Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van de toekomst van Christus en de predicatie van het Heilig Evangelie, vs. 1. Door Johannes den Doper en de apostelen, 3, enz. De kracht van het Goddelijk Woord, 4, enz. Wat de verkondigers des Woords prediken zouden, 6, enz. Kracht en wijsheid des Heeren in de regering der wereld, 12. Dien men niet afbeelden kan noch mag, 18. Dwaasheid der afgodendienaars, 19. Nietigheid van alle groten dezer wereld, 23. Bestraffing dergenen die klagen dat God hen niet kan noch wil beschermen, 26. |
Israëls verlossing voorzegd |
1 TROOST, troost Mijn volk, zal 1ulieder God 2zeggen. | | 1 Te weten Christus, waarachtig God in het vlees geopenbaard. |
2 Te weten tot de apostelen en al degenen die Hij zal uitzenden om het Evangelie te prediken. |
2 3Spreekt 4naar het hart 5van Jeruzalem, en 6roept haar toe dat 7haar strijd vervuld is, dat haar 8ongerechtigheid 9verzoend is, 10dat zij van de hand des HEEREN 11dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden. | | 3 Te weten ten tijde van de verschijning van Christus in het vlees. |
4 Dat is, vriendelijk en troostelijk. Zie Gen. 34 op vers 3. Gen. 34:3 (kt.) En zijn ziel kleefde aan Dina, Jakobs dochter; en hij had de jongedochter lief en sprak naar het hart van de jongedochter. |
5 Dat is, van de burgers te Jeruzalem en de kerke Gods in het gemeen. |
6 Of: predikt haar. |
7 Aldus noemt Hij allerlei ellende en zwarigheid waarmede zij te strijden hadden gehad, toen God hen met dezelve bezocht had; in het bijzonder kan men hieronder verstaan de zware oorlogen waarmede het Joodse volk vele jaren vóór de tijden van Christus is bezocht geweest, en versta wijders inzonderheid de vijandschap tussen God en ons, die door Christus, den Middelaar, is weggenomen. Anders: haar gezetten tijd. Zie de aant. Job 7 op vers 1. Job 7:1 (kt.) HEEFT niet de mens een strijd op de aarde? En zijn zijn dagen niet als de dagen des dagloners? |
8 Dat is, al haar zonden. |
9 Hebr. aangenaam of welgevallig is geworden, namelijk aan God den Heere, dat is, de boetvaardige zondaars zijn in genade ontvangen door de voldoening van onzen Heere Christus en de vergeving hunner zonden. Vgl. Jes. 27:9. Jes. 27:9 Daarom zal daardoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden, en dit is de ganse vrucht, dat Hij deszelfs zonde zal wegdoen, wanneer Hij al de stenen des altaars maken zal als verstrooide kalkstenen; de bossen en de zonnebeelden zullen niet bestaan. |
10 Of: want zij heeft van, enz. Als God Zijn volk kastijdt, en als dan hetzelve zich onder Zijn slaande hand verootmoedigt, zo worden terstond de ingewanden Zijner barmhartigheid (gelijk de Schrift menselijk van God spreekt) over hetzelve beroerd, en het berouwt Hem dat Hij hen hard geslagen heeft. Zie Jer. 16:18. Jer. 16:18 Dies zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben; zij hebben Mijn erfenis met de dode lichamen hunner verfoeiselen en hunner gruwelen vervuld. |
11 Dat is, overvloedig, genoeg. Vgl. Jer. 16:18; 17:18. Ook Jes. 61:7. Jer. 16:18 Dies zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben; zij hebben Mijn erfenis met de dode lichamen hunner verfoeiselen en hunner gruwelen vervuld. Jer. 17:18 Laat mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat mij niet beschaamd worden; laat hen verschrikt worden, maar laat mij niet verschrikt worden; breng over hen den dag des kwaads en verbreek hen met een dubbele verbreking. Jes. 61:7 Voor uw dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten, zij zullen eeuwige vreugde hebben. |
3 12aEen stem 13des roependen in de woestijn: 14Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht 15in de wildernis een 16baan voor onzen God. | | 12 Te weten ten tijde van de komst van Christus. |
a Matth. 3:3. Mark. 1:3. Luk. 3:4. Joh. 1:23. Matth. 3:3 Want deze is het van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. Mark. 1:3 De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. Luk. 3:4 Gelijk geschreven is in het boek der woorden van Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht; Joh. 1:23 Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. |
