Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere citeert alle afgodendienaars voor het recht, vs. 1. Hij spreekt verder van Abraham, met denwelken God een verbond heeft opgericht, en wien Hij treffelijke victories gegeven heeft, 2. Waarover de heidenen zich hebben ontzet, 5. Maar zijn evenwel voortgevaren in hun afgoderij, 6. Vriendelijke aanspraak Gods aan de vrome Israëlieten, 8. Met belofte dat Hij hen verlossen zou, 10. Verdelgende hun vijanden, 11. En de gelovigen zegenende, 17. Aanspraak Gods aan de afgodendienaars, 21. Verlossing om des Messias’ wil, 25. |
De almachtige Verlosser |
1 ZWIJGT1 voor Mij, 2gij eilanden, en 3laat de volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons tezamen ten gerichte naderen. | | 1 Dit zijn de woorden des Heeren. |
2 Dat is, gij inwoners der eilanden, dat is, die veraf, aan gene zijde der zee woont. Zie Gen. 10 op vers 5. Ps. 72 op vers 10. Zwijgt en hoort met aandacht wat Ik, de Heere, u zeggen zal. Met welke woorden God de Heere alle afgodendienaars als voor het recht citeert, om hen te overtuigen van hun dwaasheid, dat zij hulp zoeken bij de afgoden.  Gen. 10:5 (kt.) Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar zijn spraak, naar hun huisgezinnen, onder hun volken. Ps. 72:10 (kt.) De koningen van Tarsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen, de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. |
3 De zin is: Laat hen hun best doen dat zij zich voor Mij verweren, zij zullen eindelijk bevinden dat zij tegen Mij niets vermogen. |
2 Wie heeft 4van den opgang 5dien rechtvaardige 6verwekt? Heeft hem geroepen 7op zijn voet, 8de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en 9gemaakt dat hij over koningen heerste? 10Heeft hen aan zijn zwaard gegeven als stof, aan zijn boog als een voortgedreven stoppel? | | 4 Versta den opgang der zon, namelijk uit Ur, der Chaldeeën land. Zie Gen. 11:31; 12:1. Joz. 24:2.  Gen. 11:31 En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon Abram; en zij togen met henlieden uit Ur der Chaldeeën, om te gaan naar het land Kanaän; en zij kwamen tot Haran en woonden aldaar. Gen. 12:1 DE HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal. Joz. 24:2 Toen zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Over gene zijde der rivier hebben uw vaders vanouds gewoond, namelijk
Terah, de vader van Abraham en de vader van Nahor; en zij hebben andere goden gediend. |
5 Te weten Abraham, die door het geloof is gerechtvaardigd geworden, en wiens gerechtigheid van Mozes geroemd wordt. Zie Gen. 15:6; 18:19; 22:16. Hebr. die gerechtigheid verwekt. Zie van zulke manieren van spreken Job 35 op vers 13.  Gen. 15:6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid. Gen. 18:19 Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. Gen. 22:16 En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, Job 35:13 (kt.) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. |
6 Dat is, vermaand en daartoe verwekt dat hij naar een ander land trekken zou. |
7 Dat is, dat hij Hem op den voet zou volgen en dienen. |
8 Dat is, wie gaf hem de victorie over de heidenen, die Sodom en Gomorra geplunderd hadden? Zie Gen. 14:14.  Gen. 14:14 Als Abram hoorde dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe. |
9 Dat is, gaf hem overwinning, te weten over die vier koningen van dewelke gesproken wordt Genesis 14.  Genesis 14 EN het geschiedde in de dagen van Amrafel, den koning van Sínear, van Arioch, den koning van Ellasar, van Kedor-Laómer, den koning van Elam, en van Tídeal, den koning der volken; |
