Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het gericht over Edom |
1 NADERT, gij heidenen, om te horen, en gij volken, luistert toe; de aarde hore en haar volheid, de wereld en alles wat daaruit voortkomt. |
2 Want de verbolgenheid des HEEREN is over al de heidenen, en grimmigheid
over al hun heir; Hij heeft hen verbannen, Hij heeft hen ter slachting overgegeven. |
3 En hun verslagenen zullen weggeworpen worden, en van hun dode lichamen zal hun stank opgaan; en de bergen zullen smelten van hun bloed. |
4 En al het heir der hemelen zal auitteren, en de hemelen zullen toegerold worden gelijk een boek, en al hun heir zal afvallen, gelijk een blad van den wijnstok afvalt en gelijk een vijg afvalt van den vijgenboom. a Openb. 6:13, 14. |
a Openb. 6:13 En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt. Openb. 6:14 En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. |
5 Want Mijn zwaard is dronken geworden in den hemel; zie, het zal ten oordeel nederdalen op Edom en op het volk hetwelk Ik verbannen heb. |
6 Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, van het bloed der lammeren en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de bHEERE heeft een slachtoffer te Bozra en een grote slachting in het land der Edomieten. b Jes. 63:1, 2. |
b Jes. 63:1 WIE is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. Jes. 63:2 Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad, en Uw klederen als van een die in de wijnpers treedt? |
7 En de eenhoorns zullen met hen afgaan, en de varren met de stieren; en hun land zal doordronken zijn van het bloed, en hun stof zal van het smeer vet gemaakt worden. |
8 Want het zal zijn de dag der wrake des HEEREN, een jaar der vergeldingen, om Sions twistzaak. |
9 En haar beken zullen in pek verkeerd worden en haar stof in zwavel; ja, haar aarde zal tot brandend pek worden. |
10 Het zal des nachts noch des daags uitgeblust worden, tot in der eeuwigheid zal chaar rook opgaan; van geslacht tot geslacht zal het woest zijn, tot in eeuwigheid der eeuwigheden zal niemand daar doorgaan. c Openb. 14:11; 19:3. |
c Openb. 14:11 En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. Openb. 19:3 En zij zeiden ten tweeden male: Hallelujah. En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. |
11 Maar dde roerdomp en nachtuil zullen het erfelijk bezitten, en de schuifuit en de raaf zal daarin wonen; want Hij zal een richtsnoer der woestheid over haar trekken, en een richtlood der ledigheid. d Jes. 13:21, 22. Zef. 2:14. Openb. 18:2. |
d Jes. 13:21 Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen. Jes. 13:22 En wilde dieren der eilanden zullen in zijn verlaten plaatsen elkander toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige paleizen; haar tijd toch is nabij om te komen en haar dagen zullen niet vertogen worden. Zef. 2:14 En in het midden van haar zullen de kudden legeren, al het gedierte der volken; ook de roerdomp, ook de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten; een stem zal in het venster zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn, als Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben. Openb. 18:2 En hij riep krachtiglijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; |
12 Haar edelen (doch zij zijn er niet) zullen zij tot het koninkrijk roepen, maar al haar vorsten zullen niets zijn. |
13 En in haar paleizen zullen doornen opgaan, netelen en distelen in haar vestingen; en het zal een woning der draken zijn, een zaal voor de jongen der struisen. |
14 En de wilde dieren der woestijnen zullen
de wilde dieren der eilanden daar ontmoeten, en de duivel zal zijn metgezel toeroepen; ook zal het nachtgedierte zich aldaar nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden. |
15 Daar zal de wilde meerle nestelen en leggen, en haar jongen uitbikken en onder haar schaduw vergaderen; ook zullen aldaar de gieren met elkander verzameld worden. |
16 Zoekt in het boek des HEEREN en leest; niet één van deze zal er feilen, het een noch het ander zal men missen; want Mijn mond zelf heeft het geboden, en Zijn Geest Zelf zal ze samenbrengen. |
17 Want Hij Zelf heeft voor hen het lot geworpen, en Zijn hand heeft het hun uitgedeeld met het richtsnoer; tot in der eeuwigheid zullen zij dat erfelijk bezitten, van geslacht tot geslacht zullen zij daarin wonen. |