Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Gierigheid en hebzucht |
1 DEa goddelozen vlieden daar geen vervolger is, maar elke rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw. a Lev. 26:36. Deut. 28:28. Jes. 57:21. |
a Lev. 26:36 En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een weekheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden zoals men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, daar niemand is die jaagt. Deut. 28:28 De HEERE zal u slaan met onzinnigheid en met blindheid, en met verbaasdheid des harten; Jes. 57:21 De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede. |
2 Om de overtreding des lands zijn deszelfs vorsten vele, maar om verstandige en wetende mensen zal insgelijks verlenging wezen. |
3 Een arm man die de geringen verdrukt, is een wegvagende regen, zodat er geen brood zij. |
4 Die de wet verlaten, prijzen den goddeloze; maar die de wet bewaren, mengen zich in strijd tegen hen. |
5 De kwade lieden verstaan het recht niet; maar die den HEERE zoeken, verstaan alles. |
6 bDe arme wandelende in zijn oprechtheid, is beter dan die verkeerd is van wegen, al is hij rijk. b Spr. 19:1. |
b Spr. 19:1 DE arme in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is. |
7 cDie de wet bewaart, is een verstandig zoon; maar die der vraten metgezel is, beschaamt zijn vader. c Spr. 29:3. |
c Spr. 29:3 Een man die de wijsheid bemint, verblijdt zijn vader; maar die een metgezel der hoeren is, brengt het goed door. |
8 Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene die zich des armen ontfermt. |
9 Die zijn oor afwendt van de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn. |
10 Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg, dzal zelf in zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beërven. d Spr. 26:27. |
d Spr. 26:27 Die een kuil graaft, zal erin vallen; en die een steen wentelt, op hem zal hij wederkeren. |
11 Een rijk man is wijs in zijn ogen, maar de arme die verstandig is, doorzoekt hem. |
12 eAls de rechtvaardigen opspringen van vreugde, is er grote heerlijkheid; fmaar als de goddelozen opkomen, wordt de mens nauw gezocht. e Spr. 11:10, 11. f vers 28. |
e Spr. 11:10 Een stad springt op van vreugde over het welvaren der rechtvaardigen; en als de goddelozen vergaan, is er gejuich. Spr. 11:11 Door den zegen der oprechten wordt een stad verheven, maar door den mond der goddelozen wordt zij verbroken. f vers 28 Als de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen. |
13 Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar gdie ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. g Ps. 32:3, 5. 1 Joh. 1:9, 10. |
g Ps. 32:3 Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag. Ps. 32:5 Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE. En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. 1 Joh. 1:9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid. 1 Joh. 1:10 Indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn Woord is niet in ons. |
14 Welgelukzalig is de mens die geduriglijk vreest; maar die zijn hart verhardt, zal in het kwaad vallen. |
15 De goddeloze heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer die ginds en weder loopt. |
16 Een vorst die van alle verstand gebrek heeft, is ook veelvoudig in verdrukkingen; maar die de gierigheid haat, zal de dagen verlengen. |
17 Een mens gedrukt om het bloed ener ziel, zal naar den kuil toe vlieden; men ondersteune hem niet. |
18 Die oprecht wandelt, zal behouden worden; maar die zich verkeerdelijk gedraagt in twee wegen, zal in den enen vallen. |
19 Die zijn land bouwt, zal met brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt, zal met armoede verzadigd worden. |
20 Een gans getrouw man zal veelvoudig zijn in zegeningen; hmaar die haastig is om rijk te worden, zal niet onschuldig wezen. h Spr. 13:11; 20:21; 23:4. |
h Spr. 13:11 Goed van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand vergadert, zal het vermeerderen. Spr. 20:21 Als een erfenis in het eerst verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden. Spr. 23:4 Vermoei u niet om rijk te worden, sta af van uw vernuft. |
21 iDe aangezichten te kennen is niet goed; want een man zal om een stuk brood overtreden. i Spr. 18:5; 24:23. |
i Spr. 18:5 Het is niet goed het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen. Spr. 24:23 Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen is niet goed. |
22 Die zich haast naar goed, is een man van een boos oog; maar hij weet niet dat het gebrek hem overkomen zal. |
23 Die een mens bestraft, zal achterna gunst vinden, meer dan die met de tong vleit. |
24 Die zijn vader of zijn moeder berooft, en zegt: Het is geen overtreding; die is des verdervenden mans gezel. |
25 kDie grootmoedig is, verwekt gekijf; maar die op den HEERE vertrouwt, zal vet worden. k Spr. 13:10; 15:18; 29:22. |
k Spr. 13:10 Door hovaardigheid maakt men niets dan gekijf, maar bij de beradenen is wijsheid. Spr. 15:18 Een grimmig man zal gekijf verwekken, maar de lankmoedige zal den twist stillen. Spr. 29:22 Een toornig man verwekt gekijf, en de grammoedige is veelvoudig in overtreding. |
26 Die op zijn hart vertrouwt, die is een zot; maar die in wijsheid wandelt, die zal ontkomen. |
27 lDie den arme geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn ogen verbergt, zal veel vervloekt worden. l Deut. 15:7, 8, 10. Spr. 19:17; 22:9. |
l Deut. 15:7 Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land dat de HEERE uw God u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder die arm is; Deut. 15:8 Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek dat hem ontbreekt. Deut. 15:10 Gij zult hem mildelijk geven, en uw hart zal niet boos zijn, als gij hem geeft; want om dezer zaak wil zal u de HEERE uw God zegenen in al uw werk en in alles waaraan gij uw hand slaat. Spr. 19:17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden. Spr. 22:9 Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den arme gegeven. |
28 mAls de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen. m vers 12. |
m vers 12 Als de rechtvaardigen opspringen van vreugde, is er grote heerlijkheid; maar als de goddelozen opkomen, wordt de mens nauw gezocht. |