Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De wijze man leert ons in dit hoofdstuk hoe wij ons onder zovele ijdele dingen die in de wereld zijn, zullen bevlijtigen een goed gerucht te hebben en te houden, vs. 1. Dat wij onze sterfelijkheid dikwijls voor ogen moeten hebben, 2. Daarna geeft hij enige goede lessen, hoe men zich zal laten onderrichten van wijze mannen, 5. Tot geduld en bestendigheid, 7. En andere deugden, 8. Lof der wijsheid, 11. En andere deugden, 14. Lof der middelmatigheid, 16. Der wijsheid, 19. Alle mensen zijn zondaars, 20. Dat men niet al te nauw alles moet onderzoeken, 21. Een kwade vrouw zal men mijden, 26. God heeft den mens goed geschapen, 29. |
Lof der wijsheid |
1 BETER1
ais een goede naam dan 2goede olie, en de 3dag des doods dan de dag dat iemand geboren wordt. |
| 1 Te weten (bij God en eerlijke mensen) vanwege hun vroomheid en godzaligheid herkomende. Zie Jezus Sirach 44; 45; 46; 47; 48; 49; enz. |
| a Spr. 22:1. |
| Spr. 22:1 DE naam is uitgelezener dan grote rijkdom, de goede gunst dan zilver en dan goud. |
| 2 Versta hier lieflijke, welriekende zalf of olie, waarvan de Joden veel hielden; of kostelijke zalf, om wonden en kwetsuren te genezen. Zie Ps. 133:2. Enigen verstaan door de goede zalf of olie allerlei vermakelijke dingen. |
| Ps. 133:2 Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. |
| 3 Te weten als men godzaliglijk sterft. Vgl. Rom. 7:24. Filipp. 1:23. Want alsdan verkrijgt men het eeuwige gelukzalige, in plaats van het ellendige vergankelijke leven. |
| Rom. 7:24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Filipp. 1:23 Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste; |
|
2 Het is beter te gaan in het klaaghuis dan te gaan in het huis des maaltijds; want
4in hetzelve 5is het einde aller mensen, en de levende 6legt het in zijn hart. |
| 4 Te weten in het klaaghuis. |
| 5 Dat is, daar ziet men voorbeelden van de vergankelijkheid des menselijken levens en de macht des doods over alle mensen, wie of van wat staat zij ook zijn. |
| 6 Te weten hetgeen dat hij daar voor ogen ziet, hebbende wel aangemerkt hoedanig het einde van het leven der mensen is, en hoe men zich tot het sterven bereiden moet. |
|
3 7Het treuren is beter dan het lachen, want door 8de droefheid des aangezichts 9wordt het hart gebeterd. |
| 7 Of: Verdriet. Dat is, het is beter een Goddelijke droefheid te hebben en over zijn zonden te treuren, dan wereldse vreugd te hebben; want de Goddelijke droefheid is goed voor de ziel, zij werkt een onberouwelijke beterschap ter zaligheid, 2 Kor. 7:10. Anders: Toorn is beter dan lachen, want een straf aangezicht doet het hart blijdschap aan, dat is, het is beter de zondaars met een gram gemoed en straf gezicht te bestraffen, dan dezelve met lachende woorden te vleien, want de bestraffingen zijn goed om de zondaars tot beterschap te brengen. |
| 2 Kor. 7:10 Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood. |
| 8 Hebr. de kwaadheid of gestoordheid des aangezichts. Zie Gen. 40 op vers 7. |
| Gen. 40:7 (kt.) Toen vraagde hij aan de hovelingen van Farao, die bij hem waren in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden kwalijk gesteld? |
| 9 Te weten als het door voorspoed buiten het spoor geweken zijnde, door droefheid wederom vernederd en in den rechten weg gebracht wordt. |
|
4 10Het hart der wijzen is in het klaaghuis, maar het hart der zotten in het huis der vreugde. |
| 10 De zin is: De wijzen gaan van harte gaarne in het klaaghuis of treurhuis. En ofschoon zij naar het lichaam in het klaaghuis niet zijn, zo zijn zij nochtans droef met de droeven en medelijdende met de verdrukten. In het huis der treuring leert men nederig zijn, maar in het huis der vreugde leert men ongeregeldheid. |
|
5 11Het bis beter te horen het bestraffen des wijzen dan dat iemand hore 12het gezang der dwazen. |
| 11 Hij geeft te kennen, dat dit mede een gelukzaligheid is in dit leven, dat men zich gaarne laat bestraffen door de godzaligen en vromen, wanneer men gezondigd heeft, om alzo de verdoemenis te ontvlieden; en dat men een afkeer heeft van de ijdele geneugten en vleierijen dergenen die God niet vrezen. |