13 Of: van den prediker, te weten van Johannes den Doper. Zie Mal. 3:1. Matth. 3:3. Mark. 1:3. Luk. 3:4. Joh. 1:23. Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. Matth. 3:3 Want deze is het van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. Mark. 1:3 De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. Luk. 3:4 Gelijk geschreven is in het boek der woorden van Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht; Joh. 1:23 Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. |
14 Dat is, weert uit uw harten alle boosheid en verdorvenheid, en zoekt bij Christus vergeving derzelve, opdat Hij tot u inkere en in uw harten wone. |
15 Aldus noemt hij de zondige wereld, of de boosheid der mensen in dezelve. Of deze woorden kunnen zien op de plaats waar Johannes de Doper gepredikt heeft. |
16 Of: gehoogden weg, straat. |
4 17Alle dalen zullen verhoogd worden en 18alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en 19wat krom is, dat zal recht, en wat 20hobbelachtig is, dat zal tot een 21vallei gemaakt worden. | | 17 Dat is, hij zal alles richtig en effen maken, de harten der uitverkorenen zullen tot God bekeerd worden, te weten door de predicatie van Johannes den Doper. Zie Luk. 1:16, 17. Luk. 1:16 En hij zal velen der kinderen Israëls bekeren tot den Heere hun God. Luk. 1:17 En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. |
18 Dat is, de hovaardigen en schijnheiligen zullen gedeemoedigd en tot kennis hunner zonden gebracht worden. |
19 Dat is, de slechtheid en boosheid zal veranderd worden in eenvoudigheid en oprechtheid. |
20 Of: hoekig. |
21 Dat is, tot een effen land. |
5 En 22bde heerlijkheid des HEEREN 23zal geopenbaard worden; en alle 24vlees tegelijk zal 25zien 26dat het de mond des HEEREN gesproken heeft. | | 22 Dat is, de grote genade en goedertierenheid des Heeren over Zijn volk en de eer Zijner waarheid, doende hetgeen dat Hij tevoren beloofd had. |
b Joh. 1:14. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. |
23 Te weten in den Persoon van den Messias, door Zijn menswording en Goddelijke wonderen, Joh. 1:14. 1 Tim. 3:16. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
24 Dat is, alle uitverkorenen, van wat staat zij zijn, als Jes. 66:23. Jes. 66:23 En het zal geschieden dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van den enen sabbat tot den anderen, alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. |
25 Dat is, geloven en belijden. |
26 Dat is, dat de Heere waarachtig is in al Zijn beloften. Of aldus: alle vlees tegelijk zal het zien, want de mond des Heeren heeft het gesproken. Of: alle vlees tegelijk zal zien dat de mond des Heeren (te weten van Christus) spreekt, te weten lerende in het Joodse land. Zie vers 9. vers 9 O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg; o
Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie, hier is uw God. |
6 27Een stem zegt: 28Roep. En 29hij zegt: Wat zal ik roepen? 30cAlle vlees 31is gras en 32al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. | | 27 Te weten de stem Gods, Die de profeten, apostelen, evangelisten en alle getrouwe leraars onderwijst in de leer der waarheid, die zij den mensen moeten voordragen. |
28 Of: Predik. Alzo straks wederom. |
29 Te weten elkeen der dienaren Gods. |
30 Dat is, alle mensen, zodanig als zij van nature zijn, Ps. 102:12; 103:15. Zie ook Ps. 56 op vers 5. Jak. 1:10. 1 Petr. 1:24. Ps. 102:12 Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras. Ps. 103:15 De dagen des mensen zijn als het gras; gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij. Ps. 56:5 (kt.) In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij vlees doen? Jak. 1:10 En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. 1 Petr. 1:24 Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen; |
c Job 14:2. Ps. 90:5, 6; 102:12; 103:15. Jak. 1:10. 1 Petr. 1:24. Job 14:2 Hij komt voort als een bloem en wordt afgesneden; ook vlucht hij als een schaduw en bestaat niet. Ps. 90:5 Gij overstroomt hen, zij zijn gelijk een slaap; in den morgenstond zijn zij gelijk het gras dat verandert; Ps. 90:6 In den morgenstond bloeit het en het verandert; des avonds wordt het afgesneden en het verdort. Ps. 102:12 Mijn dagen zijn als een afgaande schaduw, en ik verdor als gras. Ps. 103:15 De dagen des mensen zijn als het gras; gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij. Jak. 1:10 En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. 1 Petr. 1:24 Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen; |
