Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De profeet Jesaja klaagt over de Joden vanwege hun ongehoorzaamheid, vs. 2. Onaangezien zij van den Heere wel geducht waren geslagen, 5. Hij vergelijkt hen bij die van Sodom en Gomorra, 10. En verwerpt hun godsdienst, 11. Hij vermaant hen tot beterschap des levens, 16. Met belofte van genade, 18. En dreiging van zware straffen, indien zij zich niet beterden, 20. Heftige klacht over den afval der Joden, 21. Met verdere dreigementen, 24. Doch belooft wederom genade den boetvaardigen, 25. Maar verkondigt straf over de onboetvaardige afgodendienaars, 28. |
God zal Zijn volk richten |
1 HET1
2gezicht van Jesaja, den zoon van 3Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem, in de dagen van 4Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkía, de koningen van Juda. | | 1 Dat is, hetgeen dat God den profeet Jesaja door een gezicht heeft geopenbaard en bevolen het volk te verkondigen. Doch in dit boek wordt niet gesproken van één, maar van vele en verscheidene gezichten, die de profeet gezien heeft. |
2 Van het woord gezicht zie Gen. 15 op vers 1. Gen. 15:1 (kt.) NA deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. |
3 Het wordt daarvoor gehouden, dat deze Amoz is geweest de broeder van Uzzia, den koning in Juda. |
4 Van deze vier koningen is te lezen in het tweede boek der Koningen, van het 15de hoofdstuk tot het 21ste. |
2 a5Hoort, gij hemelen, en neem ter ore, gij aarde, want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen 6groot gemaakt en verhoogd, maar 7zij hebben tegen Mij overtreden. | | a Deut. 32:1. Deut. 32:1 NEIG de oren, gij hemel, en ik zal spreken; en de aarde hore de redenen mijns monds. |
5 Zie Deut. 4 op vers 26. Micha 6 op vers 2. Deut. 4:26 (kt.) Zo roep ik heden den hemel en de aarde tot getuigen tegen ulieden, dat gij voorzeker haast zult omkomen van dat land waar gij over de Jordaan naartoe trekt om dat te erven; gij zult uw dagen daarin niet verlengen, maar ganselijk verdelgd worden. Micha 6:2 (kt.) Hoort, gij bergen, den twist des HEEREN, mitsgaders gij sterke fundamenten der aarde; want de HEERE heeft een twist met Zijn volk, en Hij zal Zich met Israël in rechte begeven. |
6 Of: opgetogen. |
7 Of: zij zijn van Mij afgevallen, of: zij hebben afvalliglijk tegen Mij gehandeld. Zie van de betekenis van het Hebreeuwse woord 1 Kon. 12:19. 1 Kon. 12:19 Alzo vielen de Israëlieten van het huis van David af, tot op dezen dag. |
3 8Een os kent 9zijn bezitter en 10een ezel de kribbe zijns heren; maar
11Israël heeft geen kennis, Mijn volk verstaat niet. | | 8 . 10 De zin is: Hoewel een os en ezel van de domste dieren zijn, zo leren zij nochtans dien kennen die hun dagelijks hun voeder voorstelt, en zij betonen hem op hun wijze enige vriendschap, wanneer hij tot hen in den stal komt, en zij voegen zich naar zijn hand. |
9 Dat is, dengene dien hij toebehoort en die hem als zijn eigen bezit en opvoedt. |
11 Of: Israël verstaat niet. Wie zijn God niet kent, wordt geacht niets te weten of te kennen. Anders: kent Mij niet, te weten zijn Bezitter, Eigenaar, Heere; alsof Hij zeide: Zij die daar roemen Gods volk te zijn, zijn onvernuftiger en onverstandiger dan het vee. |
4 Wee 12het bzondige volk, het volk 13van zware ongerechtigheid, 14het zaad der boosdoeners, 15de verdervende kinderen; zij hebben den HEERE verlaten, zij hebben den 16Heilige Israëls 17gelasterd, zij hebben 18zich vervreemd, wijkende achterwaarts. | | 12 Dat is, het volk dat zich geheel tot zondigen heeft overgegeven. |
b Ps. 78:8. Jes. 57:3. Ps. 78:8 En dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en wederspannig geslacht, een geslacht dat zijn hart niet richtte, en welks geest niet getrouw was met God. Jes. 57:3 Doch nadert gijlieden hiertoe, gij kinderen der guichelares, gij overspelig zaad, en gij die hoererij bedrijft. |
