Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie het Rijk van Christus aangaande, vs. 1. En verhaal der weldaden die Hij Zijn kerk zal aanbrengen, 2, enz. Een dreigement over de zorgeloze vrouwen, 9. En over het ganse land, 12. Hetwelk verwoest zal worden, 14. Daarna spreekt de profeet weder van het Rijk van Christus, en wijst aan wat Hij in de harten der uitverkorenen teweegbrengen zou door den Heiligen Geest, 15, enz. Dreigementen over de goddelozen, 19. Aanspraak aan de leraars des Nieuwen Testaments, 20. |
Ware en valse rust |
1 ZIE, 1een aKoning zal regeren in gerechtigheid; en 2de vorsten 3zullen heersen naar recht. | | 1 Te weten Christus Jezus. Doch enigen verstaan hier door dezen koning den koning Hizkia, voor zoveel hij een voorbeeld op Christus geweest is. |
a Ps. 45:7. Zach. 9:9. Ps. 45:7 Uw troon, o God, is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid. Zach. 9:9 Verheug u zeer, gij dochter Sions, juich, gij dochter Jeruzalems; zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. |
2 Dat is, de dienaars van dezen Koning in Zijn geestelijk Rijk. |
3 Te weten door het Woord Gods. |
2 En 4die Man 5zal zijn 6als een verberging tegen 7den wind en een schuilplaats tegen den vloed; 8als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in 9een dorstig land. | | 4 Te weten Jezus Christus. |
5 Te weten den gelovigen. |
6 Dat is, als een plaats waar men zich voor den wind verbergen kan. De zin is: De Messias zal zijn de rechte Toevlucht aller uitverkorenen. |
7 Versta hier den wind der geestelijke aanvechting, en allerlei vervolging. Vgl. Matth. 11:28. Matth. 11:28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. |
8 Dat is, Hij zal den beangstigden een sterken troost aanbrengen door werking en kracht des Heiligen Geestes. Vgl. deze woorden met Matth. 5:6. Joh. 4:10, 14; 7:37, 38, 39. Matth. 5:6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Joh. 4:10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de Gave Gods kendet, en wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zou u levend water gegeven hebben. Joh. 4:14 Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Joh. 7:37 En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Joh. 7:38 Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. Joh. 7:39 (En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.) |
9 Of: moede land, te weten mat en moede van dorst. Zie Ps. 143:6. Spr. 25:25. Jes. 29:8. Ps. 143:6 Ik breid mijn handen uit tot U; mijn ziel is voor U als een dorstig land. Sela. Spr. 25:25 Een goede tijding uit verren lande is als koud water op een vermoeide ziel. Jes. 29:8 Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en zie, hij eet, maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of,
gelijk als wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt, maar als hij ontwaakt, zie, zo is hij nog mat en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn die tegen den berg Sion krijgen. |
3 En de bogen 10dergenen die zien, zullen 11niet terugzien, en de oren dergenen die horen, 12zullen opmerken. | | b Jes. 29:18; 30:21. Jes. 29:18 En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. Jes. 30:21 En uw oren zullen horen het woord Desgenen Die achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt in denzelven; als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand. |
10 Dat is, der gelovigen, die allen van den Heere zullen verlicht zijn, Jes. 54:13. Zie ook Jes. 29:18; 30:21. Jes. 54:13 En al uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Jes. 29:18 En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. Jes. 30:21 En uw oren zullen horen het woord Desgenen Die achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt in denzelven; als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand. |
11 Dat is, niet elders heenzien, niet mis zien. Versta hierbij: maar zij zullen naarstiglijk op den Heere zien. Anders: niet bestreken zijn, of: niet schemeren, niet verduisterd zijn. |
12 Te weten op hetgeen dat de Heere zegt. Zie Matth. 7:28. Luk. 4:22. Matth. 7:28 En het is geschied als Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen zich ontzetten over Zijn leer; Luk. 4:22 En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is Deze niet de Zoon van Jozef? |
