Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verstoring van de vijanden der kerke Gods, vs. 2. Onder den naam der Edomieten, 5. Welker land zo zou verwoest worden, dat het niet meer van mensen, maar wel van wilde schrikkelijke gedrochten zou bewoond worden, 10. En deze verwoesting zou van stuk tot stuk volkomenlijk vervuld worden, 16. En eeuwiglijk duren, 17. |
Het gericht over Edom |
1 NADERT, gij heidenen, om te horen, en gij volken, luistert toe; de aarde hore en 1haar volheid, de wereld en 2alles wat daaruit voortkomt. | | 1 Dat is, al wat erin is. Zie Ps. 24 op vers 1. Ps. 24:1 (kt.) EEN psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen. |
2 Of: al wat daar uitspruit. Hebr. al haar uitspruitselen. |
2 Want de verbolgenheid des HEEREN is 3over 4al de heidenen, en grimmigheid
3over al hun heir; 5Hij heeft hen verbannen, Hij heeft hen ter slachting overgegeven. | | 3 . 3 Of: tegen, of: op. |
4 Te weten die het volk Gods vervolgen; als daar zijn de Edomieten, Moabieten, Filistijnen, Syriërs, Assyriërs, Chaldeeën en Babyloniërs, onder dewelke ook verstaan worden alle vijanden der kerke Gods. |
5 Dat is, Hij heeft besloten hen te verbannen, en alzo straks wederom. Zie Deut. 2 op vers 34. Deut. 2:34 (kt.) En wij namen te dien tijde al zijn steden in en wij verbanden alle steden, mannen en vrouwen en kinderkens; wij lieten niemand overblijven. |
3 6En hun verslagenen 7zullen weggeworpen worden, en van hun dode lichamen zal hun stank opgaan; en de bergen zullen 8smelten 9van hun bloed. | | 6 De profeet beschrijft in dit en in de volgende verzen met allegorische of verbloemde woorden de nederlaag der vijanden van Gods volk, die wel eerst is geschied aan de Assyriërs, Babyloniërs en andere volken, die de Israëlieten jammerlijk hadden vervolgd en beschadigd; maar zij zal eerst volkomenlijk voltrokken worden wanneer Jezus Christus, als opperste Rechter, de ganse wereld oordelen zal. |
7 Tot een aas der wilde dieren; zij zullen niet begraven worden. |
8 Of: vervlieten, of: druppen. |
9 Dat is, vanwege hun bloed. |
4 En al het heir der hemelen zal 10auitteren, en de hemelen zullen 11toegerold worden gelijk een boek, en al 12hun heir zal afvallen, gelijk een blad van den wijnstok afvalt en gelijk een vijg afvalt van den vijgenboom. | | 10 Dat is, smelten, verwelken. De zin is: De mensen zullen vanwege de uitvoering dezer oordelen Gods alzo ontsteld en verbaasd zijn, alsof het heir des hemels, te weten zon, maan en sterren, zouden vergaan of omgekeerd worden. |
a Openb. 6:13, 14. Openb. 6:13 En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgenboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt. Openb. 6:14 En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. |
11 Dit moet men verstaan naar de wijze die eertijds bij de Joden en andere natiën gebruikelijk is geweest, die op lange bladen van perkament schreven, die zij dan oprolden. Zie Jes. 8:1. Jes. 8:1 VERDER zeide de HEERE tot mij: Neem u een grote rol; en schrijf daarop met eens mensen griffie: Haastende tot den roof, is hij spoedig tot den buit. |
12 Te weten het heir der hemelen. |
5 13Want Mijn zwaard 14is dronken geworden in den hemel; zie, het zal 15ten oordeel nederdalen 16op Edom en op het volk 17hetwelk Ik verbannen heb. | | 13 Dit zijn de woorden des Heeren. En de profeet beschrijft hier, en vss. 6, 7, enz., den ondergang van de vijanden der kerke Gods. vers 6 Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, van het bloed der lammeren en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de HEERE heeft een slachtoffer te Bozra en een grote slachting in het land der Edomieten. vers 7 En de eenhoorns zullen met hen afgaan, en de varren met de stieren; en hun land zal doordronken zijn van het bloed, en hun stof zal van het smeer vet gemaakt worden. |