13 Hebr. dat zwaar is van ongerechtigheid, dat is, hetwelk zwaarlijk met vele zonden beladen is. |
14 Dat is, degenen die gegenereerd zijn van boosaardige ouders, zijnde derhalve kwaad ei, kwaad kieken. Vgl. Matth. 3:7. Matth. 3:7 Hij dan, ziende velen van de farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? |
15 De zondaars verderven zichzelven, hun weg en al wat zij kunnen. Zie Gen. 6:12. Spr. 6:32, enz. Gen. 6:12 Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde. Spr. 6:32 Maar wie met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; |
16 Dat is, den waren God, Die Zich Israël heeft geopenbaard, als Ps. 71:22. Ps. 71:22 Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israëls. |
17 Anders: getergd, veracht. |
18 Te weten van den Heere, Ez. 14:5. Ez. 14:5 Opdat Ik het huis Israëls in hun hart grijpe, dewijl zij allen door hun drekgoden van Mij vervreemd zijn. |
5 19Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? cGij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse 20hoofd is krank en het ganse hart is mat. | | 19 Alsof God zeide: Het is toch tevergeefs dat men u veel slaat. Anders: Waarop, dat is, op wat deel des lichaams zal men u meer slaan? |
c 2 Kron. 28:22. Jer. 2:30. 2 Kron. 28:22 Ja, ten tijde als men hem benauwde, zo maakte hij des overtredens tegen den HEERE nog meer; dit was de koning Achaz. Jer. 2:30 Tevergeefs heb Ik uw kinderen geslagen, zij hebben de tucht niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd, als een verdervende leeuw. |
20 Hebr. het ganse hoofd is in krankheid, dat is, zowel de geestelijke als de wereldlijke regering is in een ellendigen en bedroefden staat, en daar is noch hulp noch raad ter beterschap te vinden. |
6 21Van de voetzool af tot het hoofd toe is er niets geheels 22aan hetzelve, maar wonden en 23striemen en 24etterbuilen, die niet 25uitgedrukt noch verbonden zijn, en geen derzelve is met olie verzacht. | | 21 Met de woorden van dit vers wordt verder aangewezen de verdorven toestand, zo van de kerk als van den staat, bij de Joden. Vgl. de manier van spreken met Deut. 28:35. 2 Sam. 14:25. Job 2:7. Deut. 28:35 De HEERE zal u slaan met boze zweren aan de knieën en aan de benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van uw voetzool af tot aan uw schedel. 2 Sam. 14:25 Nu was er in gans Israël geen man zo schoon als Absalom, zeer te prijzen; van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe was er geen gebrek in hem. Job 2:7 Toen ging de satan uit van het aangezicht des HEEREN, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn schedel toe. |
22 Te weten lichaam of volk. |
23 Het Hebreeuwse woord betekent zulk een teken of striem of litteken, als zich het bloed ergens verheft of vertoont vanwege een slag of stoot. |
24 Of: vochtige plaag, kwetsuur, dat is, verrotte kwetsuren of wonden die vervuilen of verzweren; of kwetsuren vol etter. |
25 Te weten alzo, dat er de etter en het vuile bloed uitgedrukt en de wond gezuiverd is. |
7 d26Uw aardrijk is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land, 27dat verteren de vreemden in uw tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door 28de vreemden. | | d Deut. 28:51, 52. Jes. 5:5. Deut. 28:51 En het zal de vrucht uwer beesten en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien, noch kudden van uw kleinvee zal overlaten, totdat Hij u verdoe. Deut. 28:52 En het zal u beangstigen in al uw poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land dat u de HEERE uw God gegeven heeft. Jes. 5:5 Nu dan, Ik zal ulieden nu bekendmaken wat Ik Mijn wijngaard doen zal: Ik zal zijn tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur zal Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. |
26 De zin is: Het is geen bouwland gelijkende, maar veelmeer een wilde ongebouwde woestijn. |
