Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De waardigheid van Christus, vs. 1. En van Zijn gemeente, 2. De zorg van Christus over Zijn bruid, en de troost dien zij van Hem ontvangt, 3. Een opwekking tot openbare belijdenis van Christus, dewijl de winter der vervolging voorbij was, 11. Waarschuwing voor de heimelijke vijanden der kerk, 15. Onderlinge liefde tussen den Bruidegom en de bruid, 16. |
De stem mijns Liefsten |
1 IK1 ben 2een Roos van 3Saron, een Lelie der dalen. | | 1 Hier spreekt de Bruidegom weder, zo sommigen menen; maar anderen menen dat het de woorden der bruid zijn. |
2 De roos is de edelste onder de bloemen, en haar reuk verkwikt de hersenen. Bij de rozen van Saron, dat is, die te Saron wassen, worden verstaan uitnemend schone rozen, gelijk bij de leliën der dalen, dat is, die in de dalen wassen, verstaan worden schone welriekende leliën. Salomo is zo schoon niet versierd geweest als een van deze, Matth. 6:29. Maar overmits hier gesproken wordt van de roos wassende in de velden van Saron, en van de leliën in de dalen, maar niet van zulke die in betuinde of besloten hoven wassen, zo schijnt het dat hiermede wordt te kennen gegeven, dat de kerk van Christus verdrukking onderworpen is, gelijk de bloemen des velds van eenieder die daar voorbijgaat, lichtelijk afgeplukt en van de beesten vertreden en afgebeten worden. Deze zin blijkt recht te zijn uit vers 2. Matth. 6:29 En Ik zeg u, dat ook Sálomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest gelijk een van deze. vers 2 Gelijk een lelie onder de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren. |
3 Saron is een lustige, schone landstreek, strekkende van Cesarea tot Joppe, niet ver van de Middellandse Zee. Aldus wordt ook genoemd een stad aldaar gelegen. Zie breder van Saron 1 Kron. 5:16. Jes. 33:9; 35:2; 65:10. Hand. 9:35. 1 Kron. 5:16 En zij woonden in Gilead, in Basan en in haar onderhorige plaatsen, en in al de voorsteden van Saron tot aan hun uitgangen. Jes. 33:9 Het land treurt, het kweelt; de Libanon schaamt zich, hij verwelkt; Saron is geworden als een woestijn; zo Basan als Karmel zijn geschud. Jes. 35:2 Zij zal lustig bloeien en zich verheugen, ja, met verheuging en juichen; de heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraad van Karmel en Saron; zij zullen zien de heerlijkheid des HEEREN, het sieraad onzes Gods. Jes. 65:10 En Saron zal tot een schaapskooi worden en het dal van Achor tot een runderleger, voor Mijn volk dat Mij gezocht heeft. Hand. 9:35 En zij zagen hem allen die te Lydda en Saron woonden, dewelke zich bekeerden tot den Heere. |
2 4Gelijk een lelie onder 5de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de 6dochteren. | | 4 De zin is: Zozeer als de lelie (vergeleken zijnde met de doornen) dezelve in schoonheid en heerlijkheid ver overtreft, alzo overtreft Mijn liefste alle andere dochteren, bij dezelve vergeleken zijnde; dat is, de ware kerk vergeleken zijnde bij andere vergaderingen, gaat al dezelve in treffelijkheid ver te boven. |
5 De bozen en goddelozen worden in de Schrift (en ook, naar veler gevoelen, in deze plaats) doornen genoemd, eensdeels ten aanzien van hun onvruchtbaarheid in het voortbrengen van goede vruchten; anderdeels vanwege hun stekelige boosheden tegen de kinderen Gods. Zie Num. 33:55. Spr. 22:5. Ez. 28:24. Num. 33:55 Maar indien gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult verdrijven, zo zal het geschieden, dat wie gij van hen zult laten overblijven, tot doornen zullen zijn in uw ogen en tot prikkelen in uw zijden, en u zullen benauwen op het land waarin gij woont. Spr. 22:5 Doornen en strikken zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken. Ez. 28:24 En het huis Israëls zal geen smartenden doorn noch wee doende distel meer hebben, van allen die rondom hen zijn, die henlieden beroven; en zij zullen weten dat Ik de Heere HEERE ben. |
