Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 WEE Ariël, Ariël, de stad waarin David gelegerd heeft; doet jaar tot jaar, laat hen feestoffers slachten. |
2 Evenwel zal Ik Ariël beangstigen, en er zal treuring en droefheid wezen, en die stad
zal Mij gelijk Ariël zijn. |
3 Want Ik zal een leger in het rond om u slaan, en Ik zal u belegeren met bolwerken en Ik zal vestingen tegen u opwerpen. |
4 Dan zult gij vernederd worden, gij zult uit de aarde spreken, en uw spraak zal uit het stof zachtkens voortkomen; en uw stem zal zijn uit de aarde als van een tovenaar, en uw spraak zal uit het stof piepen. |
5 En de menigte uwer vreemde soldaten
zal zijn gelijk dun stof, en de menigte der tirannen als voorbijvliegend kaf; en het zal in een ogenblik haastelijk geschieden. |
6 Gij zult van den HEERE der heirscharen bezocht worden met donder en met aardbeving en groot geluid; met wervelwind en onweder en de vlam eens verterenden vuurs. |
7 En gelijk de droom van een nachtgezicht is, alzo zal de veelheid aller heidenen zijn die tegen Ariël strijden zullen; zelfs allen die tegen haar en haar vestingen strijden en haar beangstigen zullen. |
8 Het zal alzo zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en zie, hij eet, maar als hij ontwaakt, zo is zijn ziel ledig; of,
gelijk als wanneer een dorstige droomt, en zie, hij drinkt, maar als hij ontwaakt, zie, zo is hij nog mat en zijn ziel is begerig; alzo zal de menigte aller heidenen zijn die tegen den berg Sion krijgen. |
9 Zij vertoeven, daarom verwondert u; zij zijn vrolijk, derhalve roept, gijlieden; zij zijn dronken, maar niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterken drank. |
10 Want de HEERE heeft over ulieden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en Hij heeft uw ogen toegesloten; de profeten en uw hoofden en
de zieners heeft Hij verblind. |
11 Daarom is ulieden alle gezicht geworden als de woorden van een verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een die lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet, want het is verzegeld. |
12 Of men geeft het boek aan een die niet lezen kan, zeggende: Lees toch dit; en hij zegt: Ik kan niet lezen. |
13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; |
14 Daarom, zie, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan en het verstand zijner verstandigen zal zich verbergen. |
15 Wee dengenen die zich diep versteken willen voor den HEERE, hun raad verbergende; en welker werken in duisterheid geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons en wie kent ons? |
16 Ulieder omkeren is alsof de pottenbakker geacht werd als leem, dat het maaksel zeide van zijn maker: Hij heeft mij niet gemaakt; en het geformeerde vat van zijn pottenbakker zeide: Hij verstaat het niet. |
17 Is het niet nog om een klein weinig, dat de Libanon in een vruchtbaar veld zal veranderd worden, en
het vruchtbare veld voor een woud geacht zal worden? |
18 En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. |
19 En de zachtmoedigen zullen vreugde op vreugde hebben in den HEERE; en de behoeftigen onder de mensen zullen zich in den Heilige Israëls verheugen; |
20 Wanneer de tiran een einde zal hebben, en het met den bespotter uit zal zijn, en allen die tot ongerechtigheid waken, uitgeroeid zullen zijn; |
21 Die een mens schuldig maken om een woord, en leggen dien strikken, die hen bestraft in de poort; en die den rechtvaardige verdrijven in het woeste. |
22 Daarom zegt de HEERE, Die Abraham verlost heeft, tot het huis Jakobs alzo: Jakob zal nu niet meer beschaamd worden, en nu zal zijn aangezicht niet meer
bleek worden; |
23 Want als hij zijn kinderen, het werk Mijner handen, zien zal in het midden van hem, zullen zij Mijn Naam heiligen; en zij zullen den Heilige Jakobs heiligen, en den God Israëls vrezen. |
24 En die dwalende van geest zijn, zullen tot verstand komen, en de murmureerders zullen de lering aannemen. |