14 Te weten van het bloed der verslagenen. De zin is: Ik zal er in Mijn rechtvaardigen toorn velen verslaan, volgens het besluit dat in den hemel genomen is. |
15 Ter straf, ter wraak. |
16 De Edomieten waren de naaste bloedverwanten der Israëlieten; zij hadden en onderhielden ook de besnijdenis; maar evenwel waren zij derzelver grootste vijanden en vervolgers, en zij zijn een voorbeeld van al de vijanden der kerke Gods, die zich wel beroemen uit dezelve gesproten te zijn, en gebruiken dezelfde sacramenten, maar inderdaad de rechtgelovigen haten. |
17 Hebr. het volk van Mijn ban. |
6 Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, 18van het bloed 19der lammeren en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de bHEERE heeft 20een slachtoffer te 21Bozra en een grote slachting in het land der Edomieten. | | 18 Een gelijkenis genomen van de slachtoffers des Ouden Testaments. |
19 Dat is, der mensen die klein en gering zijn; of: lammeren betekent de jongen, bokken de ouden. |
b Jes. 63:1, 2. Jes. 63:1 WIE is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in Zijn gewaad? Die voorttrekt in Zijn grote kracht? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, Die machtig ben te verlossen. Jes. 63:2 Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad, en Uw klederen als van een die in de wijnpers treedt? |
20 Of: een slachting. Het Hebreeuwse woord, hetwelk dikwijls een slachtoffer betekent, is ook meermaals voor slachting genomen, als Gen. 31:54. 1 Sam. 28:24. 1 Kon. 19:21. Gen. 31:54 Toen slachtte Jakob een slachting op dat gebergte en hij nodigde zijn broederen om brood te eten; en zij aten brood en vernachtten op dat gebergte. 1 Sam. 28:24 En de vrouw had een gemest kalf in het huis, en zij haastte zich en slachtte het; en zij nam meel en kneedde het en bakte daar ongezuurde koeken van. 1 Kon. 19:21 Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam een juk runderen en slachtte ze, en met het gereedschap der runderen zood hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten. Daarna stond hij op en volgde Elía na en diende hem. |
21 Dit was de hoofdstad in der Edomieten land; en zij is geweest een voorbeeld van de stad Rome. Vgl. hiermede Openb. 18:2. Van Bozra in Moab zie Jer. 48:24. Openb. 18:2 En hij riep krachtiglijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; Jer. 48:24 En over Keriôth, en over Bozra; ja, over alle steden van Moabs land, die verre en die nabij zijn. |
7 En 22de eenhoorns zullen 23met hen 24afgaan, en de varren met 25de stieren; en 26hun land zal doordronken zijn 27van het bloed, en hun 28stof zal 29van het smeer vet gemaakt worden. | | 22 Dat is, de machtigen en hoogverhevenen, die boven alle anderen in wreedheid uitsteken in het vervolgen der godzaligen. |
23 Te weten met de lammeren en bokken, vers 6. vers 6 Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, van het bloed der lammeren en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de HEERE heeft een slachtoffer te Bozra en een grote slachting in het land der Edomieten. |
24 Te weten ter slachting. |
25 Zie Ps. 22 op vers 13. Ps. 22:13 (kt.) Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd. |
26 Te weten der Edomieten land, waarvan vers 6 gesproken is. vers 6 Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, van het bloed der lammeren en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de HEERE heeft een slachtoffer te Bozra en een grote slachting in het land der Edomieten. |
27 Te weten der verslagen eenhoorns, varren en stieren. Vgl. hiermede Openb. 19:21. Openb. 19:21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees. |
28 Dat is, hun aarde of aardrijk. |
29 Te weten dat uit de verslagenen vlieten zal. |
8 Want het zal zijn 30de dag der wrake des HEEREN, een jaar der vergeldingen, 31om Sions twistzaak. | | 30 In welken de Heere het onnozele bloed Zijns volks wreken zal. |