10 Dat is, maakte dat zij voor zijn zwaard zo lichtelijk waren door te houwen alsof zij stof waren geweest. Anders: En heeft hun, te weten dier koningen, zwaarden gemaakt als stof, en hun bogen als stoppelen, die van den wind voortgedreven worden. |
3 Dat hij hen najaagde en doortrok met vrede, door een pad hetwelk hij met zijn voeten 11niet gegaan had? | | 11 Anders: nooit gekomen was. Sommigen duiden dit vers en het voorgaande op Cyrus, als een voorbeeld van Christus, sommigen op Christus alleen. |
4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, 12roepende de geslachten 13van den beginne? Ik, de HEERE, aDie de Eerste ben, en 14met de laatsten ben Ik Dezelfde. | | 12 Of: Wie roept, enz., dat is, wie maakt dat de mensen, het ene geslacht voor, het andere na, elkander volgen, en dat alzo de wereld nimmermeer zonder bewoners is? |
13 Hebr. van het hoofd af, te weten van den beginne der wereld. |
a Jes. 43:10; 44:6; 48:12. Openb. 1:17; 22:13.  Jes. 43:10 Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, dat vóór Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Jes. 48:12 Hoor naar Mij, o Jakob, en gij Israël, Mijn geroepene: Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. Openb. 1:17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
14 Anders: en bij de laatsten, Ik ben Dezelfde. Dit vierde vers mag ook aldus vertaald worden: Wie heeft gewrocht en gemaakt, en roept de eeuwen, die van den beginne geweest zijn? Ik, de Heere, Die de Eerste ben. En die na dezen zijn zullen? Ik Dezelfde. |
5 15De eilanden zagen het en zij vreesden; 16de einden der aarde beefden; zij naderden en kwamen toe; | | 15 De zin is: De inwoners der eilanden, ziende en bevindende de macht die God te allen tijde heeft betoond tot beschutting Zijner kerk, zijn verschrikt en verbaasd geworden, en hebben wel enigermate zich aangesteld alsof zij zich den waren God wilden onderwerpen; maar in plaats van zich oprechtelijk te schikken om alleen te dienen den waren God, zijn zij ijdel geworden in hun gedachten, nog evenwel afgoden makende en gevende de eer van den waren God aan hun afgoden. |
16 Dat is, degenen die aan de uiterste einden der wereld woonden. |
6 17De een hielp den ander, en zeide tot zijn 18metgezel: 19Wees sterk. | | 17 Te weten in het bevorderen der afgoderij. Hebr. De man hielp zijn metgezel. |
18 Hebr. broeder. |
19 Alsof zij zeiden: Heb goeden moed, val aan, laat ons elkander lustig bijstaan, te weten in het maken, oprichten en vereren der afgoden. |
7 En de werkmeester 20versterkte 21den goudsmid; die met den hamer glad maakt, dien 22die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het is goed. Daarna maakt hij 23het vast met nagelen, dat het niet wankele. | | 20 Dat is, gaf courage, vermanende tot voltrekking van het werk. |
21 Hebr. eigenlijk: den smelter. |
22 Dat is, die op het goud slaat, hetwelk op het aambeeld ligt om tot een plaat geslagen te worden. Anders: met het slaan op het aambeeld. |
23 Te weten het beeld. |
8 Maar 24gij, Israël, Mijn knecht, 25gij Jakob, bdien Ik verkoren heb; 26het zaad van Abraham, 27Mijn cliefhebber; | | 24 Dat is, gij Mijn volk van Israël. |
25 Dat is, gij nakomelingen van Jakob. |
b Deut. 7:6; 10:15; 14:2. Ps. 135:4. Jes. 43:1; 44:1.  Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Deut. 10:15 Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, gelijk het te dezen dage is. Deut. 14:2 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn. Ps. 135:4 Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israël tot Zijn eigendom. Jes. 43:1 MAAR nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder,