4 En het hart 13der onbedachtzamen zal de wetenschap verstaan, en de tong der stamelenden zal vaardig zijn om 14bescheidenlijk te spreken. | | 13 Of: der onvoorzichtigen. Hebr. dergenen die zich verhaasten; alzo Jes. 35:4. Jes. 35:4 Zegt den onbedachtzamen van hart: Weest sterk, vreest niet; zie, ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods; Hij zal komen en ulieden verlossen. |
14 Hebr. nette, te weten woorden. |
5 15De dwaas zal niet meer genoemd worden milddadig, en de gierige zal niet meer
16mild geheten worden. | | 15 De zin is: De kwade daden zullen niet meer onder den naam van de deugden schuilen, maar zij zullen door de predicatie van het Heilig Evangelie openbaar gemaakt en ernstiglijk bestraft worden, het kwade zal kwaad en het goede zal goed genoemd worden. |
16 Of: mild gevende. Het Hebreeuwse woord betekent ook somtijds rijk, als Job 34:19. Job 34:19 Hoe dan tot
Dien Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. |
6 Want 17een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart doet ongerechtigheid, om huichelarij te plegen en om 18dwaling te spreken tegen den HEERE, 19om de ziel des hongerigen ledig te laten en 20den dorstige drank te doen ontbreken. | | 17 Anders: Maar het zal een dwaas zijn die, enz., en zo in het volgende. |
18 Dat is, valse leer, die den mens van den rechten weg der zaligheid afleidt en tot dwaling brengt. |
19 Dat is, om de mensen te verhinderen tot de kennis der waarheid Gods te komen; verstaande door de ziel des hongerigen die altegader, die begeerte en lust hebben om de hemelse en zaligmakende waarheid te weten. Vgl. Matth. 5:6. Joh. 6:32, enz. Matth. 5:6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Joh. 6:32 Jezus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, Mozes heeft u niet gegeven het brood uit den hemel, maar Mijn Vader geeft u het ware Brood uit den hemel. |
20 Hebr. des dorstigen drank, dat is, den drank dien men den dorstige behoort te geven, of dien de dorstige behoeft, of dien hij wenst en begeert. |
7 En 21eens gierigaards ganse 22gereedschap is kwaad: 23hij beraadslaagt schandelijke verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en 24het recht, als de arme spreekt. | | 21 Dit is de beschrijving van den gierigaard. |
22 Of: werktuig is kwaad, dat is, zijn raadslagen en handelingen, gewicht, maat, enz., zijn altemaal schadelijk. De gierigheid is een wortel van alle kwaad, 1 Tim. 6:10. 1 Tim. 6:10 Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelven met vele smarten doorstoken. |
23 Zie Job 21, de aant. op vers 27. Job 21:27 (kt.) Zie, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen waarmede gij tegen mij geweld doet. |
24 De zin is, dat de gierigaard niet past op de woorden die de armen tot hun bescherming of verschoning bijbrengen, maar dat hij even stoutelijk het recht bederft of verkeert. Anders: ja, ook wanneer de arme spreekt wat recht is, dat is, ofschoon hij recht heeft in hetgeen dat hij zegt. Anders: wanneer de nooddruftige met oordeel spreekt, dat is, met goede reden en verstand. |
8 Maar een 25milddadige 26beraadslaagt milddadigheden, 27en staat 28op milddadigheden. | | 25 Als vss. 5, 6. vers 5 De dwaas zal niet meer genoemd worden milddadig, en de gierige zal niet meer
mild geheten worden. vers 6 Want een dwaas spreekt dwaasheid en zijn hart doet ongerechtigheid, om huichelarij te plegen en om dwaling te spreken tegen den HEERE, om de ziel des hongerigen ledig te laten en den dorstige drank te doen ontbreken. |
26 Of: doet voorslagen, of: neemt voor zich. |
27 Dat is, hij is naarstig om liefde en weldadigheid aan zijn naaste te bewijzen. |
28 Hebr. op vrijgevigheden. |
9 29Staat op, 30gij geruste vrouwen, hoort mijn stem; gij dochters die zo zeker zijt, neemt mijn redenen ter ore. | | 29 Te weten ter ere van Gods woord. Zie Gen. 49:33. Richt. 3:20. Of: Staat op, te weten uit den slaap der zonde, namelijk om te voorkomen de zware plagen met dewelke God de Heere u is dreigende. Gen. 49:33 Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven, zo legde hij zijn voeten tezamen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd verzameld tot zijn volken. Richt. 3:20 En Ehud kwam tot hem in, daar hij was zittende in een koele opperzaal, die hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud: Ik heb Gods woord aan u. Toen stond hij op van den stoel. |
