Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verstoring der vijanden van Gods kerk, vs. 1. En dat Hij Zijn volk zou beschutten en zegenen, 2, enz. Als zij zouden ophouden van zondigen, 9. Hierbij voegt de profeet een dreigement, belangende de verstoring van Jeruzalem, 10. En eniger Joden wederkomst uit de landen waarin zij verstrooid waren, 13. |
Israël beschermd |
1 TE1 dien dage zal de HEERE 2met Zijn hard en groot en sterk zwaard 3bezoeken 4den leviathan, de 5langwemelende slang, ja, den leviathan, de kromme slomme slang; en Hij zal den 6draak die in de zee is, doden. |
| 1 Te weten als God Zijn volk uit de Babylonische gevangenis verlossen zal. |
| 2 Dat is, door de Perzen en Meden, Jes. 13:17; 21:2. |
| Jes. 13:17 Zie, Ik zal de Meden tegen hen verwekken, die het zilver niet zullen achten; en aan het goud zullen zij geen lust hebben. Jes. 21:2 Een hard gezicht is mij te kennen gegeven: de trouweloze handelt trouwelooslijk en de verstoorder verstoort; trek op, o Elam, beleger ze, o Medië; Ik heb al haar zuchting doen ophouden. |
| 3 Dat is, straffen, verdelgen. Zie Gen. 21 op vers 1. |
| Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
| 4 Hierbij verstaan enigen den koning te Babel, listig als een slang, vergiftig of schadelijk als een draak. Anderen verstaan ook hier door leviathan den duivel, antichrist en alle zo geestelijke als lichamelijke vijanden der kerke Gods. Zie breder van het woord leviathan Job 40 op vers 20. Ps. 74:14. |
| Job 40:20 (kt.) Zult gij den leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord dat gij laat nederzinken? Ps. 74:14 Gij hebt de koppen des leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijze gegeven aan het volk in dorre plaatsen. |
| 5 Zie Job 26:13 met de aant. |
| Job 26:13 Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen. |
| 6 Of: de zeedraak. |
|
2 Te dien dage zal er 7een wijngaard van roden wijn zijn; 8zingt van denzelven bij beurten. |
| 7 De rode wijn werd in het Joodse land voor den besten en sterksten wijn gehouden. Zie Gen. 49:12. Spr. 23:31. Doch de woorden van dit vers zijn te verstaan van de gemeente der gelovigen, die treffelijke vruchten der godzaligheid dragen zou. Van de geestelijke betekenis van den wijngaard zie Jes. 5, de aant. op vers 1. |
| Gen. 49:12 Hij is roodachtig van ogen door den wijn en wit van tanden door de melk. Spr. 23:31 Zie den wijn niet aan als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn verve geeft, als hij recht opgaat; Jes. 5:1 (kt.) NU zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel. |
| 8 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk antwoorden, als Ex. 15:21. Zie de aant. aldaar. Het betekent ook bij beurten zingen in den rei, als anderszins, 1 Sam. 18:7, alsook hier en elders meer. Het is hier een vermaning aan alle godzaligen, dat zij zich verblijden vanwege hun verlossing door Jezus Christus. |
| Ex. 15:21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden: Zingt den HEERE, want Hij is hogelijk verheven, Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort. 1 Sam. 18:7 En de vrouwen spelende, antwoordden elkander en zeiden: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden. |
|
3 Ik, de HEERE, behoed dien, alle ogenblik zal Ik hem bevochtigen; opdat de vijand
9hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag. |
| 9 Dat is, hem beschadige. Zie Gen. 21 op vers 1. |
| Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
|