27 Dat is, zij eten de vruchten des lands op. Dit is geschied door Hazaël, den koning van Syrië, en Joas, den koning van Israël, 2 Koningen 12. 2 Kronieken 25. 2 Koningen 12 IN het zevende jaar van Jehu werd Joas koning en regeerde veertig jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja van Berséba. 2 Kronieken 25 AMÁZIA, vijf en twintig jaar oud zijnde, werd koning en regeerde negen en twintig jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jóaddan, van Jeruzalem. |
28 Hebr. omkering der vreemden, dat is, die door vreemden geschiedt, of zodanig als de vreemde soldaten plachten aan te richten als zij een land innemen en overweldigen. Zie 2 Kron. 28:18. 2 Kron. 28:18 Daartoe waren de Filistijnen in de steden der laagte en het zuiden van Juda ingevallen, en hadden ingenomen Beth-Sémes en Ajálon en Gedérôth en Socho en haar onderhorige plaatsen, en Timna en haar onderhorige plaatsen, en Gimzo en haar onderhorige plaatsen; en zij woonden aldaar. |
8 En 29de dochter Sions is 30overgebleven 31als een hutje in den wijngaard, als een nachthutje in den komkommerhof, als een 32belegerde stad. | | 29 Dat is, Jeruzalem, hetwelk ten dele op den berg Sion gebouwd was en daaruit scheen te spruiten en hervoor te komen. Zie de aant. 2 Kon. 19:21. 2 Kon. 19:21 (kt.) Dit is het woord dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u, zij bespot u, de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u. |
30 Te weten nadat de andere steden door het ganse land verwoest zijn. |
31 Anders: als een schaduwhuisje, te weten waaronder de bewaarder des wijngaards schuilt. Hij wil zeggen: Zij is tot de uiterste ellende gebracht. Zie Job 27:18. Job 27:18 Hij bouwt zijn huis als een mot, en als een hoeder de hut maakt. |
32 Of: verwoeste, of: besloten stad. |
9 eZo niet de HEERE der heirscharen ons nog 33een weinig overblijfsel had gelaten, 34als fSódom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomórra gelijk zijn geworden. | | e Jes. 17:6; 24:6; 30:17. Rom. 9:29. Jes. 17:6 Doch een nalezing zal daarin overblijven, gelijk in de afschudding eens olijfbooms, twee of drie beziën in den top der opperste twijg, en vier of vijf aan zijn vruchtbare takken, spreekt de HEERE, de God Israëls. Jes. 24:6 Daarom verteert de vloek het land, en die daarin wonen, zullen verwoest worden; daarom zullen de inwoners des lands verbrand worden en er zullen weinige mensen overblijven. Jes. 30:17 Eenduizend van het schelden van een enige, van het schelden van vijf zult gij allen vlieden; totdat gij overgelaten wordt gelijk een mast op den top van een berg, en als een banier op een heuvel. Rom. 9:29 En gelijk Jesaja tevoren gezegd heeft: Indien de Heere Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sódom geworden, en Gomórra gelijkgemaakt geweest. |
33 Rom. 9:29 staat: een weinig zaad. Dit komt daarbij toe, dat in de Griekse overzetting des Ouden Testaments (welke de apostelen hier gevolgd hebben) het woord zaad gelezen wordt. De zin komt met het Hebreeuws wel overeen. Rom. 9:29 En gelijk Jesaja tevoren gezegd heeft: Indien de Heere Zebaoth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sódom geworden, en Gomórra gelijkgemaakt geweest. |
34 Dat is, wij zouden gans uitgeroeid en tot in den grond toe vernield zijn. |
f Gen. 19:24. Gen. 19:24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sódom en over Gomórra regenen, van den HEERE, uit den hemel. |
10 Hoort des HEEREN woord, 35gij oversten van Sódom; neemt ter ore 36de wet onzes Gods, 37gij volk van Gomórra. | | 35 Dat is, gij vorsten van Jeruzalem, die waarlijk niet beter zijt dan de vorsten, regenten of leidslieden te Sodom eertijds geweest zijn. Die zijn zonder genade uitgeroeid, maar ulieden geschiedt nog deze genade dat gij des Heeren woord moogt horen; eilieve, neemt toch deze genade waar. Vgl. met deze plaats Deut. 32:32. Ez. 16:46. Deut. 32:32 Want hun wijnstok is uit den wijnstok van Sódom en uit de velden van Gomórra; hun wijndruiven zijn vergiftige wijndruiven, zij hebben bittere beziën. Ez. 16:46 Uw grote zuster nu is Samaría, zij en haar dochteren, dewelke woont aan uw linkerhand; maar uw zuster die kleiner is dan gij, die tegen uw rechterhand woont, is Sódom en haar dochteren. |