30 Of: zorgeloze, zekere, verwaande vrouwen, die nu weelderig en dartel zijt, geen kwaad of ongemak nu gevoelende noch vermoedende. Enigen verstaan hier door de vrouwen de steden in het land van Juda, en door de dochters verstaan zij de dorpen, dat is, de inwoners derzelve. |
10 31Vele dagen over het jaar zult 32gij 33beroerd zijn, gij dochters die zo zeker zijt; want 34de wijnoogst 35zal uit zijn, 36er zal geen inzameling komen. | | 31 Dat is, vele jaren achtereen, te weten zeventig jaren, want zo lang heeft de Babylonische gevangenis geduurd; sommigen strekken het wijder uit, tot de laatste verwoesting der Joden. Vgl. Hos. 3:4. Hos. 3:4 Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim. |
32 Of: gijlieden, te weten die nu dus gerust en zorgeloos zijt. |
33 Te weten vanwege de schrikkelijke plagen die God over ulieden zal zenden. |
34 Dit is hetgeen dat God dreigt Lev. 26:34, 43. Lev. 26:34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben. Lev. 26:43 Als het land om hunnentwil zal verlaten zijn geweest en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had. |
35 Dat is, ophouden, niet zijn. Hebr. is uit, dat is, hij zal zekerlijk uit zijn. |
36 De zin is: Het land zal zo verwoest worden, dat er niets van te halen zal zijn. |
11 Beeft, 37gij geruste vrouwen; weest beroerd, dochters die zo zeker zijt, 38trekt u uit en ontbloot u, en gordt zakken om uw lendenen. | | 37 Als vers 9. vers 9 Staat op, gij geruste vrouwen, hoort mijn stem; gij dochters die zo zeker zijt, neemt mijn redenen ter ore. |
38 Of: trekt uw klederen uit, te weten uw gewoonlijke sierlijke klederen. Alsof hij zeide: De tijd is nu voorhanden dat gij uw schone sierlijke klederen zult moeten uittrekken, en in plaats van dezelve zakken of treurklederen zult moeten aandoen. Zie Jes. 3:24. Jes. 3:24 En het zal geschieden dat er voor specerij stank zal zijn, en lossigheid voor een gordel, en kaalheid in plaats van haarvlechten, en omgording eens zaks in plaats van een wijden rok, en verbranding in plaats van schoonheid. |
12 Men zal rouwklagen 39over de borsten, over de gewenste akkers, over de vruchtbare wijnstokken. | | 39 Dat is, omdat de kinderen niets te zuigen hebben, de borsten der moeders, vanwege den groten honger, verdroogd zijnde. Sommigen menen dat hier door de borsten te verstaan zijn de akkers en wijnstokken (gelijk in den tekst volgt), die als twee borsten zijn uit dewelke men voedsel tot nooddruft is zuigende, en dan is dit de zin: Gelijk de kinderen geen melk hebben zullen, alzo zullen de volwassenen geen spijze noch drank hebben. |
13 Op het land mijns volks zal de doorn en de distel opgaan; ja, 40op alle vreugdehuizen, in
41de vrolijk huppelende stad. | | 40 Dat is, op alle plaatsen waar de huizen gestaan hebben in dewelke men placht lustig en vrolijk te zijn; want al die huizen zouden van de vijanden afgebrand en vernield worden. Zie 2 Kon. 25:9. 2 Kron. 36:19. 2 Kon. 25:9 En hij verbrandde het huis des HEEREN en het huis des konings; mitsgaders alle huizen van Jeruzalem en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur. 2 Kron. 36:19 En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den muur van Jeruzalem af, en al de paleizen daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende ook alle kostelijke vaten derzelve. |
41 Dat is, Jeruzalem; zie Jes. 22:2. Jes. 22:2 Gij die vol van groot gedruis waart, gij woelige stad, gij vrolijk huppelende stad; uw verslagenen zijn niet verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd. |
14 Want 42het paleis zal 43verlaten zijn, 44het gewoel der stad zal 45ophouden; 46Ofel en 47de wachttorens zullen 48tot spelonken zijn 49tot in der eeuwigheid, 50een vreugde der woudezels, een weide der kudden. | | 42 Te weten des konings paleis. |
43 Of: ledig staan. |
44 Of: de menigte. |
45 Of: nagelaten worden. |
