Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 43 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 43

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

God de Heere troost Zijn volk, belovende dat Hij hen wil verlossen en beschutten, vs. 1, enz. En dat Hij Zijn gemeente uit de heidenen zou vermeerderen, 5. En Hij bewijst dat de goden der heidenen ijdel zijn, 9. Maar dat Hij alleen de ware en almachtige God is, 10, enz. Die Zijn volk verkoren heeft, niet vanwege hun verdiensten, maar uit genade, 21, enz.
 
Israël kostelijk in Gods ogen
1 MAAR nu, alzo zegt de HEERE, 1uw Schepper, 2o Jakob, en uw Formeerder, 3o Israël: 4Vrees niet, want 5Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne.
1 Dat is, Die u geschapen, tot Zijn volk gemaakt en wedergeboren heeft door Zijn Heiligen Geest, u roepende tot Zijn kennis, naar Zijn welgevallen, opdat gij Hem zoudt zijn een uitverkoren volk, geëigend tot Zijn eer. Zie Ef. 2:10. verwijsteksten
2 . 3 O gij Mijn uitverkoren volk van Israël.
4 Ofschoon gij een tijdlang in de Babylonische gevangenis en in uwer vijanden land zult moeten zijn.
5 Te weten uit het geweld des duivels, namelijk door Christus; en Ik zal u verlossen uit de Babylonische gevangenis.
 
2 6Wanneer gij zult gaan adoor het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij 7door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken.
6 Dat is, als gij in nood en gevaar zijt, zo zal Ik u verlossen en Ik zal altijd uw Beschutter en Beschermer zijn. Zie 2 Sam. 22, de aant. op vers 17. verwijsteksten
a Ps. 66:12. verwijsteksten
7 Te weten het vuur der tegenheden en der plagen, als Job 15:30. verwijsteksten
 
3 Want Ik ben de HEERE uw God, 8de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb 9Egypte, Morenland en 10Seba gegeven 11tot uw losgeld, 12in uw plaats.
8 Dat is, die heilige God, Dien de Israëlieten, als hun eigen God, heiliglijk behoorden te eren en te dienen.
9 De zin is: Ik heb u verschoond, en Ik heb de Moren als de Egyptenaars (gelijk tot uw losgeld) overgegeven en laten onderdrukken. Zie Jes. 20:4, 5. verwijsteksten
10 Dat is, de Sabeeërs, die van Seba afkomstig zijn. Zie Gen. 10:7. verwijsteksten
11 Of: tot uw rantsoen. Zie Spr. 21 op vers 18. verwijsteksten
12 Of: voor u. Zie Spr. 11:8 en de aant. aldaar. verwijsteksten
 
4 13Van toen af 14dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en 15Ik heb u liefgehad; daarom heb Ik 16mensen in uw plaats gegeven en volken 17in plaats van uw ziel.
13 Te weten van dien tijd af, toen Ik u uit Egypte gevoerd heb.
14 Dat is, dat gij Mijn lief eigendom geworden zijt. Zie Ex. 19:5. verwijsteksten
15 Ik heb u Mijn liefde bewezen, door vele en menigerlei weldaden.
16 Te weten de Egyptenaars, Moren en Sabeeërs, vers 3. verwijsteksten
17 Dat is, voor uw leven.
 
5 bVrees niet, want Ik ben met u; Ik zal 18uw zaad 19van den opgang 20brengen en Ik zal u 20verzamelen 19van den ondergang.
b Jes. 44:2. Jer. 30:10; 46:27. verwijsteksten
18 Dat is, uw nakomelingen, te weten in het geloof, die Ik tot de gemeenschap Mijner kerk roepen zal.
19 . 19 Dat is, Ik zal Mij een gemeente verzamelen uit alle gewesten des aardbodems.
20 . 20 Niet alleen naar het vlees uit de Babylonische gevangenis, maar ook naar den geest en uit de helse gevangenis.
 
6 Ik zal zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd niet terug; breng 21Mijn zonen van verre en Mijn dochters van het einde der aarde,
21 Dat is, de gelovigen.
 