4 10Grimmigheid is bij Mij niet; wie zou Mij als een doorn en distel in oorlog stellen, dat Ik 11tegen hem zou aanvallen en hem tegelijk verbranden zou? |
| 10 Dit spreekt de profeet in den persoon Gods, alsof Hij zeide: Ik ben nu met Mijn volk ganselijk verzoend, om Christus’ wil. Zodat niemand Mij wederom tot toorn tegen hetzelve alzo aanstoken zal, dat Ik daartegen oorlogende, hetzelve als een distel en doorn zou worden, of hetzelve verbranden zou; o, dat zij verre van Mij. Sommigen verstaan dat God gesproken hebbende van Zijn liefde tot de kerk, hier nu spreekt van Zijn toorn en de straffen der vijanden, tenzij dat zij zich oprechtelijk tot Hem bekeren, en zetten het aldus over: Zo wie Mij als een doorn en distel in oorlog zal stellen, Ik zal tegen hem aanvallen, Ik zal hem tegelijk verbranden; of hij moest Mijn sterkte aangrijpen, hij moest vrede met Mij maken, enz. |
| 11 Te weten tegen Mijn wijngaard. |
|
5 12Of hij moest Mijn sterkte 13aangrijpen, hij zal vrede met Mij maken; vrede zal hij met Mij maken. |
| 12 Anders: Of hij Mijn sterkte aangreep? Te weten de wijnstok, dat is, Mijn volk, de kerk. |
| 13 Dat is, hij zal zich vasthouden aan Mijn sterkte, hij zal er zich op verlaten en rusten, te weten met berouw over zijn zonden, betering des levens en door een vast geloof. |
|
6 14In het toekomende zal 15Jakob wortelen schieten, aIsraël zal bloeien en groeien; en 16zij zullen de wereld met 17inkomsten vervullen. |
| 14 Anders: O gij nakomelingen, Jakob zal wortelen schieten. Anders: Aangaande de nakomelingen, Jakob zal wortelen schieten, dat is, de kerke Gods zal vaststaan, groeien en bloeien. |
| 15 Dat is, de nakomelingen van Jakob. |
| a Ps. 72:16. |
| Ps. 72:16 Is er een handvol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde. |
| 16 Te weten de nakomelingen van Jakob of Israël. |
| 17 Of: vruchten. |
|
7 Heeft 18Hij 19hem geslagen, 20gelijk Hij 21dien geslagen heeft die hem sloeg? Is 22hij gedood, gelijk 23zijn gedoden gedood zijn geworden? |
| 18 Te weten de Heere. |
| 19 Te weten Jakob, dat is, het volk Gods. |
| 20 Dat is, zo hard. |
| 21 Hebr. gelijk Hij zijn (te weten Jakobs) slager (te weten den Babyloniër) geslagen heeft? |
| 22 Te weten Jakob. |
| 23 Te weten van den koning van Babel. Anders: Zijn gedoden, te weten van God, die God in Zijn toorn gedood heeft. De zin is, dat God veel genadiger met Zijn volk handelt als Hij het kastijdt, dan Hij met de vijanden Zijns volks omgaat. |
|
8 b24Met mate hebt 25Gij 26met hem getwist, wanneer Gij hem 27wegstiet; als
28Hij hem wegnam door Zijn harden wind, in den dag 29des oostenwinds. |
| b Jer. 30:11; 46:28. |
| Jer. 30:11 Want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waarheen Ik u verstrooid heb, maar met u zal Ik geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. Jer. 46:28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. |
| 24 Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 18 op vers 6. |
| Gen. 18:6 (kt.) En Abraham haastte zich naar de tent tot Sara; en hij zeide: Haast u, kneed drie maten meelbloem en maak koeken. |
| 25 O Heere. |
| 26 Met Uw wijnstok, met Uw volk. |
| 27 Te weten door de Babyloniërs. Hij spreekt van een zaak die nog geschieden zou, alsof zij alreeds geschied was. Anders: toen hem de vijand wegnam door zijn harden wind, dat is, door den krijg of andere zware plagen. |
| 28 Te weten de Heere. De profeet verandert den persoon, hetwelk wat duisterheid in zijn rede veroorzaakt. |