31 Dat is, zo vergankelijk als gras en gans van geen waarde, zodat zij buiten zichzelven hun zaligheid zoeken moeten. |
32 Dat is, alle goeds dat het vermag, aangaande het tijdelijke leven en het beleid van dien. Zie 1 Petr. 1:24. 1 Petr. 1:24 Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen; |
7 Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast; voorwaar, 33het volk is gras. | | 33 Niet alleen de gemene hoop van het zondige volk, maar ook zelfs het volk Gods. |
8 Het gras verdort, de bloem valt af; maar het dWoord onzes Gods 34bestaat in der eeuwigheid. | | d 1 Petr. 1:25. 1 Petr. 1:25 Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is. |
34 Want het is een onvergankelijk zaad, door hetwelk wij wedergeboren worden ten eeuwigen leven, 1 Petr. 1:23, 25. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. 1 Petr. 1:25 Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is. |
9 35O Sion, 36gij verkondigster van 37goede boodschap, klim op een hogen berg; o
35Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie, hier is 38uw God. | | 35 . 35 Alwaar de apostelen met de kracht uit de hoogte zouden aangedaan worden, en vanwaar het Evangelie zou uitgaan om door de ganse wereld uitgebreid te worden. Zie Jes. 2:3. Micha 4:2. Handelingen 2; 8. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Micha 4:2 En vele heidenen zullen heengaan en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Handelingen 2 EN als de dag van het pinkster feest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. Handelingen 8 EN Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. |
36 Anderen zetten dit vers aldus over: O gij ziel, die een goede boodschap brengt aan Sion. Of: O gij predikster of verkondigster van goede boodschap aan Sion. En zo in het volgende lid. |
37 Versta hier door de goede boodschap de zaligheid door Christus. |
38 Te weten Jezus Christus. Zie Handelingen 2; 3; 4; 5. Handelingen 2 EN als de dag van het pinkster feest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. Handelingen 3 PETRUS nu en Johannes gingen tezamen op naar den tempel, omtrent de ure des gebeds, zijnde de negende ure. Handelingen 4 EN terwijl zij tot het volk spraken, kwamen daarover tot hen de priesters en de hoofdman des tempels en de sadduceeën, Handelingen 5 EN een zeker man, met name Ananías, met Saffira, zijn vrouw, verkocht een have, |
10 Zie, 39de Heere HEERE zal komen 40tegen den sterke en Zijn arm 41zal heersen; zie, e42Zijn loon is 43bij Hem en 44Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. | | 39 Te weten Christus. Dit zijn nu de woorden van den profeet. |
40 Te weten den duivel van de hel, Matth. 12:29. Joh. 12:31. Kol. 2:15. Hebr. 2:14. 1 Joh. 3:8. Anders: met een sterke hand. Matth. 12:29 Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst den sterke gebonden heeft? En alsdan zal hij zijn huis beroven. Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, 1 Joh. 3:8 Die de zonde doet, is uit den duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. |
41 Anders: zal over hem (te weten den satan) heersen, dat is, Christus zal den duivel overwinnen. (Alzo wordt heersen voor overwinnen genomen Jes. 41:2.) Hij zal hem zijn wapenen uittrekken en zijn macht benemen. Vgl. Luk. 11:21. Joh. 12:31. Kol. 2:15. Hebr. 2:14. Jes. 41:2 Wie heeft van den opgang dien rechtvaardige verwekt? Heeft hem geroepen op zijn voet, de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en gemaakt dat hij over koningen heerste? Heeft hen aan zijn zwaard gegeven als stof, aan zijn boog als een voortgedreven stoppel? Luk. 11:21 Wanneer een sterke gewapende zijn hof bewaart, zo is al wat hij heeft in vrede. Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, |
e Jes. 62:11. Jes. 62:11 Zie, de HEERE heeft doen horen tot aan het einde der aarde: Zegt der dochter Sions: Zie, uw heil komt; zie, Zijn loon is met Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. |
42 Dat is, de straf, die Hij dien sterke en deszelfs aanhangers geven zal, te weten den satan en den goddelozen mensen; dien zal Hij de eeuwige verdoemenis geven en de genadige beloning aan Zijn uitverkorenen. Vgl. Rom. 2:6. Openb. 22:12. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