6 Dochteren worden in de Heilige Schrift genoemd de verzamelingen der mensen, somtijds der goeden, als de dochter Sions, dat is, de gemeente Gods, Jes. 37:22; somtijds der kwaden, als de dochter van Babel, Ps. 137:8, de dochter Edoms, Klgld. 4:21. Jes. 37:22 Dit is het woord dat de HEERE over hem gesproken heeft: De jonkvrouw, de dochter Sions, veracht u, zij bespot u, de dochter Jeruzalems schudt het hoofd achter u. Ps. 137:8 O dochter van Babel, die verwoest zult worden, welgelukzalig zal hij zijn die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt. Klgld. 4:21 Schin. Wees vrolijk en verblijd u, gij dochter Edoms, die in het land Uz woont; doch
de beker zal ook tot u komen, gij zult dronken worden en ontbloot worden. |
3 7Als een appelboom onder 8de bomen des wouds, zo is mijn Liefste 9onder de zonen; ik heb groten lust 10in Zijn schaduw, en zit eronder, en 11Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. | | 7 Dit zijn nu wederom de woorden der bruid. Onze Heere Jezus Christus wordt dikwijls bij een boom vergeleken, als Openb. 2:7; 22:2. Hier bij een appelboom. Gelijk hij alle wilde bomen ver te boven gaat, alzo, zegt hier de bruid, overtreft ook Christus, mijn Liefste, alle mensen, die van nature maar als wilde bomen zijn. En gelijk een appelboom, met zijn brede en lage takken, goede schaduw en schuiling geeft tegen de hitte en lieflijke vrucht voortbrengt tot verkwikking van den mens, alzo vind ik ook schaduw, bescherming en verkwikking onder de vleugelen Zijner genade, zo tegen den toorn Gods als ook in de hitte der vervolging; zodat ik wens en poog altijd daaronder te schuilen. Openb. 2:7 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den Boom des levens, Die in het midden van het paradijs Gods is. Openb. 22:2 In het midden van haar straat en op de ene en de andere zijde der rivier was de Boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende Zijn vrucht; en de bladeren des Booms waren tot genezing der heidenen. |
8 Dat is, die in het woud of in het wild wassen. Buiten Christus zijn alle mensen wilde haveloze bomen, Rom. 11:17, 24, die derhalve óf geen óf kwade, óf zure, óf vruchten van onaangenamen smaak voortbrengen; tenzij dat zij door het geloof Christus worden ingeënt, zo kunnen zij geen goede vruchten voortbrengen, Matth. 7:18. Joh. 15:4. Rom. 11:17 En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats
zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mededeelachtig zijt geworden, Rom. 11:24 Want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom die van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom ingeënt, hoeveel te meer zullen dezen, die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom geënt worden! Matth. 7:18 Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen. Joh. 15:4 Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft, alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. |
9 Te weten van Adam, of van de mensen. Of: zonen, dat is, jongelingen. Dezen allen overtreft Christus ver, Ps. 45:3. Ps. 45:3 Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort in Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. |
10 Te weten onder des appelbooms schaduw, dat is, onder zijn bescherming. Gelijk de bomen ons beschaduwende, bevrijden van den brand en de hitte der zon, alzo bevrijdt ons Christus voor de hitte des toorns Gods en de vervolgingen der boze wereld. Zie Ps. 121:5, 6, 7. Jes. 25:4. Zie ook Ps. 91, de aant. op vers 1. Ps. 121:5 De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw Schaduw aan uw rechterhand. Ps. 121:6 De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. Ps. 121:7 De HEERE zal u bewaren van alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. Jes. 25:4 Want Gij zijt den arme een Sterkte geweest, een Sterkte den nooddruftige, als hem bange was; een Toevlucht voor den vloed, een Schaduw voor de hitte; want het blazen der tirannen is als een vloed tegen een wand. Ps. 91:1 (kt.) DIE in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten
in de schaduw des Almachtigen. |
11 Dit is nog een weldaad, die de bruid verkrijgt door Christus, te weten dat zij niet alleen van het kwade verlost is, maar dat zij ook Zijn lieflijke vruchten deelachtig wordt, als van Zijn dood, verrijzenis, hemelvaart en andere weldaden. Anderen verstaan hier door de vruchten de vertroostingen van Christus, die het hart der gelovigen zoet zijn. |