36 Dat is, hetgeen dat ik ulieden uit Gods bevel aandien. Van het woord wet zie Ps. 1:2. Ps. 1:2 Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. |
37 Dat is, gij volk van Juda, die in boosheid den Gomorrieten zijt gelijk geworden. |
11 38Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; gIk ben zat van de brandoffers 39der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. | | 38 Daar staat 1 Sam. 15:22: Gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen. De Heere had wel de offeranden ingesteld en bevolen te doen, maar als hulpmiddelen, om hen in boetvaardigheid en geloof wel te doen voortgaan. Dewijl zij dit nalieten, zo waren hun offeranden den Heere een gruwel, onaangezien Hij die had ingesteld. 1 Sam. 15:22 Doch Samuël zeide: Heeft de HEERE lust aan brandoffers en slachtoffers, als aan het gehoorzamen van de stem des HEEREN? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen. |
g Ps. 50:8, 9. Spr. 15:8; 21:27. Jes. 66:3. Jer. 6:20. Amos 5:22. Ps. 50:8 Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandoffers zijn steeds vóór Mij. Ps. 50:9 Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien. Spr. 15:8 Het offer der goddelozen is den HEERE een gruwel, maar het gebed der oprechten is Zijn welgevallen. Spr. 21:27 Het offer der goddelozen is een gruwel; hoeveel te meer als zij het met een schandelijk voornemen brengen! Jes. 66:3 Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die
zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen. Jer. 6:20 Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmoes uit verren lande? Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet. Amos 5:22 Want ofschoon gij Mij brandoffers offert, mitsgaders uw spijsoffers, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien. |
39 Te weten der rammen die geslacht worden ter offerande. |
12 Wanneer gijlieden 40voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, 41wie heeft zulks van uw hand geëist, dat gij 42Mijn voorhoven betreden zoudt? | | 40 Dat is, in den tempel, waar Ik Mijn tegenwoordigheid bijzonderlijk openbaar. |
41 Alsof God zeide: Ik heb daar geen behagen aan, dat gijlieden met uw offeranden in den tempel verschijnt, namelijk op huichelachtige wijze, zonder geloof, zonder boete of aandacht, gelijk gijlieden doet. |
42 Dat is, de voorhoven van Mijn huis of tempel, die twee waren, een der priesters en een des volks, 2 Kron. 4:9; zodat de profeet hier zowel de priesters bestraft als het volk. 2 Kron. 4:9 Verder maakte hij het voorhof der priesters en het grote voorhof, mitsgaders de deuren voor het voorhof, en overtoog hun deuren met koper. |
13 43Brengt niet meer vergeefs offer, 44het reukwerk is Mij een gruwel; 45de nieuwe maanden en sabbatten en
46het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet, het is ongerechtigheid, zelfs 47de verbodsdagen. | | 43 Hebr. Vaart niet voort te brengen. Anders: Brengt voortaan niet meer spijsoffer der leugen of der ijdelheid, te weten met hetwelk gij Mij niet kunt verzoenen. |
44 Zie Exodus 30. Exodus 30 GIJ zult ook een reukaltaar des reukwerks maken; van sittimhout zult gij het maken. |
45 In het Hebreeuws staan deze woorden in het enkelvoud. De eerste dag der maand was den Heere heilig, Num. 28:11, 14. Num. 28:11 En in de beginselen uwer maanden zult gij een brandoffer den HEERE offeren: twee jonge varren en één ram, zeven volkomen eenjarige lammeren; Num. 28:14 En hun drankoffers zullen zijn de helft van een hin tot een var, en een derde deel van een hin tot een ram, en een vierendeel van een hin van wijn tot een lam. Dat is het brandoffer der nieuwe maan in elke maand, naar de maanden des jaars. |