o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne. Jes. 44:1 MAAR hoor nu, Mijn knecht Jakob, en Israël, dien Ik verkoren heb. |
26 Dat is, gij kinderen van Abraham. |
27 Dat is, die Mij liefgehad heeft, 2 Kron. 20:7. Of: Mijn vriend, dat is, dien Ik liefgehad heb. Zie Jak. 2:23.  2 Kron. 20:7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands van voor het aangezicht van Uw volk Israël verdreven, en dat aan het zaad van Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid gegeven? Jak. 2:23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; en hij is een vriend Gods genaamd geweest. |
c 2 Kron. 20:7. Jak. 2:23.  2 Kron. 20:7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands van voor het aangezicht van Uw volk Israël verdreven, en dat aan het zaad van Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid gegeven? Jak. 2:23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; en hij is een vriend Gods genaamd geweest. |
9 Gij, 28welken Ik gegrepen heb 29van de einden der aarde, en uit 30haar 31bijzondersten geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht, u heb Ik uitverkoren en heb u niet verworpen. | | 28 Dat is, welken Ik gegrepen en uitgeleid heb. |
29 Dat is, uit wijdgelegen landen, te weten uit Chaldea, toen gijlieden die nu leeft, in de lendenen van Abraham waart. |
30 Te weten der aarde. |
31 Of: uitgelezenen, dat is, van de aanzienlijkste, rijkste, voornaamste lieden. Zie Ex. 24 op vers 11. Anders: vóór hun bijzondersten, alsof Hij zeide: Ik heb u geprefereerd vóór de treffelijksten en allergrootsten des aardrijks.  Ex. 24:11 (kt.) Doch Hij strekte Zijn hand niet tot de afgezonderden der kinderen Israëls; maar zij aten en dronken nadat zij God gezien hadden. |
10 Vrees niet, want Ik ben met u; 32zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u 33met de rechterhand Mijner gerechtigheid. | | 32 Of: ontzet u niet, zijt niet bedwelmd, bezwijk niet, verschrik niet, versmelt niet, te weten als was; vrees niet. Al deze en nog meer verscheidene uitleggingen worden over dit woord bijgebracht. |
33 Of: met Mijn gerechtige rechterhand, dat is, door Mijn Goddelijke kracht, die gerechtigheid oefent, straffende de goddelozen en beschermende de vromen. |
11 Zie, dzij zullen beschaamd en te schande worden, allen die tegen u 34ontstoken zijn; zij zullen worden als niets, 35en de lieden die met u twisten, zullen vergaan. | | d Ex. 23:22. Jes. 60:12. Zach. 12:3.  Ex. 23:22 Maar zo gij Zijn stem naarstiglijk gehoorzaamt en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik uwer vijanden vijand en uwer wederpartijders wederpartij zijn. Jes. 60:12 Want het volk en het koninkrijk welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan; en die volken zullen gans verwoest worden. Zach. 12:3 En het zal te dien dage geschieden dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastigen steen allen volken; allen die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen. |
34 Of: ontbranden, te weten met toorn. |
35 Hebr. de mannen van uw twist, dat is, die met u twisten; alzo vers 12 de mannen van uw gekijf, dat is, die met u kijven.  vers 12 Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden die met u kijven, zullen worden als niets, en de lieden die met u oorlogen, als een nietig ding. |
12 Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden die met u kijven, zullen worden als niets, en de lieden die met u oorlogen, als een nietig ding. | | |
13 Want Ik, de HEERE uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. | | |