| b Spr. 13:18; 15:31, 32. |
| Spr. 13:18 Armoede en schande is desgenen die de tucht verwerpt; maar die de bestraffing waarneemt, zal geëerd worden. Spr. 15:31 Het oor dat de bestraffing des levens hoort, zal in het midden der wijzen vernachten. Spr. 15:32 Die de tucht verwerpt, die versmaadt zijn ziel; maar die de bestraffing hoort, krijgt verstand. |
| 12 Dat is, de ijdele vreugde en den lof, de liefkozing, vleiing of streling, die velen zo gaarne horen, als een lieflijk gezang. |
|
6 Want cgelijk 13het geluid der doornen 14onder een pot, alzo is 15het lachen eens zots. Dit is ook ijdelheid. |
| c Ps. 58:10. |
| Ps. 58:10 Eer dat uw potten den doornstruik gewaarworden, zal Hij hem als levend, als in heten toorn wegstormen. |
| 13 Het luide gekraak der doornen onder een pot is niet lieflijk om te horen; en het vuur van doornen duurt niet lang. Alzo horen de vromen zeer ongaarne het pluimstrijken en luide lachen der zotten, welke blijdschap spoedig vergaat. |
| 14 Te weten die op het vuur hangt en ziedt. |
| 15 Waarmede hij te kennen geeft, dat hij een welgevallen heeft aan dengene die kwaad doet. |
|
7 Voorwaar, 16de onderdrukking zou wel een wijze dol maken, en 17het geschenk verderft het hart. |
| 16 Dat is, wanneer zelfs een wijs man te hard met vele en harde smarten geslagen wordt, zo doet of spreekt hij wel somtijds hetgeen dat meer een dwaas dan een wijs mens betaamt. Voorbeeld in Job en in David. Anders: wanneer men bedrogen wordt, dat doet een wijze de zinnen verliezen. Of: onderdrukking, dat is, goed door onderdrukking bekomen, enz. |
| 17 Het verduistert het verstand der mensen, te weten als de rechter geschenken neemt van degenen die voor het recht te doen hebben. Zie Ex. 23:8. Deut. 16:19. |
| Ex. 23:8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden en het verkeert de zaak der rechtvaardigen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. |
|
8 18Het einde van een ding is beter dan zijn begin; 19de lankmoedige is beter dan de hoogmoedige. |
| 18 Te weten het einde van een goede zaak; en daarom ziet een wijs man altoos op het einde der zaken die hij bij de hand neemt, en ofschoon de middelen door dewelke men een goede zaak uitvoert, hard en bitter zijn, zo moet men nochtans (acht hebbende op het goede oogmerk hetwelk men voorheeft) met geduld en lankmoedigheid daarin voortgaan; de uitgang is somtijds beter dan het zich in het begin liet aanzien. |
| 19 Hebr. een die lang van geest is. Vgl. Num. 14:18. Alzo in het volgende: hoog van geest. |
| Num. 14:18 De HEERE is lankmoedig en groot van weldadigheid, vergevende de ongerechtigheid en overtreding, Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. |
|
9 20Zijt niet haastig in uw geest om te toornen, want de toorn rust in den boezem der dwazen. |
| 20 Hij spreekt van een onbehoorlijken toorn, die lang duurt, en plaatsnemende in des mensen hart in haat verandert. Anderszins is er ook een loffelijke toornigheid bij de wijzen, die zich om behoorlijke oorzaken vertoornen, maar geen kwaden toorn lang in den boezem of in het hart dragen. Van het woord boezem of schoot zie Job 19 op vers 27. |
| Job 19:27 (kt.) Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. |
|
10 21Zeg niet: Wat is er, dat 22de vorige dagen beter geweest zijn dan deze? Want gij zoudt naar zulks niet uit wijsheid vragen. |
| 21 Te weten als murmurerende tegen Gods regering, en als willende zeggen: Waarom regeert God de wereld alzo? Wat is de oorzaak hiervan? Anders is het wel geoorloofd de boosheid en ellendigheid onzer tijden te beklagen, van harte bedroefd zijnde dat de wereld hoe langer hoe snoder wordt, en dat derhalve ook de plagen vermeerderd worden. |
| 22 De gepasseerde jaren of tijden. |
|
11 23De wijsheid is goed 24met een erfdeel; en 25degenen die de zon aanschouwen, hebben voordeel daarvan. |
| 23 Hij wil zeggen: Het is een treffelijke zaak in dit tijdelijke leven, wijsheid en rijkdom tezamen te hebben. |
| 24 Dat is, met rijkdom dien men erft of door erfenis verkrijgt. |