46 Als er boosheid is bij de vergaderingen, zo kan noch wil de Heere daarbij wezen, want Hij is een vijand van de vergaderingen der boosdoeners, Ps. 5:5. Zijn getrouwheid is in de gemeente der heiligen, Ps. 89:6. Ps. 5:5 Want Gij zijt geen God Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren. Ps. 89:6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE; ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. |
47 Zie de aant. Lev. 23 op vers 36. Lev. 23:36 (kt.) Zeven dagen zult gij den HEERE vuuroffer offeren; op den achtsten dag zult gij een heilige samenroeping hebben en zult den HEERE vuuroffer offeren; het is een verbodsdag, gij zult geen dienstwerk doen. |
14 48Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden 49haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een 50last; 51Ik ben moede geworden die te dragen. | | 48 Dat is, uw offeranden die gij ten tijde der nieuwe maanden pleegt te doen. |
49 Dat is (gelijk wij spreken), Ik haat hen van ganser harte en van ganser ziele. |
50 Of: vermoeidheid. |
51 Ik kan hen niet lijden noch verdragen; menselijkerwijze van God gesproken. |
15 En hals gijlieden 52uw handen uitbreidt, 53verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen 54zijn vol bloed. | | h Spr. 1:28. Spr. 1:28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden; |
52 Zie 1 Kon. 8, de aant. op vers 22, belangende het uitbreiden der handen in het bidden. 1 Kon. 8:22 (kt.) En Sálomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente Israëls, en breidde zijn handen uit naar den hemel; |
53 De Heere wil niet verhoren de gebeden dergenen die niet van harte gezind zijn van alle kwaad zich te bekeren. Zie Ps. 66:18. Ps. 66:18 Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben. |
54 Hebr. zijn vol bloeden. Zie de aant. Gen. 4:10. Gen. 4:10 (kt.) En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. |
16 55Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, ilaat af van kwaad te doen. | | 55 Hij ziet op de ceremoniën der wassingen en reinigingen, die in de wet bevolen waren, daaronder mede verstaande de geestelijke wassingen en zuiveringen des harten. |
i Ps. 34:15; 37:27. Amos 5:15. Rom. 12:9. Ps. 34:15 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede; zoek den vrede en jaag hem na. Ps. 37:27 Samech. Wijk af van het kwade en doe het goede, en woon in eeuwigheid. Amos 5:15 Haat het boze en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort; misschien zal de HEERE, de God der heirscharen, Jozefs overblijfsel genadig zijn. Rom. 12:9 De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan. |
17 Leert goed doen, 56zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, 57handelt de twistzaak der weduwe. | | 56 Dat is, benaarstigt u om te weten wat recht en wel gedaan is, en doet dat. |
57 Dat is, verdedigt de zaak der weduwe voor het gericht. |
18 Komt dan, en laat ons 58tezamen rechten, zegt de HEERE; kal waren uw zonden 59als scharlaken, 60zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij
61rood als 62karmozijn, zij zullen worden als witte wol. | | 58 Dat is, met redenen elkander bewijzen wie recht of onrecht heeft, en dienvolgens wie de oorzaak is van uw ellende, Ik, of uw zonden. |
k Ps. 51:9. Ps. 51:9 Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. |
59 . 61 Deze woorden zien op hetgeen dat vers 15 gezegd is: uw handen zijn vol bloed. Zie Gen. 38:28 van de scharlaken verf. vers 15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg Ik Mijn ogen voor u; ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; want uw handen zijn vol bloed. Gen. 38:28 En het geschiedde als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de vroedvrouw nam die, en zij bond een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt eerst uit. |