43 Te weten bij den Heere, als Jes. 62:11. Jes. 62:11 Zie, de HEERE heeft doen horen tot aan het einde der aarde: Zegt der dochter Sions: Zie, uw heil komt; zie, Zijn loon is met Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. |
44 Hebr. Zijn werk, dat is, werkloon of vergelding, die Hij den mensen naar hun werk geven zal. Vgl. Jer. 22:13 met de aant. Jer. 22:13 Wee dien die zijn huis bouwt met ongerechtigheid en zijn opperzalen met onrecht; die zijns naasten dienst om niet gebruikt, en geeft hem zijn arbeidsloon niet. |
11 Hij zal 45fZijn kudde 46weiden gelijk een herder; Hij zal 47de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de 48zogenden zal Hij gzachtkens leiden. | | 45 Dat is, Zijn schapen, de gelovigen. Zie Ez. 34:23, 24. Joh. 10:11. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 34:24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. |
f Ez. 34:23, 24. Micha 7:14. Joh. 10:11. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 34:24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. Micha 7:14 Gij dan, weid Uw volk met Uw staf, de kudde Uwer erfenis, die alleen woont in het woud, in het midden van een vruchtbaar land; laat ze weiden in
Basan en Gilead, als in de dagen vanouds. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. |
46 Dat is, onderrichten en onderwijzen door de predicatie Zijns Woords. |
47 Dat is, de nederigen en verslagenen van gemoed zal Hij vriendelijk aannemen en troosten, Matth. 11:28. Matth. 11:28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. |
48 Of: dragenden. |
g Jes. 49:10. Jes. 49:10 Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden. |
Gods wijsheid en almacht |
12 49Wie heeft de wateren 50met zijn vuist gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met 51een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag en de heuvelen in een weegschaal? | | 49 Alsof hij zeide: Heeft het niet Jezus Christus, als een almachtig God, gedaan? Wiens macht, wijsheid en majesteit oneindig en onbegrijpelijk zijn. |
50 Of: met zijn holle hand. |
51 Zie de aant. Ps. 80 op vers 6. Ps. 80:6 (kt.) Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling. |
13 hWie heeft 52den Geest des HEEREN 53bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman 54onderwezen? | | h Rom. 11:34. 1 Kor. 2:16. Rom. 11:34 Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? 1 Kor. 2:16 Want wie heeft den zin des Heeren gekend, die Hem zou onderrichten? Maar wij hebben den zin van Christus. |
52 Vgl. Rom. 11:34. 1 Kor. 2:16. Rom. 11:34 Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? 1 Kor. 2:16 Want wie heeft den zin des Heeren gekend, die Hem zou onderrichten? Maar wij hebben den zin van Christus. |
53 Of: afgemeten, of: afgewogen, dat is, volkomenlijk gekend. |
54 Of: geleerd. Hebr. kennis gegeven, of: wetende gemaakt. |
14 55Met wien heeft Hij raad gehouden, 56die Hem verstand zou geven en Hem zou leren van het pad des rechts, en Hem wetenschap zou leren en Hem zou bekendmaken den weg des 57veelvoudigen verstands? | | 55 Alsof hij zeide: Wie durft zich beroemen, dat hij den Heere heeft gewezen den weg dien Hij ingaan en houden moet om Zijn schepselen wijselijk en rechtvaardiglijk te regeren? |
56 Of: die Hem verstandig zou maken. |
57 Hebr. der verstandigheden. |
15 Zie, de volken 58zijn geacht 59als een druppel van een emmer, en als een stofje 60van de weegschaal; zie, Hij 61werpt de eilanden heen als dun stof. | | 58 Te weten van den Heere, en bij Hem vergeleken zijnde. |
59 Te weten als een droppel dewelke aan een emmer vol water blijft hangen, of als een dropje water dat in een emmer blijft, nadat er het water uitgegoten is. |
60 Dat is, dat in de weegschaal blijft, te weten als men poeder of gestoten kruid of iets dergelijks daarin gewogen heeft. |
61 Of: Hij licht of heft op, te weten om weg te werpen. |
16 En 62de Libanon 63is niet genoegzaam 64om te branden, en 65zijn gedierte is niet genoegzaam ten brandoffer. | | 62 Dat is, de bomen van den Libanon. |
63 Dat is, zou niet hout genoeg kunnen leveren, te weten als men den Heere naar Zijn waardigheid en hoogheid zou vereren met genoegzame menigte van brandoffers. |
64 Anders: om het brandoffer te verbranden. |
65 Te weten van den Libanon, dat is, de dieren die op den berg Libanon weiden. |