4 12Hij voert mij 13in het wijnhuis, en 14de liefde 15is Zijn banier over mij. | | 12 Of: Hij voerde. |
13 Hebr. in het huis des wijns, dat is, in het huis der vreugd en der blijdschap, die wij door de kracht en werking des Heiligen Geestes in onze harten ontvangen, 2 Kor. 1:5. Behalve dat de wijn den dorst verslaat, zo maakt hij ook het hart vrolijk, Ps. 104:15, en hij doet het zijn droefenis vergeten. Zie Spr. 31:6, 7. Tot dit huis der vreugd worden alle kinderen Gods genodigd, Spr. 1:20. Zie ook Spr. 9:1, enz. 2 Kor. 1:5 Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig. Ps. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. Spr. 31:6 Geeft sterken drank dengene die verloren gaat, en wijn dengenen die bitterlijk bedroefd van ziel zijn; Spr. 31:7 Dat hij drinke en zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. Spr. 1:20 De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten, Zij verheft Haar stem op de straten. Spr. 9:1 DE opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd, Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen. |
14 Versta hier de liefde waarmede Christus ons liefheeft en bemint, Ef. 5:2. Daarom lezen enigen de laatste woorden van dit vers aldus: Zijn banier is liefde over mij, of jegens mij. Zie Rom. 5:5. 2 Thess. 2:16. Ef. 5:2 En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk. Rom. 5:5 En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven. 2 Thess. 2:16 En onze Heere Jezus Christus Zelf, en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad, en gegeven heeft een eeuwige vertroosting en goede hoop in genade, |
15 Gelijk de soldaten van elkander onderscheiden worden door banieren of vaandels, alzo worden de ware lidmaten der gemeente van Jezus Christus onderkend en onderscheiden van de hypocrieten, door den Geest der aanneming en Zijn vruchten, Rom. 8:14. 1 Joh. 3:24. De banier betekent ook beschutting en bescherming tegen al de geestelijke vijanden, den duivel, den dood en de verdoemenis. Rom. 8:14 Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. 1 Joh. 3:24 En die Zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in denzelven. En hieraan kennen wij dat Hij in ons blijft, namelijk
uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft. |
5 16Ondersteunt gijlieden mij 17met de flessen, 18versterkt mij met de appelen, want 19ik ben krank van liefde. | | 16 De kerk spreekt hier tot de vrienden des Bruidegoms, welke zijn de rechte leraars, Joh. 3:29, biddende dat zij haar versterken met den troost van het Heilig Evangelie, eer zij bezwijkt van verlangen. Joh. 3:29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. |
17 Dat is, met wijn die in de flessen is, als Hos. 3:1. Luk. 22:20, dat is, met de Heilige Schrift, in dewelke Christus Zijn wijn en melk, dat is, al Zijn beloften en geestelijke vertroostingen besloten heeft. Zie Ps. 94:19; 119:92. Hos. 3:1 EN de HEERE zeide tot mij: Ga wederom heen, bemin een vrouw die bemind zijnde van haar
vriend, nochtans overspel doet; gelijk de HEERE de kinderen Israëls bemint, maar zij zien om naar andere goden en beminnen de flessen der druiven. Luk. 22:20 Desgelijks ook den drinkbeker na het Avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt. Ps. 94:19 Als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt. Ps. 119:92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk allang vergaan. |
18 Of: onderstrooit mij appelen, te weten, opdat ik door den reuk derzelve verkwikt worde, waartoe de oranjeappelen en citroenen inzonderheid zeer dienstig en bekwaam zijn. Hierbij worden verstaan de troostelijke leringen der Heilige Schrift, aangaande de genade en verdiensten van Christus. |