60 Dat is, zij zullen u uit genade, om des Messias’ wil, volkomenlijk vergeven worden. |
62 Of: purper, of: vermiljoen, zulke kleur als de cochenille geeft. |
19 Indien gijlieden willig zijt en 63hoort, zo zult gij 64het goede dezes lands eten. | | 63 Dat is, gehoorzaamt, te weten Mijn geboden. |
64 Dat is, het schoonste en het beste dezes lands. Zie Job 21 op vss. 13, 25. Job 21:13 (kt.) In het goede verslijten zij hun dagen, en in een ogenblik dalen zij in het graf. Job 21:25 (kt.) De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten. |
20 Maar indien gij 65weigert en wederspannig zijt, zo zult gij van 66het zwaard gegeten worden; 67want de mond des HEEREN heeft het gesproken. | | 65 Te weten Mij te horen en te gehoorzamen. |
66 Te weten uwer vijanden. |
67 Derhalve zal het zekerlijk geschieden. |
Het oordeel over Jeruzalem |
21 68Hoe is 69de getrouwe stad tot 70een hoer geworden! Zij was vol recht, gerechtigheid 71herbergde daarin, maar 72nu 73doodslagers. | | 68 Dit is een vraag met verwondering. |
69 Versta Jeruzalem, die eertijds den Heere zo getrouwelijk aangehangen en gediend heeft, te weten ten tijde van David, Salomo, Josafat en andere godzalige koningen. |
70 Versta dit van geestelijke hoererij, dat is, afgoderij. Zie Lev. 17 op vers 7; 20 op vers 5. Of van vleselijke hoererij. Of van beide. Zie Num. 15:39. Ps. 73:27. Ez. 16:15, enz. Lev. 17:7 (kt.) En zij zullen ook niet meer hun slachtoffers den duivelen, dewelke zij nahoereren, offeren; dat zal hun een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten. Lev. 20:5 (kt.) Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin zetten, en Ik zal hem en al degenen die hem nahoereren om den Molech na te hoereren, uit het midden huns volks uitroeien. Num. 15:39 En hij zal ulieden aan de snoertjes zijn, opdat gij het aanziet en aan al de geboden des HEEREN gedenkt en die doet; en gij zult naar uw hart en naar uw ogen niet sporen, die gij zijt nahoererende; Ps. 73:27 Want zie, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit al wie van U afhoereert. Ez. 16:15 Maar gij hebt vertrouwd op uw schoonheid en hebt gehoereerd vanwege uw naam, ja, hebt uw hoererijen uitgestort aan eenieder die voorbijging; voor hem was zij. |
71 Of: vernachtte. |
72 Te weten wonen daarin. |
73 Of: moordenaars, dat is, ongerechtige woekeraars, gewelddoeners, onderdrukkers der armen en dergelijken. |
22 74Uw lzilver is geworden tot schuim; muw wijn is vermengd met water. | | 74 De zin is: De eerlijksten en treffelijksten onder ulieden zijn veranderd en verbasterd. Of: al wat tevoren rein en klaar was onder ulieden, is nu verdorven en verkeerd. |
l Ez. 22:18, 19. Ez. 22:18 Mensenkind, die van het huis Israëls zijn Mij tot schuim geworden; zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of lood, in het midden des ovens; zilverschuim zijn zij geworden. Ez. 22:19 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden allen tot schuim geworden zijt, daarom, zie, Ik zal u in het midden van Jeruzalem vergaderen. |
m Hos. 4:18. Hos. 4:18 Hunlieder zuiperij is afvallig; zij doen niets dan hoereren; haar schilden (het is een schande!) beminnen het woord: Geeft. |
23 Uw vorsten zijn 75afvalligen en metgezellen der dieven, 76eenieder van hen heeft de geschenken lief, en zij jagen de vergeldingen na; nden wees doen zij geen recht, en de twistzaak der weduwe 77komt voor hen niet. | | 75 Of: eigenwillig, ongebonden, als een ongebonden koe, Hos. 4:16. Hos. 4:16 Want Israël is onbandig als een onbandige koe; nu zal hen de HEERE weiden als een lam in de ruimte. |
76 Dat is, zij laten zich met geschenken omkopen om het recht te verdraaien. |
n Jer. 5:28. Zach. 7:10. Jer. 5:28 Zij zijn vet, zij zijn glad, zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtszaak richten zij niet, zelfs de rechtszaak des wezen, nochtans zijn zij voorspoedig; ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet. Zach. 7:10 En verdrukt de weduwe noch den wees, den vreemdeling noch den ellendige; en denkt niet in uw hart de een des anderen kwaad. |