17 Alle volken 66zijn als niets vóór Hem; en zij worden bij Hem geacht minder dan iniet en 67ijdelheid. | | 66 Te weten vergeleken zijnde bij den groten en almogenden God, Dan. 4:35. Dan. 4:35 En al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil met het heir des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand die Zijn hand afslaan of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij? |
i Dan. 4:35. Dan. 4:35 En al de inwoners der aarde zijn als niets geacht, en Hij doet naar Zijn wil met het heir des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand die Zijn hand afslaan of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij? |
67 Of: woest. Zie Gen. 1, de aant. op vers 2. Gen. 1:2 (kt.) De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren. |
18 kBij wien 68dan zult gij God vergelijken? Of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? | | k Jes. 46:5. Hand. 17:29. Jes. 46:5 Wien zoudt gijlieden Mij nabeelden en evengelijk maken, en Mij vergelijken, dat wij elkander gelijken zouden? Hand. 17:29 Wij dan zijnde Gods geslacht, moeten niet menen dat de Godheid goud of zilver of steen gelijk is, welke door menselijke kunst en bedenking gesneden zijn. |
68 Te weten dewijl Hij zulk een groot en machtig God is en zo vol van majesteit. |
19 69De werkmeester giet 70een beeld, en 71de goudsmid 72overtrekt het met goud, en 73giet er zilveren ketenen toe. | | 69 Het Hebreeuwse woord betekent een handwerksman, in het koper, of in het ijzer, of in het hout; hier betekent het een kopergieter; want daar volgt straks dat het de goudsmid verguldt; vers 20 betekent het een timmerman, of beeldsnijder. vers 20 Die verarmd is, dat hij niet te offeren heeft, die kiest een hout uit dat niet verrotte; hij zoekt zich een wijzen werkmeester om een beeld te bereiden dat niet wankele. |
70 Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk een gesneden of gegraveerd beeld; maar hier wordt het genomen voor een gegoten beeld. |
71 Eigenlijk betekent het Hebreeuwse woord een gieter of smelter. |
72 Hebr. rekt of spant het uit. Gen. 1:6 is hetzelfde Hebreeuwse woord. De zin is hier: De goudsmid spreidt het goud eerst uit, te weten als hij het in dunne platen of bladen slaat; daarna overtrekt hij het beeld daarmede. Gen. 1:6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. |
73 Hebr. hij giet of smelt zilveren ketenen, te weten om het beeld daaraan vast te maken, dat het niet afvalle; of om hetzelve daarmede te versieren. |
20 Die verarmd is, 74dat hij niet te offeren heeft, die kiest een hout uit dat niet verrotte; hij zoekt zich een wijzen werkmeester om een beeld te bereiden 75dat niet wankele. | | 74 Dat is, dat hij geen koper heeft, hetwelk hij den kopergieter brenge, noch goud, noch zilver, dat hij den goudsmid brenge. De zin is: Die zo arm is, dat hij niet veel missen kan om een kostelijk beeld te laten maken. Anderen: Die arm is, die kiest ter offerande een hout uit dat niet verrot. Anderen: Is een in gevaar; een offerande, te weten, belooft hij. Hoe betaalt hij die? Hij kiest een hout uit dat niet verrot, en dat offert hij in de plaats van goud of zilver. |
75 Of: dat zich niet kan bewegen, of: dat niet bewogen wordt. |
21 76Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is het u 77van den aanbeginne niet bekendgemaakt? Hebt gij op de grondvesten der aarde niet gelet? | | 76 Alsof hij zeide: Gij volk van Israël, aan wien Zich God van den aanbeginne heeft geopenbaard en Zijn wet gegeven heeft, zoudt gijlieden niet weten noch verstaan dat de beelden niets dan ijdelheid zijn, en dat God niet kan noch mag afgebeeld worden, en dat er geen andere God is dan de enige, eeuwige, ware God, Die alles geschapen heeft en nog onderhoudt, stiert en door Zijn wijsheid regeert? |
77 Hebr. van het hoofd, dat is, van dien tijd af dat het fundament der aarde gelegd was. Sommigen nemen ook het volgende aldus: Hebt gij het van de grondvesten der aarde af niet verstaan? |
22 78Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn 79als sprinkhanen; Hij is het, Die lde hemelen uitspant als een dunnen doek en breidt 80ze uit als een tent, om te bewonen; | | 78 Te weten God. |
79 Te weten met God vergeleken zijnde. Zie deze gelijkenis ook Num. 13:33. Num. 13:33 Wij hebben ook daar de reuzen gezien, de kinderen van Enak, van de reuzen; en wij waren als sprinkhanen in onze ogen, alzo waren wij ook in hun ogen. |