14 Vrees niet, 36gij wormken Jakobs, 37gij volksken Israëls; Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israëls. | | 36 Dat is, gij volk dat afkomstig is van Jakob, maar nu zo verachtzaam zijt in de ogen uwer vijanden als een wormken. Zie Ps. 22:7.  Ps. 22:7 Maar Ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht van het volk. |
37 Of: gij mensen Israëls. |
15 Zie, 38Ik heb u tot een 39scherpe nieuwe dorsslede gesteld, 40die scherpe pinnen heeft; 41gij zult bergen dorsen en vermalen, en heuvelen zult gij stellen egelijk kaf. | | 38 Dat is, Ik heb u zulke macht en vermogen gegeven, dat gij zult vertreden en vermorzelen al degenen die zich tegen u verheffen. Zie 2 Kor. 10:4, 5.  2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; 2 Kor. 10:5 Dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; |
39 Of: snedige, dat is, die bekwaam is om scherp te snijden. |
40 Hebr. die een heer of bezitter der monden is, dat is, die als met monden, dat is, scherpe pinnen, welvoorzien is, om te bijten of te kwetsen en te beschadigen. |
41 Dat is, de hogen, groten, verhevenen en aanzienlijken in het land zult gij vernielen, die u bevechten zullen. Of: Ik zal het in uw naam en om uwentwil doen. Vgl. Openb. 17:14; 19:18; 20:8, 9.  Openb. 17:14 Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het Lam zal hen overwinnen (want Het is een Heere der heren en een Koning der koningen), en die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen. Openb. 19:18 Opdat gij eet het vlees der koningen, en het vlees der oversten over duizend, en het vlees der sterken, en het vlees der paarden en dergenen die daarop zitten, en het vlees van alle vrijen en dienstknechten, en kleinen en groten. Openb. 20:8 En hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee. Openb. 20:9 En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en er kwam vuur neder van God uit den hemel, en heeft hen verslonden. |
e Jes. 17:13; 29:5.  Jes. 17:13 De natiën zullen wel ruisen gelijk grote wateren ruisen, doch Hij zal hem schelden, zo zal hij ver wegvlieden; ja, hij zal gejaagd worden als het kaf der bergen van den wind, en gelijk een kloot van den wervelwind. Jes. 29:5 En de menigte uwer vreemde soldaten
zal zijn gelijk dun stof, en de menigte der tirannen als voorbijvliegend kaf; en het zal in een ogenblik haastelijk geschieden. |
16 Gij zult hen wannen en de wind zal hen wegnemen en de stormwind zal hen verstrooien; maar gij zult u verheugen 42in den HEERE, 43in den Heilige Israëls zult gij u roemen. | | 42 Dat is, vanwege den Heere, te weten omdat Hij u zo goedertierenlijk voor de Zijnen kent en aanneemt. |
43 Dat is, in Dien, Denwelken de Israëlieten voor hun heiligen God kennen, eren en vrezen. |
17 44De ellendigen en nooddruftigen zoeken 45water, maar 46er is geen, hun tong fversmacht van dorst; Ik, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten. | | 44 Te weten die arm van geest zijn en die honger en dorst hebben naar de gerechtigheid; dat is, die hun geestelijke armoede gevoelende en bekennende, daarbij weten dat er geen gerechtigheid bij hen is, en daarom hongeren en dorsten naar de gerechtigheid Gods. Dezen belooft de Heere dat Hij hen zal verkwikken en verzadigen. |
45 Dat is, hulp, troost, verkwikking in hun nood en benauwdheden. |
46 Noch bij henzelven, noch bij andere mensen, zij zijn dan schriftgeleerden of farizeeën of hoe zij heten mogen. |
f Matth. 5:6.  Matth. 5:6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. |