19 Dat is, ik ben flauw en amechtig door het gedurig verlangen naar de vertroostingen mijns Bruidegoms en de tekenen Zijner genade. Zie Ps. 42:2; 63:2. Hoogl. 3:1, 2; 5:6, 8. Het is God Die al onze krankheden geneest, Ps. 103:3. Ps. 42:2 Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God. Ps. 63:2 O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Hoogl. 3:1 IK zocht des nachts op mijn leger Hem Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet; ik zeide:Hoogl. 3:2 Ik zal nu opstaan en in de stad omgaan, in de wijken en in de straten; ik zal Hem zoeken Dien mijn ziel liefheeft; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet. Hoogl. 5:6 Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet. Hoogl. 5:8 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde. Ps. 103:3 Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw krankheden geneest; |
6 aZijn 20linkerhand zij 21onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand 22omhelze mij. | | a Hoogl. 8:3. Hoogl. 8:3 Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. |
20 De gemeente wenst en verwacht de genadige en goedertieren hulp, die de Bruidegom haar in den nood zou bewijzen, haar troostende door den Heiligen Geest en Zijn Woord. Zie Hoogl. 8:3. Ef. 5:29. Hoogl. 8:3 Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. Ef. 5:29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente. |
21 Te weten als een peluw, om op te rusten. Door de zonde wordt het ganse hoofd krank en het hart mat, Jes. 1:5. Maar door de vertroostingen des Heiligen Geestes worden onze consciënties versterkt, en onze zonden (oorzaken onzer ellenden) vergeven. Zie Rom. 14:17. 1 Joh. 2:12; 3:24. Jes. 1:5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank en het ganse hart is mat. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. 1 Joh. 2:12 Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. 1 Joh. 3:24 En die Zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in denzelven. En hieraan kennen wij dat Hij in ons blijft, namelijk
uit den Geest, Dien Hij ons gegeven heeft. |
22 Dit is een uitwendig teken van liefde. Zie Gen. 29:13; 48:10. Gen. 29:13 En het geschiedde als Laban die tijding hoorde van Jakob, zijner zusters zoon, zo liep hij hem tegemoet en omhelsde hem en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al deze dingen. Gen. 48:10 Doch Israëls ogen waren zwaar van ouderdom, hij kon niet zien; en hij deed hen naderen tot hem; toen kuste hij hen en omhelsde hen. |
7 23Ik bezweer u, 24gij dochteren van Jeruzalem, 25die bij de reeën of bij 26de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, 27totdat het dezelve luste. | | 23 Dit nemen sommigen als woorden des Bruidegoms, anderen als woorden der bruid. De zin is: Ik vermaan en betuig u op het hoogste. |
24 Dat is, o gij speelgenoten. Zie Hoogl. 3:5; 8:4. Hoogl. 3:5 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de reeën of bij de hinden des velds zijt, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het haar luste. Hoogl. 8:4 Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste. |
25 Anders: Ik bezweer u bij de reeën, enz., dat is, zo lief als u de reeën en de hinden zijn, dat gij die liefde niet opwekt, dat is, dat gij de rust des Bruidegoms, of der bruid, dat is, de gemeente, niet verstoort, te weten door ketterij, scheuring of met ergernis te geven. |
26 Hinden zijn wijfjes der herten. |
27 Dat is, nimmermeer derzelver rust stoort. |
8 28Dat is de stem mijns Liefsten, zie Hem, 29Hij komt, 30springende op de bergen, huppelende op de heuvelen. | | 28 Te weten de stem die ik daar hoor. Dit spreekt de bruid. Zij wil zeggen: Dat is Zijn onderwijzing, die ik daar hoor. Zie Joh. 10:3, 4; 18:37. Hand. 13:46, 47. Hebr. 3:7. Joh. 10:3 Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit. Joh. 10:4 En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen. Joh. 18:37 Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk die uit de waarheid is, hoort Mijn stem. Hand. 13:46 Maar Paulus en Bárnabas vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, wij keren ons tot de heidenen. Hand. 13:47 Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde. Hebr. 3:7 Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, |
29 Te weten tot mijn hulp en bijstand, als Jes. 35:4. Joh. 14:23. Openb. 22:20. Jes. 35:4 Zegt den onbedachtzamen van hart: Weest sterk, vreest niet; zie, ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods; Hij zal komen en ulieden verlossen. Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. Openb. 22:20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastelijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus. |