7 22Eenieder die naar Mijn Naam genoemd is, en 23dien Ik geschapen heb tot Mijn eer, dien Ik geformeerd heb, dien Ik ook 24gemaakt heb.
22 Dat is, alle kinderen Gods, want de kinderen dragen den naam huns vaders.
23 Als vers 1. verwijsteksten
24 Of: dien Ik heerlijk en treffelijk gemaakt heb. Zie de aant. Ps. 100 op vers 3. verwijsteksten
 
Israël is Gods getuige
8 Breng voort 25het blinde volk, hetwelk 26ogen heeft, en 27de doven, die 28oren hebben.
25 Dat is, het volk dat van nature blind is en niet ziet in Goddelijke zaken.
26 Te weten vleselijke of lichamelijke, maar geen geestelijke ogen die door den Heiligen Geest verlicht zijn.
27 Te weten die van nature het Woord en den wil Gods niet horen noch verstaan.
28 Te weten lichamelijke oren, maar geen geestelijke oren.
 
9 29Laat al de heidenen tezamen vergaderd worden en laat de volken verzameld worden; 30wie onder hen 31zal dit verkondigen? Of laat 32hen ons doen horen 33de vorige dingen, 34laat hen hun getuigen voorbrengen, 35opdat zij gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: 36Het is de waarheid.
29 Dit zijn de woorden des Heeren.
30 Wat god is er onder hen en onder al degenen die den afgoden aanhangen, die, enz.?
31 Te weten hetgeen Ik ulieden voorzeg van de verlossing uit de Babylonische gevangenis, en voorts van de geestelijke verlossing door Christus.
32 Te weten de afgoden der heidenen.
33 Dat is, wat er gepasseerd is. Veel minder kunnen zij voorzeggen wat er nog geschieden zal. Zie Jes. 41:22. De Heere bewijst met deze woorden dat Hij alleen de ware God is. verwijsteksten
34 Te weten om aan te wijzen en te betuigen dat zij toekomende dingen voorzegd hebben.
35 Dat is, opdat het blijke dat zij in waarheid zich voor goden uitgeven.
36 Te weten dat zij goden zijn.
 
10 Gijlieden zijt 37Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en 38Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, 39cdat vóór Mij geen God 40geformeerd is, en na Mij geen zijn zal.
37 Om te betuigen dat Ik een waarachtig God ben, overmits Ik zulke dingen gedaan en voorzegd heb, die geen afgoden kunnen doen noch voorzeggen.
38 Te weten de profeet Jesaja en andere profeten die zulks uit Mijn mond tevoren hebben verkondigd. Enigen verstaan hier door dezen knecht Jezus Christus, als Jes. 42:1. verwijsteksten
39 De zin is: Ik alleen ben de enige en eeuwige ware God.
c Jes. 41:4; 44:8; 45:21. Hos. 13:4. verwijsteksten
40 Versta hierbij: gelijk de afgoden, die van mensenhanden geformeerd zijn, niet van of uit zichzelven bestaande, gelijk Ik, de ware God, van eeuwigheid besta.
 
11 Ik, 41Ik ben de HEERE, en er is geen Heiland behalve Ik.
41 Te weten de ware en van Zichzelven eeuwig bestaande God. Zie Gen. 2 op vers 4. Jes. 41:4. verwijsteksten
 
12 42Ik heb verkondigd en Ik heb verlost, en Ik heb het doen horen, en 43geen vreemd god was onder ulieden; en gij zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, dat Ik God ben.
42 Te weten Mijn volk, dat Ik het zou helpen.
43 Te weten, heeft het verkondigd noch gedaan wat Ik ulieden heb verkondigd en wat Ik onder ulieden gedaan heb.
 
13 Ook 44eer de dag was, ben Ik, en er is niemand die uit Mijn hand redden kan; Ik zal werken en dwie zal het 45keren?
44 Dat is, vóór dien tijd, eer de eerste dag geworden is, dat is, voor den aanbeginne der wereld.
d Jes. 14:27. verwijsteksten
45 Of: afwenden, dat is, wie zal Mij verhinderen te doen hetgeen dat Ik te doen eens besloten en voor Mij genomen heb, Job 9:12. Jes. 14:27. verwijsteksten
 
14 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Om ulieder wil 46heb Ik 47naar Babel gezonden en heb hen 48allen vluchtende doen nederdalen, te weten de Chaldeeën, 49in de schepen op dewelke zij juichten.
46 Dat is, Ik zal zekerlijk zenden. De profeten spreken dikwijls van hetgeen dat nog geschieden zal alsof het alreeds geschied ware.
47 Te weten Cyrus, met de Perzen en Meden. Dezen heeft God daarom naar Babel gezonden, en heeft die stad laten verdelgen, opdat de Joden uit de Babylonische gevangenis zouden verlost worden.
48 Anders: grendels, dat is, de macht der Chaldeeën, die de Joden als met deuren en grendels besloten en vasthielden.
49 Hebr. in de schepen van hun gejuich of geschrei. Aldus noemt Hij die grote en treffelijke schepen der Chaldeeën, met dewelke zij den Eufraat, Tigris en andere rivieren bezeilden en bedwongen; doch daarna in en met dezelve moesten vluchten voor de Perzen en Meden, zonder twijfel met geschrei of geween.
 
