Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie tegen de Moren, vs. 1, enz. Belofte van de bescherming der kerk en straf harer vijanden, 4. Een profetie van de bekering der heidenen, 7. |
Profetie over Morenland |
1 WEE1 het land 2dat schaduwachtig is 3aan de frontieren, 4dat aan de zijde der rivieren van Morenland is; |
| 1 De profeet roept wee over Morenland, om de Joden te waarschuwen dat zij op de hulp der Moren niet zouden vertrouwen, dewijl Morenland met Egypte en andere aangrenzende landen door Gods rechtvaardig oordeel zwaarlijk zou geplaagd en verwoest worden, gelijk geschied is, eerst door de Assyriërs, daarna door de Babyloniërs. Zie Jes. 20:3, 4, 5, 6; 43:3. Ez. 30:4, 5; 38:5. Nah. 3:9, 10. Zef. 2:12. Anders: O land, enz., verstaande dat dit ganse hoofdstuk slaat op de tijden van den Messias en de beroeping der Joden en heidenen tot Christus, onder de banier van het Heilig Evangelie, mitsgaders de verwerping en langdurige straf der hardnekkige Joden en hun eindelijke bekering. |
| Jes. 20:3 Toen zeide de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets wandelt, drie jaar, tot een teken en wonder over Egypte en over Morenland, Jes. 20:4 Alzo zal de koning van Assyrië voortdrijven de gevangenen der Egyptenaars, en de Moren die weggevoerd zullen worden, jongen en ouden, naakt en barrevoets en met blote billen, den Egyptenaars tot schaamte. Jes. 20:5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. Jes. 20:6 En de inwoners van dit eiland zullen te dien dage zeggen: Zie, alzo is het gegaan dien op welken wij zagen, werwaarts wij heen vloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht des konings van Assyrië; hoe zullen wij dan ontkomen? Jes. 43:3 Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland; Ik heb Egypte, Morenland en Seba gegeven tot uw losgeld, in uw plaats. Ez. 30:4 En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote smart zijn in Morenland, als de verslagenen zullen vallen in Egypte; want zij zullen derzelver menigte wegnemen, en haar fundamenten zullen verbroken worden. Ez. 30:5 Morenland en Put en Lud en al de gemengde hoop en Cub en de kinderen van het land des verbonds zullen met hen vallen door het zwaard. Ez. 38:5 Perzen, Moren en Puteeërs met hen, die altemaal schild en helm voeren; Nah. 3:9 Morenland en Egypte waren haar macht, en er was geen einde; Put en Libië waren tot uw hulp. Nah. 3:10 Nog is zij gevankelijk gegaan in de gevangenis; ook zijn haar kinderen op het hoofd van alle straten verpletterd geworden; en over haar geëerden hebben zij het lot geworpen, en al haar groten zijn in boeien gebonden geworden. Zef. 2:12 Ook gij, Moren, zult de verslagenen Mijns zwaards zijn. |
| 2 Dat is, hetwelk vol schaduwen is, of: dat schaduw maakt. |
| 3 Hebr. aan de vleugelen; dat is, dat vol schaduwen is aan de frontieren, of grenzen, of einden, als Jes. 11:12; 24:16, en dat vanwege de veelheid der hoge bergen, aldaar gelegen, die vele schaduwen maakten. Enigen verstaan hier door de schaduwachtige vleugelen de grote menigte van de zeilen der schepen, die schaduw aanbrengen; dat is, wee het land waar al die schepen zijn. Anderen menen dat door de schaduwen der vleugelen hier beduid wordt, dat de Moren en Egyptenaars (als naburen en bondgenoten) andere volken onder hun bescherming gewoon waren te nemen. Vgl. Jes. 30:2, 3, enz. |