30 Een gelijkenis genomen van de snelle reeën en hinden, bij dewelke de Bruidegom wordt vergeleken, vers 9, om aan te wijzen de vrijwilligheid van Christus in het helpen en redden Zijner bruid. vers 9 Mijn Liefste is gelijk een ree of een welp der herten; zie, Hij staat achter onzen muur, kijkende uit de vensteren, blinkende uit de traliën. |
9 Mijn Liefste is gelijk een ree of een welp der herten; zie, Hij staat 31achter onzen muur, 32kijkende uit de vensteren, 33blinkende uit 34de traliën. | | 31 Versta hier den vurigen muur der kerk, dat is, de bewaring en beschutting die God Zijn kerk bewijst door Zijn heilige engelen. Zie 2 Kon. 6:17. Ps. 34:8. Zach. 2:5. Als hier staat onzen muur, daarmede wordt te kennen gegeven dat deze muur een bolwerk is dat de kerk eigen is en derzelve alleen toekomt. Anderen verstaan die woorden Hij staat achter onzen muur aldus, dat zij betekenen een nadere gemeenschap met Christus dan toen Hij nog veraf was, komende al springende op de bergen, vers 8, maar evenwel zo na nog niet of daar was nog een muur tussen beiden. Zodat hier aangewezen worden de trappen waarmede Christus Zijn liefde jegens Zijn kerk is bewijzende, niet gelijkelijk, maar naar dat Hij acht dat voor ons goed is. 2 Kon. 6:17 En Elísa bad en zeide: HEERE, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elísa. Ps. 34:8 Cheth. De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. Zach. 2:5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige Muur rondom; en Ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar. vers 8 Dat is de stem mijns Liefsten, zie Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen. |
32 Dit is een gelijkenis genomen van een wachter die op een toren de wacht houdt. Zie 2 Kon. 9:17. Ez. 33:2. De Heere Christus is de rechte Wachter en Hoeder Israëls, Die nimmermeer slaapt noch sluimert, Ps. 121:4. Hij ziet en bespot al de raadslagen der goddelozen tegen Zijn kerk, Ps. 2:4. 2 Kon. 9:17 De wachter nu stond op den toren te Jizreël en zag den hoop van Jehu, als hij aankwam, en zeide: Ik zie een hoop. Toen zeide Joram: Neem een ruiter en zend dien hunlieden tegemoet, en dat hij zegge: Is het vrede? Ez. 33:2 Mensenkind, spreek tot de kinderen uws volks en zeg tot hen: Wanneer Ik het zwaard over enig land breng, en het volk des lands een man uit hun einden nemen en dien voor zich tot een wachter stellen, Ps. 121:4 Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen. Ps. 2:4 Die in den hemel woont, zal lachen; de Heere zal hen bespotten. |
33 Of: glinsterende als een bloem, dat is, Zichzelven als een bloem vertonende, te weten lieflijk en aangenaam. Het is nagenoeg hetzelfde dat straks gezegd is. De herhaling dient tot versterking en bevestiging van het voorzeide. |
34 Meermaals worden de traliën en vensters bijeengevoegd, als Richt. 5:28. Spr. 7:6, en elders. Richt. 5:28 De moeder van Sísera keek uit door het venster en schreeuwde door de traliën: Waarom vertrekt zijn wagen te komen? Waarom blijven de gangen zijner wagens achter? Spr. 7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit, |
10 35Mijn Liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en 36kom. | | 35 Met deze woorden geeft de bruid te kennen de oorzaak van de snelle komst haars Bruidegoms, te weten om haar door Zijn Geest en Zijn Woord te roepen uit haar bedroefden staat tot een beteren. |
36 Hebr. kom u. Alzo ook vers 13. Zie Gen. 12, de aant. op vers 1. En kom herwaarts, te weten om Mij te dienen. vers 13 De vijgenboom brengt zijn jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom. Gen. 12:1 (kt.) DE HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal. |
11 Want zie, 37de winter is voorbij; 38de plasregen is over, 39hij is overgegaan. | | 37 Dat is, de tijd van de verdrukking der gemeente. Vgl. Zach. 14:8. Zach. 14:8 Ook zal het te dien dage geschieden dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen: de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn. |