77 Of: al komt zij voor hun vierschaar, zij willen haar niet horen, of zij nemen haar niet ter harte, zij helpen haar niet tot haar recht; maar veelmeer helpen zij haar onderdrukken. |
24 Daarom spreekt de Heere HEERE der heirscharen, de Machtige Israëls: O wee, 78Ik zal Mij troosten van Mijn wederpartijders, oIk zal Mij wreken 79van Mijn vijanden. | | 78 Dat is, Ik zal wraak nemen van de Israëlieten, Mijn tegenpartijders en vijanden. Anders: Ik zal Mij troosten door Mijn vijanden. De zin is: Mijn vijanden, de Chaldeeën en andere koningen der heidenen, zullen wraak doen en straffen Mijn volk van Israël, hetwelk dus vijandelijk tegen Mij rebelleert. Zodat troosten hier zoveel zou beduiden als door wraak zich geruststellen. Het is een menselijke wijze van spreken. Zie Deut. 28:63 wat de Heere daar zegt. Deut. 28:63 En het zal geschieden, gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goeddoende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land waar gij naartoe gaat om dat te erven. |
o Deut. 28:63. Deut. 28:63 En het zal geschieden, gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goeddoende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land waar gij naartoe gaat om dat te erven. |
79 Te weten de boze Joden, die God daarom Zijn vijanden noemt, omdat zij van Hem afgeweken en wederspannig tegen Hem geworden waren. Anders: door Mijn vijanden, te weten de Chaldeeën, als straks tevoren. |
25 En Ik zal Mijn hand 80tegen u keren, en pIk zal uw 81schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al uw 82tin wegnemen. | | 80 Te weten om u te tuchtigen, o Jeruzalem. Anders: Ik zal Mijn hand tot u wenden om u te zuiveren, enz. |
p Jer. 6:29. Mal. 3:3. Jer. 6:29 De blaasbalg is verbrand, het lood is van het vuur verteerd; tevergeefs heeft de smelter zo vlijtiglijk gesmolten, dewijl de bozen niet afgetrokken zijn. Mal. 3:3 En Hij zal zitten, louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal hen doorlouteren als goud en als zilver; dan zullen zij den HEERE spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. |
81 Aldus noemt God de goddeloze regenten, of de lelijke misdaden des volks, die Hij door den Messias zou uitzuiveren. Zie Mal. 3:3. Mal. 3:3 En Hij zal zitten, louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal hen doorlouteren als goud en als zilver; dan zullen zij den HEERE spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. |
82 Tin betekent hier hypocrisie; want gelijk tin het zilver zeer gelijk is, alzo schijnt de hypocrisie godzaligheid te zijn. |
26 En Ik zal u uw rechters 83wedergeven als 84in het eerst, en uw raadslieden als in den beginne; daarna zult gij een stad der gerechtigheid, een 85getrouwe stad genoemd worden. | | 83 Te weten nadat Ik u zal getuchtigd en gezuiverd hebben; en versta dat hier gesproken wordt van zodanige richters of regeerders als Mozes, Jozua, Samuël, David en dergelijken geweest zijn. Doch dit is voornamelijk ten tijde van den Messias geschied. |
84 Of: in den beginne, te weten in het begin van uw gemenebest, of van dit koninkrijk. |
85 Te weten aan uw God. |
27 86Sion zal 87door recht 88verlost worden, en haar 89wederkerenden door 90gerechtigheid. | | 86 Dat is, de Joden, of de stam van Juda, en met name die van Jeruzalem, wonende op en omtrent den berg Sion. |
87 Dat is, door de gerechtigheid Gods; dewijl het recht is bij God, verdrukking te vergelden dengenen die anderen verdrukken. Zie 2 Thess. 1:6. 2 Thess. 1:6 Alzo het recht is bij God, verdrukking te vergelden dengenen die u verdrukken, |
88 Te weten uit de Babylonische gevangenis; of van de bovenverhaalde straffen. Versta dit wijders van de geestelijke verlossing door Christus, die ook door Gods gerechtigheid geschied is. |