| 25 Dat is, die in deze wereld leven, hebben daar profijt van, want rijkdom helpt degenen niet die buiten deze wereld zijn. |
|
12 Want 26de wijsheid is tot een schaduw en het geld is tot een schaduw, maar de 27uitnemendheid der wetenschap is, dat de wijsheid haar bezitters het leven geeft. |
| 26 De zin is: De wijsheid en het tijdelijke goed dienen den mens tot een bescherming tegen het leed dat hem kan overkomen, gelijk een schaduw den mens dient tot een schutsel voor de brandende hitte der zon. Anders: Want zij zijn in de schaduw der wijsheid en in de schaduw des gelds. |
| 27 Dat is, hierin steekt de wijsheid uit, en zij is veel treffelijker dan geld en goed, dat zij het leven geeft; verstaande door de wijsheid de rechte wijsheid, welke is de ware kennis van God en van Zijn geboden; deze geeft het leven, te weten het eeuwige leven. Doch anderen verstaan hier door het leven rust, vrede, genoegen in het hart, hetwelk is het rechte leven. |
|
13 28Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken wat Hij krom gemaakt heeft? |
| 28 Alsof hij zeide: Wilt gij rust en vrede hebben in uw hart en gemoed, zo stel u daarin tevreden dat gij weet, dat het Gods werk is dat er dagelijks geschiedt, en dat het Gode alzo belieft; niemand kan verhinderen of veranderen hetgeen dat God eens besloten of gedaan heeft, Job 12:14. Derhalve moeten wij ons niet kwellen in de zaken die wij dagelijks zien en horen, dewijl zij toch door geen raad of doen der mensen kunnen veranderd worden. Zie Job 12:14. Pred. 1:15. |
| Job 12:14 Zie, Hij breekt af en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand en er zal niet opengedaan worden. Job 12:14 Zie, Hij breekt af en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand en er zal niet opengedaan worden. Pred. 1:15 Het kromme kan niet recht gemaakt worden, en hetgeen dat ontbreekt, kan niet geteld worden. |
|
14 29Geniet het goede ten dage 30des voorspoeds, maar ten dage 31des tegenspoeds 32zie toe; want God maakt ook 33den een tegenover den ander, ter oorzake dat de mens niet zou vinden iets dat 34na Hem zal zijn. |
| 29 Hebr. Zijt in het goede, dat is, zijt lustig en vrolijk. |
| 30 Hebr. des goeds, dat is, als het u welgaat, als God u zegent met vele goederen. |
| 31 Hebr. des kwaads. |
| 32 Te weten alzo, dat gij gedenkt dat ook het kwaad van den Heere komt, en dat gij het derhalve met geduld dragen moet. Anders: merk aan, te weten het werk Gods, waarvan gesproken is vers 13. Anders: merk erop, te weten op de oorzaak, welke is de rechtvaardige en wijze regering Gods, Die dikwijls de vromen kastijdt en beproeft tot hun best. Anders: merk op den dag des tegenspoeds, dat is, denk in voorspoed aan tegenspoed die van Gods hand komen kan. |
| vers 13 Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken wat Hij krom gemaakt heeft? |
| 33 Hebr. dezen tegenover of nevens dien, te weten dag. De zin is: De dag des welvarens en de dag des kwalijkvarens zijn beide van God, en deze twee tegengestelde tijden heeft Hij tegen elkander geordineerd, zodat het een mens niet altoos wel, ook niet altoos kwalijk gaat. Daarom moet hij in voorspoed, alsook in tegenspoed altoos op verandering denken, den voorspoed met vrolijkheid (doch niet zonder omzien) genietende, en den tegenspoed geduldiglijk dragende, met verwachting van een beter. |
| 34 Te weten na God, dat is, opdat de mens alleen op Gods schikking en regering zou zien, zonder dit of dat buiten God te willen onderzoeken of doorgronden. Anders: na hem, te weten na dien mens, geschieden zal. Anders: op zulke wijze, dat de mens na Hem niets zou kunnen vinden, dat is, God heeft alles zo wijselijk geordineerd dat geen mens na Hem iets bekwamers zou kunnen vinden of bedenken. |
|
15 Dit alles heb ik gezien 35in de dagen mijner ijdelheid: er is een rechtvaardige die 36in zijn gerechtigheid 37omkomt; daarentegen is er een goddeloze die in zijn boosheid zijn dagen verlengt. |
| 35 Dat is, gedurende mijn ijdel en vergankelijk leven. |
| 36 Dat is, als hij zich tot deugd had begeven en dagelijks daarin voortvoer. |