38 Dat is, de tijd der beproeving in tegenspoed is door Christus verlicht. Zie Jes. 4:6; 32:2. Matth. 7:27. Jes. 4:6 En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen. Jes. 32:2 En die Man zal zijn als een verberging tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed; als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land. Matth. 7:27 En de slagregen is nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid en zijn tegen hetzelve huis aangeslagen, en het is gevallen, en zijn val was groot. |
39 Of: hij is heengegaan. |
12 De bloemen 40worden gezien in het land, 41de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land. | | 40 Of: vertonen zich. Dit is een beschrijving der lente; geestelijk verstaan zijnde, betekent het de wederoprichting der kerk, nadat de zwarigheden verdwenen zijn. Zie Ps. 72:16. Jes. 27:6. Hos. 14:4, 5, 6. Ps. 72:16 Is er een handvol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde. Jes. 27:6 In het toekomende zal Jakob wortelen schieten, Israël zal bloeien en groeien; en zij zullen de wereld met inkomsten vervullen. Hos. 14:4 Assur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden, en tot het werk onzer handen niet meer zeggen: Gij zijt onze god. Immers zal een wees bij U ontfermd worden. Hos. 14:5 Ik zal hunlieder afkering genezen, Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben; want Mijn toorn is van hem gekeerd. Hos. 14:6 Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie; en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon. |
41 Of: de tijd des gezangs, of: de tijd van kwinkeleren, dat is, de lente of de meitijd, wanneer de vogelkens zingen, dat is, de gelovigen beginnen te verkwikken en van vreugde te zingen. Anders: de snoeitijd. |
13 42De vijgenboom brengt zijn 43jonge vijgjes voort, en 44de wijnstokken 45geven reuk met hun jonge 46druifjes. Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en 47kom. | | 42 Dat is, de mensen die tevoren als dorre bomen waren, beginnen nu geestelijkerwijze te bloeien door Mijn genade; de gemeenten die tevoren woest gelegen hebben, geven nu beginselen van schone vruchten door de kracht van Mijn Geest en Woord, en zij geven van zich een lieflijken reuk, 2 Kor. 2:15. Zie de gelijkenis van den vijgenboom Matth. 24:32. Luk. 13:6. 2 Kor. 2:15 Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen die zalig worden, en in degenen die verloren gaan; Matth. 24:32 En leert van den vijgenboom deze gelijkenis: Wanneer zijn tak nu teer wordt en de bladeren uitspruiten, zo weet gij dat de zomer nabij is. Luk. 13:6 En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgenboom, geplant in zijn wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet. |
43 Of: onrijpe vijgen. Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt, vindt men alleen hier. |
44 Door de wijnstokken worden hier de particuliere kerken verstaan, als Jes. 5:1. Hos. 9:10. Jes. 5:1 NU zal ik mijn Beminde een lied mijns Liefsten zingen van Zijn wijngaard: Mijn Beminde heeft een wijngaard op een vetten heuvel. Hos. 9:10 Ik vond Israël als druiven in de woestijn, Ik zag uw vaderen als de eerste vrucht aan den vijgenboom in haar beginsel; maar zij gingen in tot
Baäl-Peor, en zonderden zich af tot die schaamte, en werden gans verfoeilijk naar hun boelerij. |
45 Te weten een treffelijken reuk, als Hoogl. 7:13. Hoogl. 7:13 De dûdaïm geven reuk, en aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten, nieuwe en oude; o mijn Liefste, die heb ik voor U weggelegd. |
46 Of: tedere, kleine, groene, onrijpe druiven. Het Hebreeuwse woord is hier alleen en vers 15 en Hoogl. 7:12. vers 15 Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven; want onze wijngaarden hebben jonge druifjes. Hoogl. 7:12 Laat ons vroeg ons opmaken naar de wijnbergen, laat ons zien of de wijnstok bloeit, de jonge druifjes zich opendoen, de granaatappelbomen uitbotten; daar zal ik U mijn uitnemende liefde geven. |
47 Als vers 10. vers 10 Mijn Liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom. |