46 Zie 2 Kron. 27:3 en de aant. aldaar; 33:14. Neh. 3:26; 11:21. 2 Kron. 27:3 Dezelve bouwde de Hoge poort aan het huis des HEEREN; hij bouwde ook veel aan den muur van Ofel. 2 Kron. 33:14 En na dezen bouwde hij den buitenmuur aan de stad Davids, aan de westzijde van Gihon in het dal en tot den ingang van de Vispoort, en omsingelde Ofel en verhief dien zeer; hij legde ook krijgsoversten in alle vaste steden in Juda. Neh. 3:26 De Nethínim nu die in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren. Neh. 11:21 En de Nethínim woonden in Ofel; en Ziha en Gispa waren over de Nethínim. |
47 Hebr. wachttoren; genoemd Neh. 3:26 de uitstekende toren. Neh. 3:26 De Nethínim nu die in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren. |
48 Dat is, tot plaatsen waarin geen mensen, maar slangen en padden wonen zullen. |
49 Dat is, een langen tijd. |
50 De zin is: De woudezels, die gaarne in woeste plaatsen zijn, zullen aldaar goede weide hebben. |
15 Totdat over ons 51cuitgegoten worde 52de Geest 53uit de hoogte; dan zal 54de dwoestijn tot 55een vruchtbaar veld worden, 56en het vruchtbare veld zal voor een woud geacht worden. | | 51 Hebr. ontbloot worde. Omdat de bodem van een vat ontbloot wordt, als het water daaruit wordt gegoten. |
c Joël 2:28. Joh. 7:37, 38. Hand. 2:17, 18. Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Joh. 7:37 En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Joh. 7:38 Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. Hand. 2:18 En ook op Mijn dienstknechten en op Mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten, en zij zullen profeteren. |
52 Te weten de Heilige Geest, Denwelken ons de Messias van den Vader zenden zal. Zie Luk. 24:49. Joh. 14:26. Luk. 24:49 En zie, Ik zend de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte. Joh. 14:26 Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles wat Ik u gezegd heb. |
53 Dat is, uit den hemel. |
54 Dat is, die van nature ondeugdelijk zijn tot het goede, die zullen deugdelijk gemaakt worden, voornamelijk de heidenen. |
d Jes. 29:17. Jes. 29:17 Is het niet nog om een klein weinig, dat de Libanon in een vruchtbaar veld zal veranderd worden, en
het vruchtbare veld voor een woud geacht zal worden? |
55 Of: land, of: landouw. Hebr. tot een karmel; zie de aantt. 2 Kon. 19:23. Jes. 29:17. Jer. 2 op vers 7. 2 Kon. 19:23 (kt.) Door middel uwer boden hebt gij den Heere gehoond, en gezegd: Ik heb met de menigte mijner wagens beklommen de hoogte der bergen, de zijden van Libanon; en ik zal zijn hoge cederbomen en zijn uitgelezen dennenbomen afhouwen, en zal komen in zijn uiterste herberg, in het woud zijns schonen velds. Jes. 29:17 (kt.) Is het niet nog om een klein weinig, dat de Libanon in een vruchtbaar veld zal veranderd worden, en
het vruchtbare veld voor een woud geacht zal worden? Jer. 2:7 (kt.) En Ik bracht u in een vruchtbaar land, om de vrucht van hetzelve en het goede ervan te eten; maar toen gij daarin kwaamt, verontreinigdet gij Mijn land en steldet Mijn erfenis tot een gruwel. |
56 Dat is, het Joodse land en volk, hetwelk hier genoemd wordt het vruchtbare veld, omdat God hetzelve eer dan de heidenen geroepen en tot Zijn volk uitverkoren en aangeroepen heeft, en omdat Gods wet lang bij hen geweest was. Dat zal als woest en onvruchtbaar zijn. |
16 En 57het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal 58op het vruchtbare veld 59verblijven. | | 57 Dat is, de heidenen, die tevoren als een woestijn waren, zullen zich tot den Heere bekeren en naar Zijn rechten en geboden leven, zijnde gerechtvaardigd en geheiligd. |
58 Dat is, op de gemeente der gelovige Joden en heidenen. Zie Jes. 29 op vers 17. Jes. 29:17 (kt.) Is het niet nog om een klein weinig, dat de Libanon in een vruchtbaar veld zal veranderd worden, en
het vruchtbare veld voor een woud geacht zal worden? |
59 Of: wonen, of: metterwoon blijven. |
17 En 60het werk der gerechtigheid zal 61vrede zijn; en 62de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid. | | 60 Het werk, of maaksel, dat is, de vrucht. Zie Ps. 1:3. Ps. 1:3 Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. |
61 Te weten vrede der consciëntie, Rom. 5:1. Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; |
62 Of: de uitgewrochte vrucht der gerechtigheid. |