18 Ik gzal 47rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; hIk zal de woestijn 48tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten. | | g Jes. 35:7; 44:3.  Jes. 35:7 En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woning der draken, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn. Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. |
47 Versta hier door de rivieren, fonteinen, enz., een zeer groten overvloed van geestelijke zegeningen. Zie de aant. Job 20 op vers 17. De zin is: Ik zal hen verkwikken door de predicatie van het Heilig Evangelie en de kracht des Heiligen Geestes, hen troostende tegen het aanklagen hunner eigen consciëntie. Zie Jes. 35:7; 44:3. Joh. 4:10; 7:37.  Job 20:17 (kt.) De stromen, rivieren, beken van honing en boter zal hij niet zien. Jes. 35:7 En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woning der draken, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn. Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. Joh. 4:10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de Gave Gods kendet, en wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zou u levend water gegeven hebben. Joh. 7:37 En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. |
h Ps. 107:35.  Ps. 107:35 Hij stelt de woestijn tot een waterpoel, en het dorre land tot watertochten. |
48 Zie de aantt. Ps. 107 op vers 35.  Ps. 107:35 (kt.) Hij stelt de woestijn tot een waterpoel, en het dorre land tot watertochten. |
19 49Ik zal in de woestijn den cederboom, 50den sittimboom en den mirtenboom en den olieachtigen boom zetten; Ik zal in de wildernis stellen den dennenboom, 51den beuk en 52den busboom tegelijk; | | 49 De zin is: Ik zal Mijn kerk, die tevoren als een woestijn was, vervullen en versieren met vele gelovige en godzalige personen, die in dezelve zullen zijn als schone, sierlijke en vruchtbare bomen. |
50 Dit is een aard van een cederboom, in deze onze landen onbekend. Zie de aant. Ex. 25 op vers 5. Van dit hout was gemaakt de ark des verbonds en de heilige tafel, Ex. 25:10, 23.  Ex. 25:5 (kt.) En roodgeverfde ramsvellen en dassenvellen en sittimhout; Ex. 25:10 Zo zullen zij een ark van sittimhout maken: twee ellen en een halve zal haar lengte zijn, en anderhalve el haar breedte en anderhalve el haar hoogte. Ex. 25:23 Gij zult ook een tafel maken van sittimhout; twee ellen zal haar lengte zijn, en een el haar breedte, en een el en een halve zal haar hoogte zijn. |
51 Of: harsboom. |
52 Anders: witte populierboom. Enigen menen dat hierdoor te verstaan zijn alle bomen die grote schaduw geven. Het Hebreeuwse woord dat hier in den tekst staat, wordt alleen hier gevonden en Jes. 60:13.  Jes. 60:13 De heerlijkheid van Libanon zal tot u komen, de dennenboom, de beuk en de busboom tegelijk, om te versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner voeten heerlijk maken. |
20 Opdat zij zien en bekennen en 53overleggen en tegelijk verstaan, dat de hand des HEEREN 54zulks gedaan, en dat de Heilige Israëls
54zulks geschapen heeft. | | 53 Of: ter harte nemen. |
54 . 54 Te weten dat Hij Zijn kerk wonderbaarlijk heeft bewaard en versierd. |
21 55Brengt ulieder twistzaak voor, zegt de HEERE; brengt uw vaste 56bewijsredenen bij, zegt de Koning 57Jakobs. | | 55 Hier spreekt wederom de Heere de afgodendienaars aan, als vers 1, en Hij beroept hen voor Zijn gericht (zie Jes. 45:20; 48:14), te weten om hun aan te wijzen de ijdelheid hunner bijgelovigheden, en om alzo de godzaligen een afkeer te doen hebben van zulke gruwelen.  vers 1 ZWIJGT voor Mij, gij eilanden, en laat de volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons tezamen ten gerichte naderen. Jes. 45:20 Verzamelt u en komt, treedt hier toe tezamen, gijlieden die van de heidenen ontkomen zijt. Zij weten niets, die hun houten gesneden beelden dragen, en een god aanbidden die niet verlossen kan. Jes. 48:14 Vergadert u, gij allen, en hoort; wie onder hen heeft deze dingen verkondigd? De HEERE heeft hem lief, hij zal Zijn welbehagen tegen Babel doen, en Zijn arm zal tegen de Chaldeeën zijn. |