15 Ik ben de HEERE, uw Heilige; 50de Schepper Israëls, ulieder Koning.
50 Als vers 1. verwijsteksten
 
16 Alzo zegt de HEERE, Die in de 51zee een weg, en in 52de sterke wateren een pad 53maakte;
51 Zie Exodus 14. verwijsteksten
52 Versta de Rode Zee en de Jordaan. Zie Exodus 14. Jozua 3. verwijsteksten
53 Hebr. gaf.
 
17 54Die wagens en paarden, heir en macht 55voortbracht; tezamen zijn 56zij nedergelegen, zij zullen 57niet weder opstaan, zij zijn uitgeblust, gelijk 58een vlaswiek zijn zij uitgegaan.
54 Dit schijnt te zien op den optocht van Farao tegen Israël naar het Rode Meer. Anderen: Die, enz., voortbrengt; duidende dit op God, door Wiens macht allen die zich stellen tegen de verlossing welke het Hem believen zal Zijn volk te bewijzen, zullen tezamen te schande en ten verderve gebracht worden.
55 Die door Zijn Goddelijke voorzienigheid Farao en de Egyptenaars daartoe gebracht heeft, dat zij met hun wagens en paarden tot in het Rode Meer de Israëlieten zijn nagevolgd, alwaar zij tezamen zijn verdronken en omgekomen. Zie Ex. 14:3, 4, enz. verwijsteksten
56 Te weten de Egyptenaars. Anders: zij zullen nederliggen, te weten de Chaldeeën en Babyloniërs.
57 Te weten hier in dit tijdelijke leven.
58 Vgl. Jes. 42:3. verwijsteksten
 
18 59Gedenkt der vorige dingen niet, en overlegt de oude dingen niet.
59 Hij wil zeggen, dat de verlossing door Christus, die door de verlossing uit de Babylonische gevangenis werd afgebeeld, zo heerlijk en treffelijk zal zijn, dat de verlossing der Israëlieten uit Egypte, die eertijds geschied is, bij dezelve niet zou te vergelijken zijn. Zie Jer. 16:14, enz.; 23:7. verwijsteksten
 
19 Zie, Ik zal 60ewat nieuws maken, 61nu zal het 62uitspruiten; 63zult gijlieden dat niet weten? Ja, 64Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis.
60 Dat is, wat treffelijks, iets dat tevoren nooit is gehoord noch gezien geweest.
e Openb. 21:5. verwijsteksten
61 Dat is, in korten tijd.
62 Dat is, in het werk gesteld worden. Een manier van spreken genomen van de kruiden en bloemen, die uit de aarde spruiten.
63 Dat is, zekerlijk, gijlieden zult dit weten.
64 De zin is: Ik zal Mijn kerk wonderbaarlijk verlossen en bewaren, gelijk Ik eertijds Mijn volk wonderbaarlijk door de woestijn heb gevoerd en heb het uit een steenrots water gegeven, Ex. 17:6. verwijsteksten
 
20 65Het gedierte des velds zal Mij eren, de draken en 66de jonge struisen; want Ik zal in de woestijn wateren geven en rivieren in de wildernis, om Mijn volk, Mijn uitverkorene drinken te geven.
65 Hij wil zeggen: Alle creaturen, zelfs de onvernuftige dieren, zullen Mij, elk op zijn wijze, deswege roemen en prijzen. Het is een oneigenlijke en verbloemde manier van spreken, daartoe dienende om aan te wijzen de overgrote genade, die God Zijn uitverkorenen in Christus bewijzen zou.
66 Als Jes. 13:21. verwijsteksten
 
21 fDit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen.
f Luk. 1:74, 75. verwijsteksten
 