| Jes. 11:12 En Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen van de vier einden des aardrijks. Jes. 24:16 Van het uiterste einde der aarde horen wij psalmen tot verheerlijking des Rechtvaardigen. Doch nu zeg ik: Ik word mager, ik word mager, wee mij! De trouwelozen handelen trouwelooslijk, en met trouweloosheid handelen de trouwelozen trouwelooslijk. Jes. 30:2 Die gaan om af te trekken in Egypte, en vragen Mijn mond niet; om zich te sterken met de macht van Farao en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw van Egypte. Jes. 30:3 Want de sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte zijn, en die toevlucht onder de schaduw van Egypte tot schande. |
| 4 Dit is een beschrijving der ligging van Morenland, liggende aan beide zijden der rivieren Nijl, Astapus, Astaboras, enz., als de kaarten en landbeschrijvers aanwijzen. Vgl. Zef. 3:10. |
| Zef. 3:10 Van de zijde der rivieren der Moren zullen Mijn ernstige aanbidders, met de dochter Mijner verstrooiden, Mijn offerande brengen. |
|
2 5Dat gezanten zendt over de zee, en 6in schepen van biezen op de wateren. Gaat heen, gij 7snelle boden, tot een volk 8dat getrokken is en geplukt, tot een volk dat vreselijk is 9van dat het was en voortaan; een volk 10van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven. |
| 5 Anders: Hij zendt gezanten, enz., verstaande dit van God, Die door Zijn regering beschikt dat de Moren verschrikt worden door de tijdingen van de aankomst des vijands, uit vergelijking van Ez. 30:9. Anderen verstaan het van de Moren (of hun koning Tirhaka, 2 Kon. 19:9), die gezanten zonden om tezamen met de Egyptenaars den Assyriër (op der Joden begeerte) den krijg aan te zeggen, of (als sommigen) tot de Joden, om hun hulp te beloven, of (als anderen) tot verscheidene naastgelegen volken, om een groot krijgsheir te verzamelen tegen den inval der Assyriërs. |
| Ez. 30:9 Te dien dage zullen er boden van voor Mijn aangezicht in schepen uitvaren, om het zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart bij hen zijn, als in den dag van Egypte; want zie, het komt aan. 2 Kon. 19:9 Als hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen: Zie, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkía, zeggende: |
| 6 Dusdanige schepen en schuiten gebruikt men in die landen, vanwege de lichtheid, en omdat zij zo haast niet breken noch bersten als de houten, wanneer zij ergens tegen de klippen aanstoten, waar de rivier Nijl vol van is. Hebr. in vaten. |
| 7 Hebr. lichte boden. Zie Job 7 op vers 6. |
| Job 7:6 (kt.) Mijn dagen zijn lichter geweest dan een weversspoel, en zijn vergaan zonder verwachting. |
| 8 Dit kan zijn een beschrijving van de Assyriërs, die wijd van hun land waren afgetrokken en door de langdurige oorlogen kaal en berooid. (Vgl. Ez. 29:18.) Een vreselijk volk van aanbegin en doorgaans, Gen. 10:8, 9, enz., die een iegelijk regel en maat wilden stellen, andere volken vertraden, en in hun land vele rivieren hadden, die hetzelve (als gemeenlijk geschiedt) plachten af te spoelen. Sommigen duiden het op de ingezetenen van Morenland en andere volken daaraan gelegen, wijd en zijd verspreid, rank van lijf, dun van haar, wild en vreselijk, de een aan den ander ver heen gelegen, of: dat regelsgewijze zou vertreden worden, of: waarover God het richtsnoer Zijner straf zou trekken. Vgl. 2 Kon. 21:13. Jes. 34:11, enz. Anderen nemen het als een beschrijving van het Joodse volk, dat veel had geleden en van God regel op regel ontvangen, Jes. 28:10, en vanwege de grote wonderwerken Gods vreselijk was, hoewel vele vijanden (als geweldige rivieren, Jes. 8:7, enz.) hun land beroofden; van welks alles de verstandige lezer zal mogen oordelen. |