56 Hebr. sterkten, vastigheden, dat is, bewijsstukken, documenten, te weten om te bewijzen en te doen blijken dat uw afgoden ware goden zijn, en dat gijlieden recht en wel doet dat gij hen eert en aanbidt. |
57 Dat is, des volks dat uit Jakob afkomstig is. |
22 58Laat hen voortbrengen en 59ons verkondigen de dingen die gebeuren zullen; 60verkondigt 61de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij 62het ter harte nemen en 63het einde daarvan weten; of 64doet ons de toekomende dingen horen. | | 58 Te weten uw valse goden en die hun aanhangen, hervoortreden en bewijzen dat zij goden zijn, hetwelk geschieden zal indien zij doen blijken, dat zij toekomende en gepasseerde dingen weten. |
59 Te weten Mij den Heere, en den gelovigen die Mij aanhangen. |
60 Hier wendt de Heere Zijn rede tot de valse goden, alsook vss. 23, 24.  vers 23 Verkondigt dingen die hierna komen zullen, opdat wij weten dat gij goden zijt; ja, doet goed en doet kwaad, dat wij verbaasd staan en tezamen toezien. vers 24 Zie, gijlieden zijt minder dan niet en ulieder werk is erger dan een adder; hij is een gruwel, die ulieden verkiest. |
61 Dat is, wat zich tevoren heeft toegedragen. Anders: de eerste dingen, welke die zullen zijn, te weten in het toekomende. |
62 Hebr. ons hart leggen of stellen, te weten daarop, dat is, dat wij met ons hart terdege daarop letten. |
63 Dat is, opdat wij weten wat daarop volgen zal. |
64 Dat is, vertelt ons de toekomende dingen. |
23 Verkondigt dingen die hierna komen zullen, opdat wij weten dat gij goden zijt; ja, 65doet goed en doet kwaad, dat wij verbaasd staan en tezamen 66toezien. | | 65 De zin is: Laat uw macht blijken, doet goed dengenen die u eren, of doet kwaad dengenen die u verachten. Aldus spot Hij met de afgoden, die noch leven noch macht hebben, en derhalve niemand goed of kwaad doen kunnen. |
66 Of: daarop letten. |
24 Zie, gijlieden zijt minder dan niet en ulieder werk is erger 67dan een adder; hij is een gruwel, die ulieden 68verkiest. | | 67 Of: dan het werk van een adder of van een basilisk. Of aldus: ulieder werk is uit een adder, dat is, uit den duivel. Anders: minder dan een nietig ding. |
68 Te weten om ulieden als goden te eren en te aanbidden. Anders: dat men uit u kiezen zal, is een gruwel. |
25 69Ik verwek Een van het noorden, en Hij zal komen van den opgang der zon, Hij zal Mijn Naam aanroepen; en 70Hij zal komen over de 71overheden als over leem, en gelijk een pottenbakker het 72slijk treedt73. | | 69 Te weten Ik de Vader verwek Een, te weten Mijn Zoon Jezus Christus, Die van het noorden, enz., dat is, Wiens gebied strekken zal van het ene einde der wereld tot het andere. Vgl. dit met Matth. 8:11. Onder deze twee gewesten moet men hier alle gewesten verstaan. Anderen: Ik verwek een volk, te weten dat volk, Mijn kerk, die uit alle hoeken der wereld zal verzameld worden, ten tijde van de komst van den Messias, door Denwelken het rijk des satans en der zonde ten enenmale zal tenietgedaan worden. Sommigen duiden het op Cyrus als een voorbeeld van den Heere Christus.  Matth. 8:11 Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; |