31 Dat is, vanwege de zaak Sions, dat is, der gemeente Gods, die zwaarlijk van haar vijanden is vervolgd geweest. |
9 En 32haar beken 33zullen in pek verkeerd worden en 34haar stof in zwavel; ja, haar aarde zal tot brandend pek worden. | | 32 Te weten der stad Bozra, of der Edomieten en vijanden der kerke Gods. |
33 Met deze en de volgende woorden wordt te kennen gegeven dat het land ten enenmale zal verdorven worden, zodat het den lande van Sodom en Gomorra zal gelijk worden. |
34 Zie Job 18, de aant. op vers 15. Job 18:15 (kt.) Zij zal wonen in zijn tent, daar zij zijne niet is; zijn woning zal met zwavel overstrooid worden. |
10 35Het zal des nachts noch des daags uitgeblust worden, tot in der eeuwigheid zal c36haar rook opgaan; van geslacht tot geslacht zal het woest zijn, tot in eeuwigheid der eeuwigheden zal niemand daar doorgaan. | | 35 Te weten het brandende pek, of het brandende land, dat tot pek zal geworden zijn. Vgl. hiermede Openb. 18:9; 19:3. Openb. 18:9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook van haar brand zullen zien, Openb. 19:3 En zij zeiden ten tweeden male: Hallelujah. En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. |
c Openb. 14:11; 19:3. Openb. 14:11 En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid, en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld, en zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. Openb. 19:3 En zij zeiden ten tweeden male: Hallelujah. En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. |
36 Te weten der stad Bozra. |
11 Maar 37dde roerdomp en nachtuil zullen het erfelijk bezitten, en de schuifuit en de raaf zal daarin wonen; want 38Hij 39zal een richtsnoer der woestheid over haar trekken, en 40een richtlood der ledigheid. | | 37 De zin is: Haar land zal in den grond zo verwoest en verdorven worden, dat er niets dan wilde en verschrikkelijke dieren in wonen zullen. Zie Jes. 14:23, alwaar van deze en diergelijke ondieren ook gesproken wordt, alsook Lev. 11:17. Jes. 14:23 En Ik zal haar stellen tot een erve der nachtuilen en tot waterpoelen, en Ik zal haar met een bezem des verderfs uitvagen, spreekt de HEERE der heirscharen. Lev. 11:17 En de steenuil en het duikertje en de schuifuit, |
d Jes. 13:21, 22. Zef. 2:14. Openb. 18:2. Jes. 13:21 Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen. Jes. 13:22 En wilde dieren der eilanden zullen in zijn verlaten plaatsen elkander toeroepen, mitsgaders de draken in de wellustige paleizen; haar tijd toch is nabij om te komen en haar dagen zullen niet vertogen worden. Zef. 2:14 En in het midden van haar zullen de kudden legeren, al het gedierte der volken; ook de roerdomp, ook de nachtuil zullen op haar granaatappelen vernachten; een stem zal in het venster zingen, verwoesting zal in den dorpel zijn, als Hij haar cederwerk zal ontbloot hebben. Openb. 18:2 En hij riep krachtiglijk met een grote stem, zeggende: Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte; |
38 Te weten de Heere. |
39 Dat is, Hij zal haar meten om te verderven. Zie 2 Kon. 21:13 en de aant. aldaar. 2 Kon. 21:13 En Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaría trekken, mitsgaders het paslood van het huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem uitwissen gelijk als men een schotel uitwist; men wist hem uit en men keert hem om op zijn holligheid. |
40 Hebr. stenen der ledigheid, dat is, een meetsnoer waaraan een steen hangt. Zach. 4:10 staat een steen des tins, dat is, een meetsnoer waaraan een tinnen gewicht hangt. En een richtlood der woestheid, of der ledigheid, dat is, tot een teken dat zij ledig en woest zal gemaakt worden. Zach. 4:10 Want wie veracht den dag der kleine dingen? Daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbábel; dat zijn de ogen des HEEREN, die het ganse land doortrekken. |
12 41Haar 42edelen (doch zij zijn er niet) zullen 43zij 44tot het koninkrijk roepen, maar al haar vorsten 45zullen niets zijn. | | 41 Te weten van het land van Edom. |