l Job 9:8. Ps. 104:2. Jes. 44:24. Job 9:8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. Jes. 44:24 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, en Die u geformeerd heeft van den buik af: Ik ben de HEERE, Die alles doet, Die den hemel uitbreidt, Ik alleen, en Die de aarde uitspant door Mijzelven; |
80 Te weten de hemelen. Zie Ps. 104:2. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. |
23 Die de mvorsten 81tenietmaakt; de rechters der aarde 82maakt Hij als ijdelheid. | | m Job 12:21. Ps. 107:40. Job 12:21 Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen. Ps. 107:40 Hij stort verachting uit over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. |
81 Hebr. tenietgeeft. Vgl. Ps. 2:9. Ps. 2:9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. |
82 Dat is, Hij maakt dat zij als niets voor Hem zijn; of dat zij haast vergaan en tenietkomen. |
24 Ja, 83zij 84worden niet geplant, ja, zij worden niet gezaaid, ja, hun afgehouwen stam wortelt niet in de aarde; ook als Hij op hen blazen zal, zo zullen zij verdorren, en een stormwind zal hen 85als een stoppel wegnemen. | | 83 Te weten die heersers en rechters der aarde. |
84 Kunnen of zullen niet zijn noch bestaan, indien het God believen zal Zijn macht aan hen te betonen. |
85 Dat is, alsof zij stoppelen waren. |
25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt 86de Heilige. | | 86 Te weten God. |
26 Heft uw ogen op omhoog en ziet Wie 87deze dingen geschapen heeft; Die in getal 88hun heir 89voortbrengt; Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er 90niet één gemist. | | 87 Te weten die dingen die in de hoogte zijn, als de hemel en al wat daarin en daaraan is. |
88 Dat is, de sterren, die Hij elk in haar orde gesteld heeft en als een heirleger elk op haar beurt doet tevoorschijn komen, en zij allen zijn Hem gehoorzaam. Zie Ps. 147:4. Ps. 147:4 Hij telt het getal der sterren; Hij noemt ze alle bij namen. |
89 Of: uitvoert. |
90 Te weten van al die soldaten in Zijn heir, dat is, van al de sterren. |
27 Waarom zegt gij dan, 91o Jakob, en spreekt, o Israël: 92Mijn weg is voor den HEERE verborgen, en 93mijn recht gaat van mijn God voorbij? | | 91 O Mijn volk, Mijn kerk. |
92 Dat is, mijn gelegenheid, namelijk in wat ellende ik ben. Alsof hij zeide: De Heere weet niet hoe het mij gaat, dewijl Hij mij uit mijn ellende niet verlost. |
93 Dat is, God doet mij geen recht over mijn vijanden, die mij onrechtvaardiglijk vervolgen. |
28 Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, 94noch moede noch mat wordt? Er is ngeen doorgronding van Zijn verstand. | | 94 Te weten in het gouverneren der wereld en Zijner kerk in dezelve. |
n Ps. 147:5. Ps. 147:5 Onze Heere is groot en van veel kracht; Zijns verstands is geen getal. |
29 Hij geeft den moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien die geen krachten heeft. | | |
30 95De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen; | | 95 Dat is, de jonge en rappe lieden, die zich op hun jonkheid verlaten. |
31 Maar die den HEERE verwachten, zullen de kracht 96vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk 97de arenden, zij zullen lopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden. | | 96 Hebr. verwisselen, of veranderen, te weten door de werking des Heiligen Geestes, Die in hen woont. Alzo Jes. 41:1. Jes. 41:1 ZWIJGT voor Mij, gij eilanden, en laat de volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons tezamen ten gerichte naderen. |
97 Deze vogel verheft zich hoger in de lucht dan enige andere vogel. Zie Job 39:30. Ps. 103:5. Jer. 49:16. Obadja vs. 4. Job 39:30 Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoogverheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt? Ps. 103:5 Die uw mond verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt als eens arends. Jer. 49:16 Uw schrikkelijkheid heeft u bedrogen en de trotsheid uws harten, gij die woont in de kloven der steenrotsen, die u houdt op de hoogte der heuvelen. Al zoudt gij uw nest zo hoog maken als de arend, zo zal Ik u vandaar nederstoten, spreekt de HEERE. Obadja vs. 4 Al verhieft gij u gelijk de arend, en al steldet gij uw nest tussen de sterren, zo zal Ik u vandaar nederstoten, spreekt de HEERE. |