| 37 Hetzij dat hij van de boze mensen (die de vromen niet kunnen verdragen) wordt verdrukt, of dat hem God de Heere vroeg uit deze wereld haalt in een beter leven, als aan Josia geschied is, 2 Kron. 35:23, 24. |
| 2 Kron. 35:23 En de schutters schoten den koning Josía. Toen zeide de koning tot zijn knechten: Voert mij weg, want ik ben zeer gewond. 2 Kron. 35:24 En zijn knechten namen hem weg van den wagen en voerden hem op den tweeden wagen dien hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf en werd begraven in de graven zijner vaderen, en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josía. |
|
16 38Wees niet al te rechtvaardig, en 39houd uzelven niet al te wijs; 40waarom zoudt gij verwoesting over u brengen? |
| 38 Dat is, zijt niet al te streng om uws naasten woorden en werken op het nauwste te onderzoeken en op het hardste te straffen. Anderen nemen het in dezen zin: Doe hetgeen dat u te doen bevolen is, en doe dat getrouwelijk, maar doe ook niet meer dan u bevolen is of dan uw beroeping medebrengt. |
| 39 Dit is gesproken tegen die nieuwsgierige geesten, die Gods verborgenheden met hun wijsheid menen te doorgronden, Rom. 12:3. Of die meer willen weten dan ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft. |
| Rom. 12:3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. |
| 40 Dat is, waarom zoudt gij uzelven in schade en schande brengen, willende vromer, kloeker, verstandiger schijnen te zijn dan anderen, door al te diep te doorzoeken de verborgenheden Gods, Spr. 3:7. Rom. 12:3, 16. |
| Spr. 3:7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; Rom. 12:3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. Rom. 12:16 Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven. |
|
17 41Wees niet al te goddeloos, en wees niet al te dwaas; 42waarom zoudt gij sterven buiten uw tijd? |
| 41 Dat is, geef u niet over tot grove zonden. Of: laat de zonde geen heerschappij hebben in uw sterfelijk lichaam, gelijk de apostel zegt, Rom. 6:12. |
| Rom. 6:12 Dat dan de zonde niet heerse in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. |
| 42 Alsof hij zeide: Gij zoudt anders gewisselijk door de overheid gestraft, en eer de natuurlijke tijd des doods komt van de aarde weggerukt worden. Vgl. Job 15:32. Ps. 37:13. |
| Job 15:32 Als zijn dag nog niet is, zal zij vervuld worden; want zijn tak zal niet groenen. Ps. 37:13 De Heere belacht hem, want Hij ziet dat zijn dag komt. |
|
18 Het is goed dat gij 43daaraan vasthoudt, en trek ook uw hand 44van dit niet af; want die God vreest, 45die ontgaat dat alles. |
| 43 Te weten aan hetgeen waarvan vers 16 gesproken is. |
| vers 16 Wees niet al te rechtvaardig, en houd uzelven niet al te wijs; waarom zoudt gij verwoesting over u brengen? |
| 44 Te weten dat gezegd is vers 17, of dat ik nu nog zeggen zal. Sommigen duiden beide de vermaningen op hetgeen in de twee voorgaande verzen gezegd is in het gemeen. |
| vers 17 Wees niet al te goddeloos, en wees niet al te dwaas; waarom zoudt gij sterven buiten uw tijd? |
| 45 Dat is, hij wijkt van beide de uiterste fouten, van al te rechtvaardig en al te onrechtvaardig te zijn (ontgaande alzo de ellenden die daarop plegen te volgen), en houdende den middelweg, waarin alle deugd bestaat. |
|
19 De wijsheid versterkt den wijze meer dan 46tien heerschappers die in een stad zijn. |
| 46 Dat is, velen. Zie Gen. 31:7. Spr. 21:22; 24:5. Pred. 9:16. |
| Gen. 31:7 Maar uw vader heeft bedrieglijk met mij gehandeld en heeft mijn loon tien malen veranderd; doch God heeft hem niet toegelaten om aan mij kwaad te doen. Spr. 21:22 De wijze beklimt de stad der geweldigen, en werpt de sterkte haars vertrouwens neder. Spr. 24:5 Een wijs man is sterk, en een man van wetenschap maakt de kracht vast. Pred. 9:16 Toen zeide ik: Wijsheid is beter dan kracht, hoewel de wijsheid des armen veracht, en zijn woorden niet waren gehoord geweest. |
|
20 dVoorwaar, er is geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt. |
| d 1 Kon. 8:46, 47. 2 Kron. 6:36. Spr. 20:9. 1 Joh. 1:8. |