42 Hebr. witten, dat is, degenen die witte zuivere klederen dragen, gelijk de vorsten en groten des lands plachten te doen. Zie 1 Kon. 21, de aant. op vers 8. Neh. 2 op vers 16. 1 Kon. 21:8 (kt.) Zij dan schreef brieven in den naam van Achab en verzegelde ze met zijn signet, en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen, die in zijn stad waren, wonende met Naboth. Neh. 2:16 (kt.) En de overheden wisten niet waar ik heen gegaan was en wat ik deed; want ik had tot nog toe den Joden en den priesters en den edelen en overheden en den anderen die het werk deden, niets te kennen gegeven. |
43 Te weten de overgebleven Edomieten, of de inwoners der stad Bozra. |
44 Dat is, tot de regering des lands. |
45 Dat is, zij zullen allen te schande gekomen zijn, derhalve zal hen niemand met raad of daad kunnen ophelpen. |
13 En in haar paleizen zullen doornen 46opgaan, netelen en distelen in haar vestingen; en 47het zal een woning der draken zijn, een zaal voor 48de jongen der struisen. | | 46 Dat is, wassen. |
47 Te weten Bozra. |
48 Zie Job 30 op vers 29. Job 30:29 (kt.) Ik ben den draken een broeder geworden, en een metgezel der jonge struisen. |
14 En 49de wilde dieren der woestijnen zullen
49de wilde dieren der eilanden daar ontmoeten, en 50de duivel zal zijn metgezel toeroepen; ook zal 51het nachtgedierte zich aldaar nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden. | | 49 . 49 Zie van deze en diergelijke gedrochten Jes. 13 op vers 21. Jes. 13:21 (kt.) Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen. |
50 Hebr. sagnir. Zie Jes. 13 op vers 21. Jes. 13:21 (kt.) Maar daar zullen nederliggen de wilde dieren der woestijnen; en hun huizen zullen vervuld worden met schrikkelijke gedierten, en daar zullen de jonge struisen wonen, en de duivelen zullen er huppelen. |
51 Hebr. lilith. |
15 Daar zal 52de wilde meerle nestelen 53en leggen, en haar jongen 54uitbikken en 55onder haar schaduw vergaderen; ook zullen aldaar de gieren 56met elkander verzameld worden. | | 52 Hebr. kippoz. Men kan niet zekerlijk weten wat dit voor een vogel is. |
53 Te weten haar eieren. Anders: voortbrengen, te weten de eieren die zij in het lijf heeft. |
54 Hebr. splijten, klieven, namelijk de eierschalen, opdat er de kiekens uitkomen. |
55 Dat is, onder haar vleugelen. |
56 Hebr. de vrouw met haar metgezellin of vriendin. |
16 Zoekt 57in het boek des HEEREN en leest; 58niet één van deze zal er feilen, 59het een noch het ander zal men missen; want 60Mijn mond zelf heeft het geboden, en 61Zijn Geest Zelf zal 62ze samenbrengen. | | 57 Hebr. uit, dat is, in of uit het boek dezer profetieën, die ik uit het bevel des Heeren beschrijf. |
58 Te weten zaken, of: voorverhaalde wilde dieren. |
59 Hebr. de vrouw met haar vriendin, als vers 15. vers 15 Daar zal de wilde meerle nestelen en leggen, en haar jongen uitbikken en onder haar schaduw vergaderen; ook zullen aldaar de gieren met elkander verzameld worden. |
60 Dit spreekt de Heere. |
61 Te weten des Heeren. Dit spreekt de profeet. Anders: de mond des HEEREN. |
62 Te weten de bovenverhaalde dieren en vogels. |
17 Want Hij Zelf heeft 63voor hen het lot geworpen, en Zijn hand heeft 64het hun uitgedeeld met het richtsnoer; 65tot in der eeuwigheid zullen zij dat erfelijk bezitten, van geslacht tot geslacht zullen zij daarin wonen. | | 63 Te weten voor die dieren en vogels. |
64 Te weten het land der Edomieten. Anders: heeft haar, te weten de stad Bozra. |
65 De zin is: Nadat de Heere Zelf het land der Edomieten en Zijner andere vijanden aan de wilde en vervaarlijke dieren tot hun woning zal gegeven en uitgedeeld hebben, zo zullen zij altoos daarin blijven; zodat het steeds een vervloekt en verwoest land zijn en blijven zal; alzo zal ook de vloek des Heeren steeds over de vijanden Zijner kerk zijn en blijven. |