Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De eeuwige Wijsheid |
1 ROEPT ade Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid Haar stem? a Spr. 1:20, 21. |
a Spr. 1:20 De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten, Zij verheft Haar stem op de straten. Spr. 1:21 Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad. |
2 Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse waar paden zijn, staat Zij; |
3 Aan de zijde der poorten, vóór aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid: |
4 Tot u, o mannen, roep Ik, en Mijn stem is tot der mensen kinderen. |
5 Gij slechten, verstaat kloekzinnigheid; en gij zotten, verstaat met het hart. |
6 Hoort, want Ik zal vorstelijke dingen spreken; en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn. |
7 Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken; en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel. |
8 Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids noch verkeerds in. |
9 Zij zijn alle recht voor dengene die verstandig is, en rechtmatig voor degenen die wetenschap vinden. |
10 Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver; en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud. |
11 bWant wijsheid is beter dan robijnen; en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken. b Job 28:15. Ps. 19:11. Spr. 3:14, 15; 16:16. |
b Job 28:15 Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen. Ps. 19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honing en honingzeem. Spr. 3:14 Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. Spr. 3:15 Zij is kostelijker dan robijnen; en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. Spr. 16:16 Hoeveel beter is het wijsheid te bekomen dan uitgegraven goud, en uitnemender, verstand te bekomen dan zilver! |
12 Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vind de kennis van alle bedachtzaamheid. |
13 De vreze des HEEREN is te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. |
14 Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de sterkte. |
15 Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid. |
16 Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde. |
17 Ik heb lief die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden. |
18 cRijkdom en eer is bij Mij; duurachtig goed en gerechtigheid. c Spr. 3:16. |
c Spr. 3:16 Langheid der dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. |
19 dMijn vrucht is beter dan uitgegraven goud en dan dicht goud, en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver. d Spr. 3:14. |
d Spr. 3:14 Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. |
20 Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts, |
21 Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beërven dat bestendig is; en Ik zal hun schatkameren vervullen. |
22 De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan. |
23 Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van den eaanvang, van de oudheden der aarde aan. e Joh. 1:1. |
e Joh. 1:1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
24 Ik was geboren als de afgronden nog niet waren; als nog geen fonteinen waren, zwaar van water; |
25 Aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was Ik geboren. |
26 Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch den aanvang van de stofjes der wereld. |
27 Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; ftoen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef, f Job 26:10. |
f Job 26:10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis. |
28 Toen Hij de opperwolken van boven vestigde, toen Hij gde fonteinen des afgronds vastmaakte, g Gen. 7:11. |
g Gen. 7:11 In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op den zeventienden dag der maand, op dezen zelven dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken en de sluizen des hemels geopend. |
29 Toen Hij de zee haar perk zette, opdat de wateren hZijn bevel niet zouden overtreden, toen Hij de grondvesten der aarde stelde, h Gen. 1:9, 10. Job 38:10, 11. Ps. 104:9. |
h Gen. 1:9 En God zeide: Dat de wateren van onder den hemel in één plaats vergaderd worden en dat het droge gezien worde. En het was alzo. Gen. 1:10 En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën. En God zag dat het goed was. Job 38:10 Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde doorbrak, en zette grendel en deuren; Job 38:11 En zeide: Tot hiertoe zult gij komen en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. Ps. 104:9 Gij hebt een paal gesteld, die zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken. |
30 Toen was Ik een Voedsterling bij Hem en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, ite allen tijde voor Zijn aangezicht spelende, i Joh. 5:17. |
i Joh. 5:17 En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. |
31 Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met der mensen kinderen. |
32 Nu dan, kinderen, hoort naar Mij; want kwelgelukzalig zijn zij die Mijn wegen bewaren. k Ps. 119:1, 2; 128:1. Luk. 11:28. |
k Ps. 119:1 WELGELUKZALIG zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan. Ps. 119:2 Welgelukzalig zijn zij die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken; Ps. 128:1 EEN lied Hammaäloth. Welgelukzalig is een iegelijk die den HEERE vreest, die in Zijn wegen wandelt. Luk. 11:28 Maar Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen die het Woord Gods horen en hetzelve bewaren. |
33 Hoort de tucht en wordt wijs, en verwerpt die niet. |
34 Welgelukzalig is de mens die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren. |
35 Want die Mij vindt, vindt het leven, len trekt een welgevallen van den HEERE. l Spr. 12:2. |
l Spr. 12:2 De goede zal een welgevallen trekken van den HEERE, maar een man van schandelijke verdichtselen zal Hij verdoemen. |
36 Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen die Mij haten, hebben den dood lief. |