14 48Mijn duive, 49zijnde in de kloven der steenrots, 50in het verborgene ener steile plaats, 51toon Mij uw gedaante, doe Mij 52uw stem horen; bwant uw stem 53is zoet en uw gedaante is lieflijk. | | 48 Aldus wordt de gemeente van Christus genoemd vanwege haar kuisheid en eenvoudigheid. Zie Hoogl. 1:15. Matth. 10:16. Hoogl. 1:15 Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie, gij zijt schoon, uw ogen zijn duiven ogen. Matth. 10:16 Zie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven. |
49 Daar schuilende uit vrees der vijanden. Zie Jer. 48:28. Anders: die u onthoudt in de scheuren der steenrots, beschaamd zijnde vanwege de mismaaktheid uwer zonden. Jer. 48:28 Verlaat de steden en woont in de steenrots, gij inwoners van Moab, en wordt gelijk een duif, die in de doorgangen van den mond eens hols nestelt. |
50 Die u in onbewoonde plaatsen, in holen en spelonken, vanwege de vervolging verbergt, als 1 Kon. 18:4. Ps. 55:7, 8; 68:14. Openb. 12:6. Sommigen zetten het over: een verborgen Trap, duidende zulks op den Heere Christus, Die de Trap en Ladder is naar den hemel, Gen. 28:12. Joh. 1:52. 1 Kon. 18:4 Want het geschiedde als Izébel de profeten des HEEREN uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam en verborg hen bij vijftig man in een spelonk en onderhield hen met brood en water. Ps. 55:7 Zodat ik zeg: Och, dat mij iemand vleugelen als ener duive gave! Ik zou heenvliegen, waar ik blijven mocht. Ps. 55:8 Zie, ik zou ver wegzwerven, ik zou vernachten in de woestijn. Sela. Ps. 68:14 Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven géluwen goud. Openb. 12:6 En de vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar zij een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend tweehonderd zestig dagen. Gen. 28:12 En hij droomde; en zie, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en zie, de engelen Gods klommen daarbij op en neder. Joh. 1:52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Van nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des mensen. |
51 Dat is, kom tot Mij, wandel voor Mij oprechtelijk, als Gen. 17:1. Rom. 12:1. Ef. 5:27; te weten nadat gij door Mijn Geest en bloed zult gereinigd zijn. Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Ef. 5:27 Opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. |
52 Dat is, uw gebeden en lofzangen. Zie Ps. 5:4; 28:2; 42:5; 50:15, en elders. Ps. 5:4 Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken en wachthouden. Ps. 28:2 Hoor de stem mijner smekingen als ik tot U roep, als ik mijn handen ophef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid. Ps. 42:5 Ik gedenk daaraan en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. Ps. 50:15 En roep Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. |
b Hoogl. 5:13, 16. Hoogl. 5:13 Zijn wangen zijn als een beddeken van specerij, als welriekende torentjes; Zijn lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre. Hoogl. 5:16 Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste, ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochteren van Jeruzalem. |
53 Dat is, zij is Mij aangenaam, te weten als zij uit een waar geloof is spruitende. |
15 54Vangt gijlieden ons 55de cvossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven; want onze wijngaarden hebben 56jonge druifjes. | | 54 Dit zijn de woorden des Bruidegoms tot Zijn metgezellen, dat is, van Christus tot de leraars of herders der kerk, en tot de christelijke overheden. En vangen is hier te zeggen, dat de leraars de loze en boze lering der vossen moeten tegenstaan en wederleggen, en dat de overheden die moeten tomen. |
55 De vossen bederven de wijngaarden met het afeten der druiven. Alzo bederven en ruïneren de valse leraars, ketters en bedrieglijke regeerders de ware religie en kerke Gods. Zij worden bij vossen vergeleken, hier en Ez. 13:4. Luk. 13:32; eensdeels vanwege hun bedrieglijkheid, 2 Kor. 11:13; anderdeels vanwege hun schadelijkheid, dewijl hun woord verteert als een kanker, 2 Tim. 2:17. Zie dergelijke beschrijvingen en waarschuwingen Jer. 12:10. Ef. 4:14. Tit. 1:10, 11. Hebr. 13:9. 2 Petr. 2:1, 12. Ez. 13:4 Uw profeten, o Israël, zijn als vossen in de woeste plaatsen. Luk. 13:32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen en zegt dien vos: Zie, Ik werp duivelen uit en maak gezond, heden en morgen, en ten derden dage