Soevereine genade
22 Doch 67gij hebt Mij niet aangeroepen, o Jakob, 68als gij u tegen Mij vermoeid hebt, o Israël.
67 De Heere wil zeggen, dat zij het met hun vroomheid niet verdiend hadden dat Hij hen verlossen zou, want zij hadden Hem naar behoren niet gediend. Alsof Hij zeide: Het heeft tot Mijn eer en tot Mijn dienst niet gestrekt, dat gij zoveel moeite gedaan hebt, met zovele offeranden te slachten, onderhoudende zeer nauw de ceremoniën der wet; zoveel het uiterlijke aangaat hebt gij dit gedaan, om den sleur te houden zonder geloof, en dienvolgens tegen Mij, dat is, met overtredingen tegen Mij en tot Mijn verdriet. Zie vers 24. Anders: om Mijnentwil. Zie 1 Sam. 15:22. Jes. 1:11. verwijsteksten
68 Of: maar gij zijt Mij moede geweest.
 
23 69Mij hebt gij niet gebracht 70het kleine vee uwer brandoffers en met uw slachtoffers hebt gij Mij niet geëerd; Ik heb u Mij niet doen dienen met 71spijsoffer en Ik heb u niet vermoeid 72met wierook.
69 Te weten als gij vele offeranden hebt geslacht en alzo scheent Mij te dienen, aangezien het zonder geloof en boetvaardigheid des harten geschied is.
70 Te weten schapen en geiten.
71 Hebr. mincha. Zie Leviticus 2. verwijsteksten
72 Dat is, met veel offeren van u te eisen. Zie Jes. 1:11. Bij de offeranden placht men wierook te gebruiken. Zie Leviticus 2. verwijsteksten
 
24 Mij hebt gij geen 73kalmoes voor geld gekocht en met het vette uwer slachtoffers hebt gij Mij niet 74gedrenkt; maar gij hebt Mij 75arbeid gemaakt 76met uw zonden, gij hebt Mij vermoeid met uw ongerechtigheden.
73 Dit gebruikte men in het reukwerk. Zie Jer. 6:20. verwijsteksten
74 Of: bevochtigd, dronken gemaakt, dat is, met vreugd en genoegen verheugd en vervuld, als Spr. 5:19. Jer. 31:14. verwijsteksten
75 Of: moeite gemaakt. Hebr. doen dienen, dat is, gij zijt Mij lastig geweest. Zie Jes. 1:14. verwijsteksten
76 Dat is, met uw huichelarij, met onderdrukkingen van uw naaste, enz. Vgl. Jes. 1:15, enz. verwijsteksten
 
25 Ik, Ik ben het, Die 77uw overtredingen uitdelg 78gom Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet.
77 Vgl. Ps. 51:3. verwijsteksten
78 Niet om uwer verdiensten wil, maar om Mijner eer wil, opdat Ik bekend worde te zijn een barmhartig en getrouw God.
g Ez. 36:22, enz. verwijsteksten
 
26 79Maak Mij indachtig, hlaat ons tezamen rechten, vertel gij uw redenen, opdat gij moogt 80gerechtvaardigd worden.
79 Of: Doe Mij gedenken, te weten indien gij meent dat het zo niet is, maar meent dat gij het met Mij wél gemaakt hebt. Is dit uw mening, zo breng Mij in den zin uw goede werken, die gij meent dat Ik vergeten heb. Maar men zal bevinden dat gij arme zondaars zijt, gelijk uw voorvaders van den beginne geweest zijn.
h Jes. 1:18. verwijsteksten
80 Te weten indien gij het proces tegen Mij wint.
 
27 81Uw eerste vader heeft gezondigd, en 82uw uitleggers hebben tegen Mij overtreden.
81 Te weten Adam, van welken ulieden de zonde is aangeërfd.
82 Versta de priesters, die verordineerd waren om offeranden te doen, voor het volk te bidden en om het volk uit de Wet te onderwijzen. Anders: uw middelaars, dat is, degenen die als tussensprekers tussen Mij en ulieden zich stellen, om Mij met ulieden te verzoenen, gelijk eertijds zijn geweest Mozes en Aäron, de hogepriesters en andere priesters en Levieten.
 
28 Daarom 83zal Ik 84de oversten des heiligdoms ontheiligen, en 85Jakob ten ban overgeven en 85Israël tot beschimpingen.
83 Of: mocht Ik wel, te weten als Ik met ulieden en met hen zou handelen naar verdiensten, en niet naar Mijn goedertierenheid.
84 Dat is, de priesters. Zie Jer. 35 op vers 4. verwijsteksten
85 . 85 Dat is, de Joden, of het volk van Israël.

Einde Jesaja 43