine vee uwer brandoffers en met uw slachtoffers hebt gij Mij niet geëerd; Ik heb u Mij niet doen dienen met 71spijsoffer en Ik heb u niet vermoeid 72met wierook. | | 69 Te weten als gij vele offeranden hebt geslacht en alzo scheent Mij te dienen, aangezien het zonder geloof en boetvaardigheid des harten geschied is. |
70 Te weten schapen en geiten. |
71 Hebr. mincha. Zie Leviticus 2. Leviticus 2 ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
72 Dat is, met veel offeren van u te eisen. Zie Jes. 1:11. Bij de offeranden placht men wierook te gebruiken. Zie Leviticus 2. Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Leviticus 2 ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
24 Mij hebt gij geen 73kalmoes voor geld gekocht en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet 74gedrenkt; maar gij hebt Mij 75arbeid gemaakt 76met uw zonden, gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden. | | 73 Dit gebruikte men in het reukwerk. Zie Jer. 6:20. Jer. 6:20 Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmoes uit verren lande? Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet. |
74 Of: bevochtigd, dronken gemaakt, dat is, met vreugd en genoegen verheugd en vervuld, als Spr. 5:19. Jer. 31:14. Spr. 5:19 Een zeer lieflijke hinde en aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijde dronken maken; dool steeds in haar liefde. Jer. 31:14 En Ik zal de ziel der priesters met
vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE. |
75 Of: moeite gemaakt. Hebr. doen dienen, dat is, gij zijt Mij lastig geweest. Zie Jes. 1:14. Jes. 1:14 Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden die te dragen. |
76 Dat is, met uw huichelarij, met onderdrukkingen van uw naaste, enz. Vgl. Jes. 1:15, enz. Jes. 1:15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. |
25 Ik, Ik ben het, Die 77uw overtredingen uitdelg 78gom Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet. | | 77 Vgl. Ps. 51:3. Ps. 51:3 Zijt mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. |
78 Niet om uwer verdiensten wil, maar om Mijner eer wil, opdat Ik bekend worde te zijn een barmhartig en getrouw God. |
g Ez. 36:22, enz. Ez. 36:22 Daarom, zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls, maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen waarheen gij gekomen zijt. |
26 79Maak Mij indachtig, hlaat ons tezamen rechten, vertel gij uw redenen, opdat gij moogt 80gerechtvaardigd worden. | | 79 Of: Doe Mij gedenken, te weten indien gij meent dat het zo niet is, maar meent dat gij het met Mij wél gemaakt hebt. Is dit uw mening, zo breng Mij in den zin uw goede werken, die gij meent dat Ik vergeten heb. Maar men zal bevinden dat gij arme zondaars zijt, gelijk uw voorvaders van den beginne geweest zijn. |
h Jes. 1:18. Jes. 1:18 Komt dan, en laat ons tezamen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij
rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol. |
80 Te weten indien gij het proces tegen Mij wint. |
27 81Uw eerste vader heeft gezondigd, en 82uw uitleggers hebben tegen Mij overtreden. | | 81 Te weten Adam, van welken ulieden de zonde is aangeërfd. |
82 Versta de priesters, die verordineerd waren om offeranden te doen, voor het volk te bidden en om het volk uit de Wet te onderwijzen. Anders: uw middelaars, dat is, degenen die als tussensprekers tussen Mij en ulieden zich stellen, om Mij met ulieden te verzoenen, gelijk eertijds zijn geweest Mozes en Aäron, de hogepriesters en andere priesters en Levieten. |
28 Daarom 83zal Ik 84de oversten des heiligdoms ontheiligen, en 85Jakob ten ban overgeven en
85Israël tot beschimpingen. | | 83 Of: mocht Ik wel, te weten als Ik met ulieden en met hen zou handelen naar verdiensten, en niet naar Mijn goedertierenheid. |
84 Dat is, de priesters. Zie Jer. 35 op vers 4. Jer. 35:4 (kt.) En bracht hen in des HEEREN huis, in de kamer der zonen van Hanan, den zoon van Jigdália, den man Gods; welke is bij de kamer der oversten, die daar is boven de kamer van Maäséja, den zoon van Sallum, den dorpelbewaarder. |
85 . 85 Dat is, de Joden, of het volk van Israël. |