| 29 Dat is, der vijanden, van welke een groot deel uit het oosten kwam en een hard, wreed volk was, gelijk de oostenwind in die landen een harde, scherpe, schadelijke wind is. Zie Job 15:2. Ps. 48:8. Hos. 12:2. |
| Job 15:2 Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind? Ps. 48:8 Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tarsis. Hos. 12:2 Efraïm weidt zich met wind en jaagt den oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd. |
|
9 Daarom zal 30daardoor de ongerechtigheid van Jakob 31verzoend worden, en dit is de ganse 32vrucht, dat 33Hij 34deszelfs zonde zal wegdoen, wanneer Hij al de stenen 35des altaars 36maken zal als verstrooide kalkstenen; 37de 38bossen en 39de zonnebeelden zullen niet bestaan. |
| 30 Te weten door zulke straffen en Vaderlijke kastijdingen, als daar is de Babylonische gevangenis. |
| 31 Te dien aanzien dat de uitverkorenen daardoor tot berouw en leedwezen over hun zonden zullen gebracht worden en tot betering huns levens, en alzo zouden zij vergeving hunner zonden verkrijgen door een oprecht geloof aan Jezus Christus. |
| 32 Te weten die van de Babylonische gevangenis komen zal. |
| 33 Te weten God de Heere. |
| 34 Te weten Jakobs. |
| 35 Versta dat hier gesproken wordt van de stenen dier altaren, die hier en daar op de hoogten gesticht waren, ter ere der afgoden. |
| 36 De zin is: Nadat Hij al de afgoderij, die een oorsprong is van alle andere zonden, zal weggedaan hebben. |
| 37 Anders: als er geen bossen noch zonnebeelden zullen staande gebleven zijn; versta hierbij: maar altezamen zullen afgehouwen en verbroken zijn. |
| 38 Van de afgodische bossen zie Richt. 3 op vers 7. |
| Richt. 3:7 (kt.) En de kinderen Israëls deden wat kwaad was in de ogen des HEEREN en vergaten den HEERE hun God, en zij dienden de Baäls en de bossen. |
| 39 Zie de aant. Lev. 26 op vers 30. |
| Lev. 26:30 (kt.) En Ik zal uw hoogten verderven en uw zonnebeelden uitroeien en zal uw dode lichamen op de dode lichamen uwer drekgoden werpen; en Mijn ziel zal van u walgen. |
|
10 40Want 41de vaste stad zal eenzaam, de 42woonstede zal verstoten en verlaten worden gelijk een woestijn; daar zullen de kalveren weiden, en daar zullen zij nederliggen en zullen 43haar takken verslinden. |
| 40 Hier keert de profeet weder tot de beschrijving der straffen met dewelke God de Heere die van Juda tehuiszoeken zou. |
| 41 Te weten Jeruzalem. Zie Jes. 22:2; 24:10. Ezechiël 21. |
| Jes. 22:2 Gij die vol van groot gedruis waart, gij woelige stad, gij vrolijk huppelende stad; uw verslagenen zijn niet verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd. Jes. 24:10 De woeste stad is verbroken, al de huizen staan gesloten, dat er niemand inkomen kan. Ezechiël 21 EN des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: |
| 42 Of: woningen. |
| 43 Versta de takken die in haar (te weten in de stad van Jeruzalem) wassen zullen aan de bomen, die in haar verlaten huizen en op haar straten, in haar hoven en tuinen, vanzelf zouden opschieten en wassen. Zie de aant. Job 18:16. |
| Job 18:16 (kt.) Van onder zullen zijn wortelen verdorren, en van boven zal zijn tak afgesneden worden. |
|
11 Als haar takken verdord zullen zijn, zullen zij afgebroken worden, en de vrouwen, komende, zullen ze 44aansteken; want het is geen 45volk van enig verstand; daarom zal Hij 46Die het gemaakt heeft, 47Zich deszelven niet ontfermen; en 48Die het geformeerd heeft, zal aan hetzelve geen genade bewijzen. |
| 44 Te weten de takken, of: de stad. |
| 45 Versta het Joodse volk, bij hetwelk nu geen verstand was te zoeken noch te vinden. |