| Ez. 29:18 Mensenkind, Nebukadrézar, de koning van Babel, heeft zijn heir een groten dienst doen dienen tegen Tyrus; alle hoofden zijn kaal geworden, en alle zijden zijn uitgeplukt; en noch hij, noch zijn heir heeft loon gehad vanwege Tyrus, voor den dienst dien hij tegen haar gediend heeft. Gen. 10:8 En Cusch gewon Nimrod; deze begon geweldig te zijn op aarde. Gen. 10:9 Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN. 2 Kon. 21:13 En Ik zal over Jeruzalem het meetsnoer van Samaría trekken, mitsgaders het paslood van het huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem uitwissen gelijk als men een schotel uitwist; men wist hem uit en men keert hem om op zijn holligheid. Jes. 34:11 Maar de roerdomp en nachtuil zullen het erfelijk bezitten, en de schuifuit en de raaf zal daarin wonen; want Hij zal een richtsnoer der woestheid over haar trekken, en een richtlood der ledigheid. Jes. 28:10 Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig. Jes. 8:7 Daarom, zie, zo zal de Heere over hen doen opkomen die sterke en geweldige wateren der rivier, den koning van Assyrië en al zijn heerlijkheid; en hij zal opkomen over al zijn stromen en gaan over al
zijn oevers, |
| 9 Dat is, van dien tijd af dat het een volk geweest is en doorgaans heen. Anders: van hun beginsel af tot hiertoe. |
| 10 Hebr. een volk des regels regels, of der linie linie. |
|
3 11Alle gij ingezetenen der wereld en gij inwoners der aarde, als 12men de banier zal oprichten op de bergen, 13zult gijlieden het zien, en als de bazuin zal blazen, zult gijlieden het horen. |
| 11 In dit vers wordt te kennen gegeven dat dit oordeel Gods zekerlijk en in het openbaar, als voor de ogen van al de wereld, zou vervuld worden, zodat de andere volken getuigen zouden zijn van de waarheid dezer profetie, en de Joden beschaamd worden in hun vertrouwen op de hulp der Moren, Egyptenaars, enz. |
| 12 Anders: wanneer Ik (te weten God) de banier, enz., dat is, als Ik het vijandelijke krijgsheir over de Moren zal doen komen; of: als Ik door Mijn engel de Assyriërs zal verslaan; waarvan sommigen dit vers verstaan. |
| 13 Of: ziet het. En alzo terstond: hoort het. |
|
4 Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: 14Ik zal stil zijn en zien in Mijn woning, als de glinsterende hitte op den regen, als een wolk des dauws in de hitte des oogstes; |
| 14 Menselijkerwijze van God gesproken; gelijk koningen in hun paleizen zittende, niettemin op alles toezien en hun koninkrijk bezorgen, alzo belooft God dat Hij Zijn kerk, ondertussen dat Hij Zijn oordelen over deze heidense volken (waarvan vss. 5 en 6) uitvoert, zal verschonen, verkwikken en weldoen, gelijk een zonneschijn na den regen en een dauwige wolk in den oogst lieflijk zijn. Anderen verstaan dat hier begint de beschrijving van Gods oordeel, alsof God zeide: Ik zal wel toelaten dat de Moren woelen en zich tot tegenweer verzamelen, of (als anderen) dat de Assyriërs een tijdlang met hun geweld voortgaan, maar het zal hun tot hun eigen verderf strekken, gelijk onmatige hitte na groten regen het tedere gewas, en een dikke, natte, mistige wolk den oogst bederven. |
| vers 5 Want vóór den oogst, als de botte volkomen is, en de onrijpe druif rijp wordt na den bloesem, zo zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden en de takken wegdoen en afkappen. |
|
5 15Want 16vóór den oogst, als de botte volkomen is, en de onrijpe druif rijp wordt na den bloesem, zo zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden en de takken wegdoen en afkappen. |
