Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 WEES niet te snel met uw mond en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel en gij zijt op de aarde; daarom, laat uw woorden weinig zijn. |
2 Want gelijk de droom komt door veel bezigheid, alzo de stem des zots door de veelheid der woorden. |
3 aWanneer gij een gelofte aan God zult beloofd hebben, stel niet uit dezelve te betalen, want Hij heeft geen lust aan de zotten; wat gij zult beloofd hebben, betaal het. a Num. 30:2. Deut. 23:21. |
a Num. 30:2 Wanneer een man den HEERE een gelofte zal beloofd of een eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen. Deut. 23:21 Wanneer gij den HEERE uw God een gelofte zult beloofd hebben, gij zult niet vertrekken die te betalen; want de HEERE uw God zal ze zekerlijk van u eisen, en zonde zou in u zijn. |
4 bHet is beter dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt. b Deut. 23:21, 22. |
b Deut. 23:21 Wanneer gij den HEERE uw God een gelofte zult beloofd hebben, gij zult niet vertrekken die te betalen; want de HEERE uw God zal ze zekerlijk van u eisen, en zonde zou in u zijn. Deut. 23:22 Maar als gij nalaat te beloven, zo zal het geen zonde in u zijn. |
5 Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des Engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen om uwer stemme wil, en verderven het werk uwer handen? |
6 Want gelijk cin de veelheid der dromen ijdelheden zijn, alzo in vele woorden; maar vrees gij God. c Spr. 10:19. |
c Spr. 10:19 In de veelheid der woorden ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen wederhoudt, is kloek-verstandig. |
Rijkdom als ijdelheid |
7 Indien gij de onderdrukking des armen en de beroving des gerichts en der gerechtigheid ziet in een landschap, verwonder u niet over zulk een voornemen; want Die hoger is dan de hoge, neemt er acht op; en daar zijn hogen boven henlieden. |
8 Het profijt des aardrijks, dat is voor allen; de koning zelf wordt van het veld gediend. |
9 Die het geld liefheeft, wordt van het geld niet zat; en wie den overvloed liefheeft, wordt van het inkomen niet zat. Dit is ook ijdelheid. |
10 Waar het goed vermenigvuldigt, daar vermenigvuldigen ook die het eten; wat nuttigheid hebben dan de bezitters daarvan, dan het gezicht hunner ogen? |
11 De slaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen. |
12 Er is een kwaad dat krankheid aanbrengt, hetwelk ik zag onder de zon: rijkdom, van zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad. |
13 Of de rijkdom zelf vergaat door een moeilijke bezigheid; en hij gewint een zoon, en er is niet met al in zijn hand. |
14 Gelijk als hij voortgekomen is uit zijner moeders buik, alzo zal hij naakt wederkeren, gaande gelijk hij gekomen was; en dhij zal niet medenemen van zijn arbeid, dat hij met zijn hand zou wegdragen. d Ps. 49:18. |
d Ps. 49:18 Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen; zijn eer zal hem niet nadalen. |
15 Daarom is dit ook een kwaad dat krankheid aanbrengt: dat hij in alle manier gelijk hij gekomen is, alzo heengaat; en wat voordeel is het hem, dat hij in den wind gearbeid heeft? |
16 Dat hij ook al zijn dagen in duisternis gegeten heeft, en dat hij veel verdriet gehad heeft, ook zijn krankheid en onstuimigen toorn? |
17 Zie, wat ik gezien heb, eeen goede zaak die schoon is: te eten en te drinken, en te genieten het goede van al zijn arbeid, dien hij bearbeid heeft onder de zon, gedurende het getal der dagen zijns levens, hetwelk God hem geeft, fwant dat is zijn deel. e Pred. 2:24; 3:12, 22; 9:7; 11:9. f Pred. 2:10. |
e Pred. 2:24 Is het dan
niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijn ziel het goede doe genieten in zijn arbeid? Ik heb ook gezien dat zulks van de hand Gods is. Pred. 3:12 Ik heb gemerkt dat er niets beters voor henlieden is dan zich te verblijden en goed te doen in zijn leven; Pred. 3:22 Dies ik gezien heb dat er niets beters is dan dat de mens zich verblijde van zijn werken, want dat is zijn deel; want wie zal hem daarheen brengen, dat hij ziet hetgeen dat na hem geschieden zal? Pred. 9:7 Ga dan heen, eet uw brood met vreugde en drink uw wijn met goeder harte; want God heeft alreeds een behagen aan uw werken. Pred. 11:9 Verblijd u, o jongeling, in uw jeugd, en laat uw hart u vermaken in de dagen uwer jongelingschap, en wandel in de wegen uws harten en in de aanschouwing uwer ogen; maar weet dat God om al deze dingen u zal doen komen voor het gericht. f Pred. 2:10 En al wat mijn ogen begeerden, dat onttrok ik ze niet; ik wederhield mijn hart niet van enige blijdschap, maar mijn hart was verblijd vanwege al mijn arbeid; en dit was mijn deel van al mijn arbeid. |
18 Ook een iegelijk mens aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave Gods. |
19 Want hij zal niet veel gedenken aan de dagen zijns levens, dewijl hem God verhoort in de blijdschap zijns harten. |