Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Gehoorzaamheid verschuldigd |
1 WIE is gelijk de wijze? En wie weet de uitlegging der dingen? De wijsheid des mensen verlicht zijn aangezicht en de stuursheid zijns aangezichts wordt daardoor veranderd. |
2 aIk zeg: Neem acht op den mond des konings, doch naar de gelegenheid van den eed Gods. a Spr. 24:21. |
a Spr. 24:21 Mijn zoon, vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen die naar verandering staan. |
3 Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht, blijf niet staande in een kwade zaak, want al wat hem lust, doet hij. |
4 Waar het woord des konings is, daar is heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat doet gij? |
5 bWie het gebod onderhoudt, zal niets kwaads gewaarworden; en het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten. b Rom. 13:3. |
b Rom. 13:3 Want de oversten zijn niet tot een vrees den goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben; |
6 Want een ieder voornemen heeft tijd en wijze, dewijl het kwaad des mensen veel is over hem. |
7 Want hij weet niet wat er geschieden zal; want cwie zal het hem te kennen geven wanneer het geschieden zal? c Pred. 6:12. |
c Pred. 6:12 Want wie weet wat goed is voor den mens in dit leven gedurende het getal der dagen van het leven zijner ijdelheid, welke hij doorbrengt als een schaduw? Want wie kan den mens aanzeggen wat na hem wezen zal onder de zon? |
8 dEr is geen mens die heerschappij heeft over den geest, om den geest in te houden; en hij heeft geen heerschappij over den dag des doods, ook geen geweer in dezen strijd; ook zal de goddeloosheid haar meesters niet verlossen. d Job 14:5. Ps. 39:6. |
d Job 14:5 Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is; en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal; Ps. 39:6 Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela. |
9 Dit alles heb ik gezien, toen ik mijn hart begaf tot alle werk dat onder de zon geschiedt: er is een tijd dat de ene mens over den anderen mens heerst, hem ten kwade. |
God straft op Zijn tijd |
10 Alzo heb ik ook gezien de goddelozen die begraven waren, en degenen die kwamen en uit de plaats des Heiligen gingen, die werden vergeten in die stad in dewelke zij recht gedaan hadden. Dit is ook ijdelheid. |
11 Omdat niet haastelijk het oordeel over de boze daad geschiedt, daarom is het hart van de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen. |
12 Hoewel een zondaar honderdmaal kwaad doet en God hem de dagen verlengt, ezo weet ik toch dat het dien zal welgaan die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen. e Ps. 37:9, 10, 11, 12, 18, 19, 20. Spr. 1:33. Jes. 3:10. |
e Ps. 37:9 Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. Ps. 37:10 Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. Ps. 37:11 De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. Ps. 37:12 Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijn tanden. Ps. 37:18 Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten, en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven. Ps. 37:19 Zij zullen niet beschaamd worden in den kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden. Ps. 37:20 Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan; en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen. Spr. 1:33 Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads. Jes. 3:10 Zegt den rechtvaardige, dat het hem welgaan zal; dat zij de vrucht hunner werken zullen eten. |
13 Maar den goddeloze zal het niet welgaan en hij zal de dagen niet verlengen, hij zal zijn gelijk een schaduw, omdat hij voor Gods aangezicht niet vreest. |
14 Er is nog een ijdelheid die op aarde geschiedt: dat er zijn rechtvaardigen dien het wedervaart naar het werk der goddelozen, en er zijn goddelozen dien het wedervaart naar het werk der rechtvaardigen. Ik zeg dat dit ook ijdelheid is. |
15 Daarom prees ik de blijdschap, dewijl fde mens niets beters heeft onder de zon dan te eten en te drinken en blijde te zijn, want dat zal hem aankleven van zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft onder de zon. f Pred. 2:24; 3:12, 22; 5:18; 9:7. |
f Pred. 2:24 Is het dan
niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien dat zulks van de hand Gods is. Pred. 3:12 Ik heb gemerkt dat er niets beters voor henlieden is dan zich te verblijden en goed te doen in zijn leven; Pred. 3:22 Dies ik gezien heb dat er niets beters is dan dat de mens zich verblijde van zijn werken, want dat is zijn deel; want wie zal hem daarheen brengen, dat hij ziet hetgeen dat na hem geschieden zal? Pred. 5:18 Ook een iegelijk mens aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave Gods. Pred. 9:7 Ga dan heen, eet uw brood met vreugde en drink uw wijn met goeder harte; want God heeft alreeds een behagen aan uw werken. |
16 Als ik mijn hart begaf om wijsheid te weten en om aan te zien de bezigheid die op de aarde geschiedt, dat men ook des daags noch des nachts den slaap ziet met zijn ogen; |
17 Toen zag ik al het werk Gods: dat de mens niet kan uitvinden het werk dat onder de zon geschiedt, om hetwelk een mens arbeidt om te zoeken, maar hij zal het niet uitvinden; ja, indien ook een wijze zeide dat hij het zou weten, zo zal hij het toch niet kunnen uitvinden. |