18 En 63mijn volk zal in eeen woonplaats 64des vredes wonen, en in welverzekerde woningen en in 65stille geruste plaatsen. | | 63 De profeet geeft in dit achttiende vers met andere woorden te kennen hetzelfde dat hij in het 15de, 16de en 17de vers gezegd heeft. vers 16 En het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal op het vruchtbare veld verblijven. |
e Jer. 33:16. Jer. 33:16 In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem zeker wonen; en Deze is Die haar roepen zal: De HEERE ONZE GERECHTIGHEID. |
64 Versta hier den vrede der consciëntie, onder de bescherming van hun oppersten Herder, den Messias. |
65 Of: in stille rust, of: in grote stilheid en gerustheid. |
19 Maar 66het zal hagelen 67waar men afgaat in het woud, en 68de stad zal laag worden in de laagte. | | 66 Dat is, God zal Zijn straffen laten gaan over het woud, dat is, over de wilde, woeste, ongehoorzame mensen. Vgl. Joz. 10:11. Ez. 38:22. Openb. 8:7; 16:21. Sommigen nemen het aldus, dat de hagel, dat is, de plaag, zo weinig zal schaden, alsof hij op het woud viel, waar hij weinig schade kan doen. Joz. 10:11 Het geschiedde nu toen zij voor het aangezicht van Israël vluchtten, zijnde in den afgang van Beth-Hóron, zo wierp de HEERE grote stenen op hen van den hemel, tot Azéka toe, dat zij stierven; daar waren er meer die van de hagelstenen stierven dan die de kinderen Israëls met het zwaard doodden. Ez. 38:22 En Ik zal met hem rechten door pestilentie en door bloed; en Ik zal een overstelpenden plasregen en grote hagelstenen, vuur en zwavel regenen op hem en op zijn benden en op de vele volken die met hem zullen zijn. Openb. 8:7 En de eerste engel heeft gebazuind, en er is geworden hagel en vuur, gemengd met bloed, en zij zijn op de aarde geworpen; en het derde deel der bomen is verbrand, en al het groene gras is verbrand. Openb. 16:21 En een grote hagel, elk als een talent pond zwaar, viel neder uit den hemel op de mensen; en de mensen lasterden God vanwege de plaag des hagels; want deszelfs plaag was zeer groot. |
67 Anderen aldus: het zal hagelen in den afgang, of in het onderste des wouds, alsof de profeet wilde zeggen: Waar men placht beschermd te zijn voor den hagel, daar zal hij (te weten de hagel) evenwel doordringen tot den grond, of tot het onderste toe. Anders: zodat het woud nedervallen zal. Vgl. Deut. 28:52. Deut. 28:52 En het zal u beangstigen in al uw poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land dat u de HEERE uw God gegeven heeft. |
68 Dat is, het wederspannige Jeruzalem mitsgaders alle ongehoorzamen en ondankbaren zullen vernederd worden. Zie vers 14, en vgl. Matth. 11:23. vers 14 Want het paleis zal verlaten zijn, het gewoel der stad zal ophouden; Ofel en de wachttorens zullen tot spelonken zijn tot in der eeuwigheid, een vreugde der woudezels, een weide der kudden. Matth. 11:23 En gij Kapérnaüm, die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sódom die krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zou tot op den huidigen dag gebleven zijn. |
20 69Welgelukzalig zijt gijlieden die aan alle wateren zaait; 70gij die den voet van den os en van den ezel derwaarts heenzendt. | | 69 Hier wendt zich de profeet tot alle getrouwe leraars, en hij vergelijkt dezelve bij de gelukkige akkerlieden, die een waterigen of vruchtbaren akker bouwende, een goeden oogst verwachten. Alsof hij zeide: Welgelukzalig zijt gijlieden die het Woord Gods met vrucht predikt in de gemeente des Heeren, die ten tijde van Christus overal zal verzameld worden, en die vele vruchten dragen zal, als een akker die aan het water gelegen is. Vgl. wijders Ps. 72 op vers 16. Luk. 8:11. Sommigen verstaan door de wateren allerlei volken (als elders meer geschiedt), denwelken het Evangelie in het Nieuwe Testament zou gepredikt worden. Ps. 72:16 (kt.) Is er een handvol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde. Luk. 8:11 Dit is nu de gelijkenis: Het zaad is het Woord Gods. |
70 Dat is, gijlieden die dien vruchtbaren akker bouwt, dewijl gij daarvan groot nut en voordeel zult te verwachten hebben; want in het Joodse land trokken de ossen en de ezels den ploeg en deden het akkerwerk. En versta hier door den voet van den ezel en den os den ezel en den os zelve. |