| 1 Kon. 8:46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat ver of nabij is; 1 Kon. 8:47 En zij in het land waar zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land dergenen die hen gevankelijk weggevoerd hebben, zeggende: Wij hebben gezondigd en verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld; 2 Kron. 6:36 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt) en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in een land, dat ver of nabij is; Spr. 20:9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. |
|
21 47Geef ook uw hart niet tot alle woorden die men spreekt, opdat gij niet hoort dat uw knecht u vloekt. |
| 47 Dat is, onderzoek niet te nauw om te weten wat de mensen al van u zeggen, en trek het u niet te zeer aan; want zoudt gij dat doen, zo kon het lichtelijk geschieden dat gij tot uw groten onwil zoudt horen dat uw eigen knechts kwalijk van u spreken; men moet veel van wat er gezegd wordt, ongemerkt laten heengaan. |
|
22 Want 48uw hart heeft ook vele malen bekend, dat gij ook 49anderen gevloekt hebt. |
| 48 Dat is, uw eigen consciëntie. |
| 49 Die u onrecht gedaan hebben, of die gij gemeend hebt (door het vals aanbrengen van anderen) dat zij u ongelijk deden. |
|
23 Dit alles heb ik met wijsheid verzocht; 50ik zeide: Ik zal wijsheid bekomen, maar 51zij was nog ver van mij. |
| 50 Te weten bij mijzelven, dat is, ik dacht, ik liet mij voorstaan, dat ik een volkomen wijsheid bekomen zou. |
| 51 Want de mens kan nimmermeer komen tot een volkomen wetenschap aller dingen en van de oorzaken derzelve. |
|
24 52Hetgeen dat veraf is en zeer diep, wie zal dat vinden? |
| 52 Anders aldus: Het is ver dat er geweest is, dat is, hetgeen dat langverleden is, daar hebben de mensen geen grote kennis van. En wat kennis zullen zij hebben van dingen die ten enenmale diepgrondig en verborgen zijn, als hoe God de wereld regeert met al wat erin is, en inzonderheid wat er in toekomende tijden geschieden zal? Zie Job 38; 39; 40; 41. Rom. 11:33, 34. Zeer diep. Hebr. diep diep. Zie Gen. 25 op vers 30. |
| Job 38 DAARNA antwoordde de HEERE Job uit een onweder en zeide: Job 39 ZULT gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen, Job 40 EN de HEERE antwoordde Job uit een onweder en zeide: Job 41 NIEMAND is zo
koen dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij die zich voor Mijn aangezicht stellen zou? Rom. 11:33 O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Rom. 11:34 Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Gen. 25:30 (kt.) En Ezau zeide tot Jakob: Laat mij toch slorpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moede. Daarom heeft men zijn naam genoemd Edom. |
|
25 53Ik keerde mij om, en mijn hart, om te weten en om na te speuren en te zoeken wijsheid en 54een sluitrede; en eom te weten de goddeloosheid der zotheid 55en de dwaasheid der onzinnigheden. |
| 53 Te weten met mijn gedachten. |
| 54 Het Hebreeuwse woord betekent een slot van rede, hetwelk uit andere voorgestelde redenen besloten en als rekenenderwijze gesproken wordt. |
| e Pred. 1:17; 2:12. |
| Pred. 1:17 En ik begaf mijn hart om wijsheid en wetenschap te weten, onzinnigheden en dwaasheid; ik ben gewaargeworden dat ook dit een kwelling des geestes is. Pred. 2:12 Daarna wendde ik mij om te zien wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; want hoe zou een mens die den koning nakomen zal, doen hetgeen dat alrede gedaan is? |
| 55 Anders: en de dwaasheid, en onzinnigheden. |
|
26 En ik vond feen bitterder ding dan de dood: een vrouw welker hart 56netten en garen, en haar handen banden zijn; 57wie goed is voor Gods aangezicht, zal van haar ontkomen; daarentegen 58de gzondaar zal van haar gevangen worden. |
| f Spr. 5:3; 6:24, enz.; 7:6, enz. |
| Spr. 5:3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honingzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; Spr. 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor de vleiing der vreemde tong. Spr. 7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit, |
