Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 10 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 10

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 WEE dengenen die ongerechte inzettingen inzetten, en den schrijvers die moeite voorschrijven;
2 Om de armen van het recht af te wenden en om het recht der ellendigen mijns volks te roven, opdat de weduwen hun buit worden en opdat zij de wezen mogen plunderen.
3 Maar wat zult gijlieden doen ten dage der bezoeking, en der verwoesting die van verre komen zal? Tot wien zult gij vlieden om hulp en waar zult gij uw heerlijkheid laten?
4 Dat elkeen zich niet zou buigen onder de gevangenen en vallen onder de gedoden? Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
 
De ondergang van Assyrië voorzegd
5 aWee den Assyriër, die de roede Mijns toorns is, en Mijn grimmigheid is een stok in hun hand. a Jes. 36:1. Jer. 25:9. Ez. 21:9. verwijsteksten
6 Ik zal hem zenden tegen een huichelachtig volk en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid, opdat hij den roof rove, en plundere de plundering, en stelle het ter vertreding bgelijk het slijk der straten. b Jes. 5:25. verwijsteksten
7 Hoewel hij het zo niet meent en zijn hart alzo niet denkt, maar hij zal in zijn hart hebben te verdelgen en uit te roeien niet weinige volken.
8 Want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten altezamen koningen?
9 Is niet Kalno gelijk Kárchemis? Is Hamath niet gelijk Arpad? Is niet Samaría gelijk Damascus?
10 Gelijk als mijn hand gevonden heeft de koninkrijken der afgoden, ofschoon hun gesneden beelden beter zijn dan die van Jeruzalem en dan die van Samaría;
11 Gelijk als ik gedaan heb aan Samaría en aan haar afgoden, zou ik alzo niet kunnen doen aan Jeruzalem en aan haar afgoden?
12 Want het zal geschieden als de Heere een einde zal gemaakt hebben van al Zijn werk op den berg Sion en te Jeruzalem, dan zal Ik tehuiszoeken de vrucht van de grootsheid des harten van den koning van Assyrië, en de pracht van de hoogheid zijner ogen.
13 Omdat hij gezegd heeft: Door de kracht mijner hand heb ik het gedaan en door mijn wijsheid, want ik ben verstandig; en ik heb de landpalen der volken weggenomen en heb hun voorraad geroofd, en heb als een geweldige de inwoners doen nederdalen;
14 En mijn hand heeft gevonden het vermogen der volken, als een nest, en ik heb het ganse aardrijk samengeraapt, gelijk men de eieren die verlaten zijn, samenraapt; en er is niemand geweest die een vleugel verroerde, of den bek opendeed, of piepte.
15 Zal een bijl zich beroemen tegen dien die daarmede houwt? Zal een zaag pochen tegen dien die ze trekt? Alsof een staf bewoog degenen die hem opheffen? Als men een stok opheft, is het geen hout?
16 Daarom zal de Heere Heere der heirscharen onder zijn vetten een magerheid zenden, en onder zijn heerlijkheid czal Hij een brand doen branden, als den brand des vuurs. c Jes. 24:6. verwijsteksten
17 Want het Licht Israëls zal tot een Vuur zijn en zijn Heilige tot een Vlam, Welke in brand steken en verteren zal zijn doornen en zijn distelen op één dag.
18 Ook zal Hij verteren de heerlijkheid zijns wouds en zijns vruchtbaren velds, van de ziel af tot het vlees toe; en hij zal zijn gelijk als wanneer een vaandrager versmelt.
19 En de overgebleven bomen zijns wouds zullen weinige in getal zijn, ja, een jongen zou hen opschrijven.
 
Israëls overblijfsel
20 En het zal geschieden te dien dage, dat het overblijfsel van Israël en de ontkomenen van het huis van Jakob niet meer steunen zullen op dien die hen geslagen heeft, maar zij zullen steunen op den HEERE, den Heilige Israëls, oprechtelijk.
21 Het overblijfsel zal wederkeren, het overblijfsel Jakobs, tot den sterken God.
22 Want dofschoon uw volk, o Israël, is gelijk het zand der zee, zo zal toch maar het overblijfsel daarvan wederkeren; de verdelging is vastelijk besloten, overvloeiende met gerechtigheid. d Rom. 9:27, 28. verwijsteksten
23 Want eeen verdelging die vastelijk besloten is, zal de Heere HEERE der heirscharen doen in het midden van dit ganse land. e Jes. 28:22. verwijsteksten
24 Daarom zegt de Heere HEERE der heirscharen alzo: Vrees niet, gij Mijn volk dat te Sion woont, voor Assur, als hij u met de roede zal slaan en hij zijn staf tegen u zal opheffen naar de wijze der Egyptenaars;
25 Want nog een klein weinig, zo zal volbracht worden de gramschap, en Mijn toorn tot hun vernieling.
26 Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb, en gelijk fZijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen zal naar de wijze der Egyptenaars. f Exodus 14. verwijsteksten
27 En het zal geschieden ten zelven dage, dat zijn last zal afwijken van uw schouder en zijn juk van uw hals; en het juk zal verdorven worden om des Gezalfden wil.
 
De HEERE zal Sanherib verslaan
28 Hij komt te Ajath, hij trekt door Migron; te Michmas legt hij zijn gereedschap af.
29 Zij trekken door den doorgang, te Geba houden zij hun vernachting; Rama beeft, Gíbea Sauls vlucht.
30 Roep luide met uw stem, gij dochter van Gallim; laat ze horen tot Laïs toe, o ellendig Anathoth.
31 Madména vliedt weg, de inwoners van Gebim vluchten met hopen.
32 Nog een dag blijft hij te Nob; hij zal zijn hand bewegen tegen den berg der dochter Sions, den heuvel van Jeruzalem.
33 Doch zie, de Heere HEERE der heirscharen zal met geweld de takken afkappen, en die hoog van statuur zijn, zullen nedergehouwen worden, en de verhevenen zullen vernederd worden.
34 En Hij zal met ijzer de verwarde struiken des wouds omhouwen, en de Libanon zal vallen door den Heerlijke.

Einde Jesaja 10