word Ik voleindigd. 2 Kor. 11:13 Want zulke valse apostelen zijn bedrieglijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus. 2 Tim. 2:17 En hun woord zal voorteten gelijk de kanker; onder welke is Hymenéüs en Filétus, Jer. 12:10 Vele herders hebben Mijn wijngaard verdorven, zij hebben Mijn akker vertreden; zij hebben Mijn gewensten akker gesteld tot een woeste wildernis. Ef. 4:14 Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen; Tit. 1:10 Want er zijn ook vele ongeregelden, ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen, inzonderheid die uit de besnijdenis zijn, Tit. 1:11 Welken men moet den mond stoppen; die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil. Hebr. 13:9 Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed dat het hart gesterkt wordt door genade, niet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben die daarin gewandeld hebben. 2 Petr. 2:1 EN er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelven brengende. 2 Petr. 2:12 Maar dezen, als onredelijke dieren, die de natuur volgen en voortgebracht zijn om gevangen en gedood te worden, dewijl zij lasteren hetgeen zij niet verstaan, zullen in hun verdorvenheid verdorven worden; |
c Ez. 13:4. Luk. 13:32. Ez. 13:4 Uw profeten, o Israël, zijn als vossen in de woeste plaatsen. Luk. 13:32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen en zegt dien vos: Zie, Ik werp duivelen uit en maak gezond, heden en morgen, en ten derden dage
word Ik voleindigd. |
56 Of: kleine, tedere. |
16 57Mijn Liefste is mijne, en ik ben Zijne, 58Die weidt onder de leliën; | | 57 Dit zijn de woorden der bruid, als Hoogl. 6:3; 7:10. De zin is: Hij is mijn Herder, en ik ben de kudde Zijner schapen, daarom kan mij niets ontbreken. Zie Ps. 23:1. 1 Joh. 4:13. Hoogl. 6:3 Ik ben mijns Liefsten, en mijn Liefste is mijne, Die onder de leliën weidt. Hoogl. 7:10 Ik ben mijns Liefsten, en Zijn genegenheid is tot mij. Ps. 23:1 EEN psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. 1 Joh. 4:13 Hieraan kennen wij dat wij in Hem blijven, en Hij in ons, omdat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft. |
58 De zin is: Hij weidt Zijn kudde niet alleen op een gezonde, maar ook op een genoeglijke weide, zo lieflijk en genoeglijk alsof zij vol leliën stond. Verstaande hierbij de weide van het Goddelijk Woord, hetwelk zoet is als honing en honingraten; en in het gezelschap der godzaligen, die als leliën onder de doornen zijn. |
17 dTotdat 59de dag 60aankomt en 61de schaduwen vlieden; 62keer om, mijn Liefste, 63word Gij gelijk een ree of een welp der herten, op de bergen van 64Bether. | | d Hoogl. 4:6. Hoogl. 4:6 Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden, zal Ik gaan tot den mirreberg en tot den wierookheuvel. |
59 Dat is, de tijd der wetenschap, heiligheid, des troostes, vredes en der geestelijke blijdschap. Zie Rom. 13:12, 13. 1 Thess. 5:5. 2 Petr. 1:19. Rom. 13:12 De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabijgekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts. Rom. 13:13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; 1 Thess. 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. 2 Petr. 1:19 En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten; |
60 Hebr. aanblaast. Aldus spreken de Hebreeën, omdat de dag gemeenlijk met enige koelte opgaat. |
61 Dat is, al hetgeen dat nog onvolmaakt is. |
62 Te weten tot mij; het zijn de woorden der bruid tot haar Bruidegom, Hem biddende en aanroepende, dat Hij haar wil bijstaan in haar nood en zwarigheden. |
63 Te weten in snelheid, om mij te helpen. Zie vers 8. vers 8 Dat is de stem mijns Liefsten, zie Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen. |
64 Of: van Bithron, of: der scheiding. Dit zijn de bergen Gileads, die door de Jordaan van Judea afgescheiden worden. Deze bergen waren vol wild, en zeer bekwaam tot de jacht. Zie de aant. 2 Sam. 2:29. 2 Sam. 2:29 (kt.) Abner dan en zijn mannen gingen dienzelven gansen nacht over het vlakke veld; en zij gingen over de Jordaan, en wandelden het ganse Bithron door en kwamen te Mahanáïm. |