| 15 Of: Maar. Dit nu is een beschrijving van Gods oordeel, tot welks aanmerking de volken genodigd zijn, vers 3. |
| vers 3 Alle gij ingezetenen der wereld en gij inwoners der aarde, als men de banier zal oprichten op de bergen, zult gijlieden het zien, en als de bazuin zal blazen, zult gijlieden het horen. |
| 16 Met deze gelijkenis en figuurlijke manieren van spreken wordt te kennen gegeven dat God alle tegenweer der Moren, of (als anderen) al het geweld der Assyriërs, eer zij het tot volkomenheid zullen brengen, zal te schande maken en hen schrikkelijk verderven. |
|
6 17Zij zullen tezamen gelaten worden aan de roofvogels der bergen en de dieren der aarde, en de roofvogels zullen 18op hen overzomeren, en alle dieren der aarde zullen daarop overwinteren. |
| 17 Te weten Moren, of Assyriërs. |
| 18 Vgl. Ez. 31:12, 13. |
| Ez. 31:12 En vreemden, de tirannigste der heidenen, roeiden hem uit en verlieten hem; zijn takken vielen op de bergen en in alle valleien, en zijn scheuten werden verbroken bij alle stromen des lands; en alle volken der aarde gingen af uit zijn schaduw en verlieten hem. Ez. 31:13 Alle vogelen des hemels woonden op zijn omgevallen stam, en alle dieren des velds waren op zijn scheuten, |
|
7 19Te dien tijde zal den HEERE der heirscharen een geschenk gebracht worden van
20het volk dat getrokken is en geplukt, en 21van het volk dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven; tot de plaats van den Naam des HEEREN der heirscharen, tot den berg Sion. |
| 19 In dit vers doet God (als elders dikwijls) een troostelijke belofte van de genadige beroeping der Moren, of Assyriërs, en dergelijke andere vijandelijke heidense volken, tot de gemeenschap van den Heere Christus en van Zijn kerk. Vgl. Jes. 19:19, enz., en zie dergelijke profetieën van de Moren Ps. 68:32; 87:4. Jes. 45:14. Zef. 3:10, en een aanmerkelijk voorbeeld Hand. 8:27, enz. |
| Jes. 19:19 Te dien dage zal de HEERE een altaar hebben in het midden van Egypteland, en een opgericht teken aan zijn landpale voor den HEERE. Ps. 68:32 Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken. Ps. 87:4 Ik zal Rahab en Babel vermelden onder degenen die Mij kennen; zie, de Filistijn en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. Jes. 45:14 Alzo zegt de HEERE: De arbeid der Egyptenaars en de koophandel der Moren en der Sabeeërs, der mannen van grote lengte, zullen tot u overkomen en zij zullen uwe zijn, zij zullen u navolgen, in boeien zullen zij overkomen; en zij zullen zich voor u buigen, zij zullen u smeken, zeggende: Gewisselijk, God is in u en er is anders geen God meer. Zef. 3:10 Van de zijde der rivieren der Moren zullen Mijn ernstige aanbidders, met de dochter Mijner verstrooiden, Mijn offerande brengen. Hand. 8:27 En hij stond op en ging heen. En zie, een Moorman, een kamerling en een machtig heer van Candacé, de koningin der Moren, die over al haar schat was, welke was gekomen om aan te bidden te Jeruzalem; |
| 20 Waarvan vers 2. |
| vers 2 Dat gezanten zendt over de zee, en in schepen van biezen op de wateren. Gaat heen, gij snelle boden, tot een volk dat getrokken is en geplukt, tot een volk dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven. |
| 21 Dat is, van enigen van dit vreselijke volk. Aldus moet men ook het woordje van nemen en verstaan Matth. 23:34: en van hen zult gij doden, dat is, sommigen van hen zult gij doden. |
| Matth. 23:34 Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; |