70 Te weten om hen te beschamen. Zie 2 Kor. 10:4, 5, 6.  2 Kor. 10:4 Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten; 2 Kor. 10:5 Dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; 2 Kor. 10:6 En gereed hebben hetgeen dient om te wreken alle ongehoorzaamheid, wanneer uw gehoorzaamheid zal vervuld zijn. |
71 Of: regenten, zo kerkelijke als politieke, te weten tegen al degenen die zich zullen stellen tegen Jezus Christus. |
72 Dat is, klei. |
73 Versta hierbij: zal Hij hen vertreden en te schande maken. |
26 74Wie heeft wat verkondigd 75van den aanbeginne, dat wij het weten mogen, of 76van tevoren, dat wij zeggen mogen: 77Hij is 78rechtvaardig? Maar 79er is niemand die het verkondigt, ook niemand die wat horen doet, ook 80niemand 81die ulieder woorden hoort. | | 74 Te weten onder al de afgoden. |
75 Hebr. van het hoofd, dat is, van zulks als er in den beginne der wereld geschied is. |
76 Hebr. van de aangezichten, dat is, van tevoren, of van den beginne. |
77 Of: Gij zijt rechtvaardig? Dat is, gij hebt u met recht voor een god uitgegeven? |
78 Of: waarachtig, omdat de gerechtigheid de waarheid vereist. Anderen zetten de eerste woorden van dit vers aldus over: Wie zal de vorige dingen verkondigen? Wij zullen het vernemen. En hetgeen dat voordezen geweest is? Wij zullen zeggen: Hij is waarachtig. |
79 Te weten onder de valse goden, of onder de mensen. |
80 Te weten onder de afgoden. |
81 Want de afgoden hebben oren, maar horen niet. Zie Ps. 135:16.  Ps. 135:16 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; |
27 82Ik, de Eerste, zeg tot Sion: Zie, zie 83ze daar; en tot Jeruzalem: Ik zal een 84Blijde-boodschapper geven85. | | 82 Dat is, Ik, Die God ben, kan tot Sion zeggen, te weten Ik de Heere, maar de afgoden niet. |
83 Te weten die dingen die Ik tevoren gezegd heb. Anderen aldus: Ik, de Eerste, zal Sion en Jeruzalem een Blijde-boodschapper geven, zie, zie ze daar. De ware God heeft straks tevoren al de afgoden der heidenen getrotseerd dat zij toekomende dingen zouden voorzeggen, gloriërende dat niemand van hen allen zulks kon doen; maar Ik (zegt nu God), Ik zal de Eerste zijn, Die Sion en Jeruzalem Een geven zal, Die een blijde boodschap brengende zeggen zal: Zie, zie ze daar, die dingen die God voorzegd heeft, zijn nu tegenwoordiglijk daar en geschieden voor onze ogen. |
84 Of: een Evangelist, een Verkondiger van het Heilig Evangelie, sprekende van de genade en barmhartigheid Gods over de boetvaardige zondaars; en versta dit voornamelijk van Christus, en wijders uit het voorgaande, dat deze belofte zo zekerlijk zal voorgesteld en volbracht worden, alsof het alreeds voor ogen ware. Vgl. Jes. 42:9.  Jes. 42:9 Zie, de voorgaande dingen zijn gekomen; en nieuwe dingen verkondig Ik; eer dat zij uitspruiten, doe Ik ulieden die horen. |
85 Versta hierbij, uit het naastvoorgaande lid: En zie, Hij is daar. |
28 Want 86Ik zag toe, maar er was niemand, 87zelfs onder dezen, maar 88er was geen raadgever, dat Ik hun zou vragen en zij Mij antwoord geven zouden. | | 86 Te weten naar een man die Mijn volk zou kunnen helpen of zalig maken. |
87 Of: ook geen van dezen, te weten die tot Mijn volk behoren. |
88 Te weten die den verslagen consciënties enigen goeden raad zou kunnen geven. De Raadgever Die zulks naar waarheid zou doen, was Christus. Zie Jes. 9:5.  Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; |
29 Zie, 89zij zijn altemaal ijdelheid, hun werken zijn een nietig ding, hun 90gegoten beelden zijn wind, en een ijdel ding. | | 89 Te weten die afgoden. |
90 Versta onder deze ook beelden van hout en van steen. Anders: hun besprengingen zijn wind, enz. |