89 Of: bekeerden, te weten tot God, of: wederkerenden, te weten uit de Babylonische gevangenis. |
90 Versta hier de gerechtigheid Gods, dat is, Zijn waarheid en trouw, dewijl Hij zulks om Christus’ wil beloofd heeft, en het derhalve billijk is dat Hij het doet. |
28 qMaar er zal 91verbreking zijn der overtreders en der zondaars 92tezamen; en die den HEERE verlaten, 93zullen omkomen. | | q Job 31:3. Ps. 1:6; 5:6; 73:27; 92:10; 104:35. Job 31:3 Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid? Ps. 1:6 Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. Ps. 5:6 De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid. Ps. 73:27 Want zie, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit al wie van U afhoereert. Ps. 92:10 Want zie, Uw vijanden, o HEERE, want zie, Uw vijanden zullen vergaan; al de werkers der ongerechtigheid zullen verstrooid worden. Ps. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel. Hallelujah. |
91 Dat is, ellende, als Amos 6:6. Zie Jer. 4 op vers 6. Amos 6:6 Die wijn uit schalen drinken en zich zalven met de voortreffelijkste olie, maar bekommeren zich niet over de verbreking van Jozef. Jer. 4:6 (kt.) Werpt de banier op naar Sion, vlucht met hopen, blijft niet staan, want Ik breng een kwaad aan van het noorden, en een grote breuk. |
92 Dat is, den een als den ander. |
93 Of: verteerd of opgegeten worden. Dit kan men ook verstaan van de oordelen die de Messias zal uitvoeren over de ongehoorzamen, Mal. 4:1. Mal. 4:1 WANT zie, die dag komt, brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal hen in vlam zetten, zegt de HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel noch tak laten zal. |
29 Want zij zullen beschaamd worden 94om der eiken wil, die 95gijlieden 96begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden om der 97hoven wil, die gij verkoren hebt. | | 94 Dat is, vanwege hun afgoderij, die zij in de bossen onder de eiken en andere grote bomen plachten te bedrijven. Zie Ex. 34:13. Deut. 16:21. Richt. 3:7. Ex. 34:13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen en hun opgerichte beelden zult gij verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen Deut. 16:21 Gij zult u geen bos planten van enig geboomte bij het altaar des HEEREN uws Gods, dat gij u maken zult. Richt. 3:7 En de kinderen Israëls deden wat kwaad was in de ogen des HEEREN en vergaten den HEERE hun God, en zij dienden de Baäls en de bossen. |
95 Dit is een verandering van persoon, die men in de scholen noemt enallage, voor die zij begeerd hebben. |
96 Of: gewenst hebt, te weten om afgoderij onder dezelve te bedrijven. |
97 Dat is, hagen en bossen, waar zij afgoderij bedreven, zich niet latende vergenoegen met die plaatsen die de Heere tot Zijn godsdienst had verkoren en geordineerd. |
30 98Want gij zult zijn 99als een eik welks bladeren afvallen, en als een hof die geen water heeft. | | 98 Of: Wanneer gij zult zijn als een eik. |
99 De zin is: Gij hebt onder de eiken afgoderij bedreven, daarom zal het u ook gaan als den eiken die verwelken. |
31 En 100de sterke zal wezen tot 1grof vlas, en zijn 2werkmeester tot een vonk, en zij zullen beiden tezamen branden, en er zal geen uitblusser wezen. | | 100 Door den sterke kan men hier verstaan de afgoden, die sterk zijn naar de opinie der afgodendienaars, als Amos 2:9. Of versta hier door den sterke de rijken en machtigen in het land. Amos 2:9 Ik daarentegen heb den Amoriet voor hunlieder aangezicht verdelgd, wiens hoogte was als de hoogte der ceders, en hij was sterk als de eiken; maar Ik heb zijn vrucht van boven en zijn wortels van onderen verdelgd. |
1 Of: hee, werk, spijt, snuit. Dit is hetgeen dat uit het vlas gehekeld wordt, hetwelk zeer snellijk van het vuur verteerd wordt. |
2 Dat is, die het beeld gemaakt heeft, of die het heeft laten maken, om dat te eren. |