Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Waarschuwing tegen hoererij |
1 MIJN zoon, merk op mijn wijsheid; neig uw oor tot mijn
verstand; |
2 Opdat gij alle bedachtzaamheid behoudt, en uw lippen wetenschap bewaren. |
3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen ahoningzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; a Spr. 2:16; 6:24. |
a Spr. 2:16 Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit, Spr. 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor de vleiing der vreemde tong. |
4 Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard. |
5 bHaar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast. b Spr. 7:27. |
b Spr. 7:27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods. |
6 Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt. |
7 Nu dan, gij kinderen, hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds. |
8 Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis, |
9 Opdat gij anderen uw eer niet geeft, en uw jaren cden wrede; c Spr. 6:34, 35. |
c Spr. 6:34 Want jaloersheid is een grimmigheid des mans, en in den dag der wraak zal hij niet verschonen. Spr. 6:35 Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot. |
10 Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden, |
11 En gij in uw laatste brult, als uw vlees en uw lijf verteerd is, |
12 En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad, |
13 En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oor geneigd tot mijn leraars! |
14 Ik ben bijna in alle kwaad geweest, in het midden der gemeente en der vergadering. |
15 Drink water uit uw bak, en vloeden uit het midden van uw bornput. |
16 Laat uw fonteinen zich buiten verspreiden, en de waterbeken op de straten; |
17 Laat ze uwe alleen zijn, en van geen vreemden met u. |
18 Uw springader zij gezegend, en verblijd u vanwege de huisvrouw uwer jeugd; |
19 Een zeer lieflijke hinde en aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijde dronken maken; dool steeds in haar liefde. |
20 En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en den schoot der onbekende omvangen? |
21 Want eens iegelijks wegen zijn voor de dogen des HEEREN, en Hij weegt al zijn gangen. d 2 Kron. 16:9. Job 31:4; 34:21. Spr. 15:3. Jer. 16:17; 32:19. |
d 2 Kron. 16:9 Want den HEERE aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk gedaan; want van nu af zullen oorlogen tegen u zijn. Job 31:4 Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden? Job 34:21 Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden. Spr. 15:3 De ogen des HEEREN zijn in alle plaats, beschouwende de kwaden en de goeden. Jer. 16:17 Want Mijn ogen zijn op al hun wegen; zij zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen, noch hun ongerechtigheid verholen van voor Mijn ogen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); |
22 Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonde zal hij vastgehouden worden. |
23 Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen. |