Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het gevaar van onkuisheid |
1 MIJN zoon, bewaar mijn redenen, en leg mijn geboden bij u weg. |
2 aBewaar mijn geboden en leef, en mijn wet als den appel uwer ogen. a Lev. 18:5. Spr. 4:4. |
a Lev. 18:5 Ja, Mijn inzettingen en Mijn rechten zult gij houden; welk mens dezelve zal doen, die zal door dezelve leven; Ik ben de HEERE. Spr. 4:4 Hij nu leerde mij, en zeide tot mij: Uw hart houde mijn woorden vast, onderhoud mijn geboden en leef. |
3 bBind ze aan uw vingers, schrijf ze op de tafel uws harten. b Deut. 6:8; 11:18. |
b Deut. 6:8 Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand; en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. Deut. 11:18 Legt dan deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. |
4 Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend; |
5 cOpdat zij u bewaren voor de vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. c Spr. 5:3. |
c Spr. 5:3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honingzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; |
6 Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit, |
7 En ik zag onder de slechten, ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling, |
8 Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis, |
9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; |
10 En zie, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; |
11 dDeze was woelachtig en wederstrevig; haar voeten bleven in haar huis niet; d Spr. 9:13. |
d Spr. 9:13 Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid zelve, en weet niet met al; |
12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende. |
13 En zij greep hem aan en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht en zeide tot hem: |
14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald. |
15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. |
16 Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte. |
17 Ik heb mijn leger met mirre, aloë en kaneel welriekende gemaakt; |
18 Kom, laat ons dronken worden van minne tot den morgen toe, laat ons ons vrolijk maken in grote liefde. |
19 Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; |
20 Hij heeft een bundel geld in zijn hand genomen, ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. |
21 Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door de vleiing harer lippen. |
22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien, |
23 Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; egelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet dat dezelve tegen zijn leven is. e Spr. 1:17. |
e Spr. 1:17 Zekerlijk, het net wordt tevergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte; |
24 Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds. |
25 Laat uw hart tot haar wegen niet wijken, dwaal niet op haar paden. |
26 Want zij heeft vele gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele. |
27 fHaar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods. f Spr. 2:18; 5:5. |
f Spr. 2:18 Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. Spr. 5:5 Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. |