| 46 Dat is, God de Heere. Hebr. hun Maker. |
| 47 Versta hierbij: maar Hij zal hen verdelgen, te weten door de Babyloniërs, gelijk straks volgt, vers 12. |
| vers 12 En het zal te dien dage geschieden dat de HEERE dorsen zal van den stroom der rivier af tot aan de rivier van Egypte; doch gijlieden zult opgelezen worden, een bij een, o gij kinderen Israëls. |
| 48 Hebr. hun Formeerder. |
|
12 En het zal 49te dien dage geschieden dat de HEERE 50dorsen zal 51van den 52stroom der rivier af tot aan de rivier van Egypte; 53doch gijlieden czult opgelezen worden, 54een bij een, o gij kinderen Israëls. |
| 49 Te weten als het Joodse volk in de Babylonische gevangenis zijn zal. |
| 50 Hebr. uitslaan of uitkloppen zal. Vgl. Jes. 28:27, alwaar dorsen en uitslaan onderscheiden worden, maar hier wordt het woord dorsen klarigheidshalve gebruikt. |
| Jes. 28:27 Want men dorst de wikke niet met den dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom over den komijn gaan; maar de wikke slaat men uit met een staf en den komijn met een stok; |
| 51 Anders: van den ruisenden stroom. Anders: van den grond. Anders: van het kanaal der rivier. |
| 52 Dat is, van de rivier Eufraat af tot de rivier van Egypte toe, genaamd Sichor. Zie Joz. 13 op vers 3. |
| Joz. 13:3 (kt.) Van den Sichor, die vóór aan Egypte is, tot aan de landpale van Ekron tegen het noorden, dat den Kanaänieten toegerekend wordt; vijf vorsten der Filistijnen, de Gazatiet en Asdodiet, de Askeloniet, de Gethiet en Ekroniet, en de Avvieten. |
| 53 De zin is: Nadat gijlieden een tijdlang hier en daar zult zijn verstrooid geweest, zo zult gij weder in uw land gebracht en bij elkander verzameld worden, gelijk men de aren op het veld in den oogst naleest of opleest. |
| c Jes. 17:5. |
| Jes. 17:5 Want hij zal zijn gelijk wanneer een maaier het staande koren verzamelt, en zijn arm aren afmaait, ja, hij zal zijn gelijk wanneer iemand aren leest in het dal Refaïm. |
| 54 Of: tot één toe, of: een voor een, elk in het bijzonder. |
|
13 En het zal te dien dage geschieden dat er met 55een grote bazuin geblazen zal worden; dan zullen 56die komen 57die in het land van Assur 58verloren zijn, en de heengedrevenen 59in het land van Egypte; en 60zij zullen den HEERE aanbidden 61op den heiligen berg te Jeruzalem. |
| 55 Versta door deze grote bazuin vooreerst het edict en de openbare toelating van den koning Cyrus, die den Joden heeft toegelaten wederom in hun vaderland te komen, 2 Kron. 36:22. Ezra 1:1. Ten andere geestelijkerwijze van den bazuin des Evangelies, door dewelke God Zich een kerk samengeroepen en verzameld heeft uit alle volken en natiën der wereld. |
| 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Ezra 1:1 IN het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: |
| 56 Zij zullen in hun vaderland, in het Joodse land, wederkomen. |
| 57 Dat is, de gevangenen der tien stammen van het koninkrijk van Israël. |
| 58 Dat is, die ginds en weder omdwalen. |
| 59 Daarheen waren de overgeblevenen van den stam van Juda gevlucht, 2 Kon. 25:26. |
| 2 Kon. 25:26 Toen maakte zich al het volk op, van den minste tot den meeste, en de oversten der heiren, en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeeën. |
| 60 Zie Gen. 24, de aant. op vers 26. |
| Gen. 24:26 (kt.) Toen neigde die man zijn hoofd en aanbad den HEERE; |
| 61 Hebr. op den berg der heiligheid, te weten in den nieuwherbouwden tempel, en voortaan in Uw heilige en christelijke gemeente. |