| 56 Gelijk men voor het gedierte uitspant, om hetzelve daarin te vangen. Hij spreekt van een oneerbare vrouw, die door haar arglistige en zoete bedrieglijke woorden de mannen in onkuisheid zoekt te verstrikken, in haar netten te vangen en vast te houden. Zie Spr. 2:16, 17; 5:3, 6; 6:24; 7:6, enz.; 9:13. Dusdanige vrouw is meer te schuwen en te mijden dan de dood zelf. |
| Spr. 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit, Spr. 2:17 Die den leidsman harer jonkheid verlaat, en het verbond haars Gods vergeet. Spr. 5:3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honingzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; Spr. 5:6 Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt. Spr. 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor de vleiing der vreemde tong. Spr. 7:6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit, Spr. 9:13 Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid zelve, en weet niet met al; |
| 57 Alsof hij zeide: Niemand kan het bedrog van zulke boze vrouwen ontkomen, tenzij dat God hem bijzonderlijk door Zijn genade en hulp daarvan verlosse; gelijk Hij Jozef van de oneerbare huisvrouw van Potifar verlost heeft. Zie Pred. 2:26. |
| Pred. 2:26 Want Hij geeft wijsheid en wetenschap en vreugde den mens die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, opdat Hij het geve dien die goed is voor Gods aangezicht. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes. |
| 58 Dat is, zulk een mens die zich dagelijks tot grote zonden begeeft. Zie Ps. 1 op vers 1. |
| Ps. 1:1 (kt.) WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |
| g Spr. 6:26; 7:23; 22:14. |
| Spr. 6:26 Want door een vrouw die een hoer is, komt men tot een stuk brood; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel. Spr. 7:23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet dat dezelve tegen zijn leven is. Spr. 22:14 De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen. |
|
27 Zie, dit heb ik gevonden, zegt de Prediker, het ene bij het andere, 59om de sluitrede te vinden, |
| 59 Dat is, om tot resolutie en besluit te komen. |
|
28 60Dewelke 61mijn ziel nog zoekt, maar ik heb haar niet gevonden: 62één man uit duizend heb ik gevonden, maar 63een vrouw onder die 64allen heb ik niet gevonden. |
| 60 De zin dezer en der naastvolgende woorden schijnt deze te zijn: Nadat ik al lang gezocht had om den rechten grond van alles te weten, zo heb ik niet anders gevonden dan dat ik nog niets gevonden heb; dat is, ik ben door de ervaring daarin bevestigd, dat de kennis van zeer vele dingen mij ontbreekt. Anders: Hetgeen mijn ziel nog zoekt, dat heb ik niet gevonden. |
| 61 Dat is, ik. |
| 62 Hebr. adam, dat is, een man. De tegenstelling wijst uit, dat adam hier een man betekent. Uit duizend, te weten mensen, of mannen. |
| 63 Anders: maar een vrouw met al die dingen begiftigd. Hij wil zeggen, dat men zeer weinig mannen vindt die wijs, goed, voorzichtig en van grote kennis zijn, maar nog veelmin zulke vrouwen. Zie Spr. 31:10. De woordjes een en geen worden hier genomen voor weinig en minder, te weten in vergelijking van de anderen. Dewijl vele godzalige mannen en vrouwen anderszins in het Oude en Nieuwe Testament vermeld zijn. |
| Spr. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is ver boven de robijnen. |
| 64 Te weten onder de duizend (dat is, vele) mensen, of onder de vrouwen. |
|
29 Alleenlijk zie, 65dit heb ik gevonden, dat God den mens recht gemaakt heeft, maar 66zij hebben vele 67vonden 68gezocht. |
| 65 Alsof hij zeide: Doch dit is een zekere zaak, dat het ganse menselijke geslacht, zo mannen als vrouwen, verdorven en zondig zijn, doch dat God, dewijl Hij den mens goed en naar Zijn beeld geschapen heeft, geen schuld daaraan heeft, maar de mens zelf, die zichzelven en al zijn nakomelingen, door het ingeven des duivels en door moedwillige ongehoorzaamheid, daarin gebracht heeft. |
| 66 Te weten de mensen. |
| 67 Te weten boze, erge, kwade vonden of listen. |
| 68 En zij zoeken ze nog, dewijl zij van dien heerlijken staat afgevallen zijn, in denwelken zij geschapen en van God gesteld waren. |