Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 ZIJT niet nijdig over de boze lieden, en laat u niet gelusten om bij hen te zijn. |
2 Want hun hart bedenkt verwoesting, en hun lippen spreken moeite. |
3 Door wijsheid wordt een huis gebouwd, en door verstandigheid bevestigd; |
4 En door wetenschap worden de binnenkameren vervuld met alle kostelijk en lieflijk goed. |
5 Een wijs man is sterk, en een man van wetenschap maakt de kracht vast. |
6 Want door wijze raadslagen zult gij voor u den krijg voeren, en in de veelheid der raadgevers is de overwinning. |
7 Alle wijsheid is voor den dwaze te hoog; hij zal in de poort zijn mond niet opendoen. |
8 Die denkt om kwaad te doen, dien zal men een meester van schandelijke verdichtselen noemen. |
9 De gedachte der dwaasheid is zonde, en een spotter is den mens een gruwel. |
10 Vertoont gij u slap ten dage der benauwdheid, uw kracht is nauw. |
11 Red degenen die ter dood gegrepen zijn, want zij wankelen ter doding zo gij u onthoudt. |
12 Wanneer gij zegt: Zie, wij weten dat niet; zal Hij Die de harten weegt, dat niet merken? En Die uw ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten? Want Hij zal den mens vergelden naar zijn werk. |
13 Eet honing, mijn zoon, want hij is goed; en honingzeem is zoet voor uw gehemelte. |
14 Zodanig is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze vindt, zo zal er beloning wezen; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. |
15 Loer niet, o goddeloze, op de woning des rechtvaardigen; verwoest zijn legerplaats niet. |
16 Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan, maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen. |
17 Verblijd u niet als uw vijand valt; en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen; |
18 Opdat het de HEERE niet zie, en het kwaad zij in Zijn ogen, en Hij Zijn toorn van hem afkere. |
19 Ontsteek u niet over de boosdoeners, zijt niet nijdig over de goddelozen; |
20 Want de kwade zal geen beloning hebben; de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden. |
21 Mijn zoon, vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen die naar verandering staan. |
22 Want hun verderf zal haastelijk ontstaan; en wie weet hun beider ondergang? |
23 Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen is niet goed. |
24 Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natiën zullen hem gram zijn; |
25 Maar voor degenen die hem bestraffen, zal lieflijkheid zijn, en de zegen des goeds zal op hen komen. |
26 Men zal de lippen kussen desgenen die rechte woorden antwoordt. |
27 Beschik uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en bouw daarna uw huis. |
28 Wees niet zonder oorzaak getuige tegen uw naaste, want zoudt gij verleiden met uw lippen? |
29 Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal eenieder vergelden naar zijn werk. |
30 Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens; |
31 En zie, hij was gans opgeschoten van distelen, zijn gedaante was met netelen bedekt; en zijn stenen scheidsmuur was afgebroken. |
32 Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte; ik zag het en nam onderwijzing aan. |
33 Een weinig slapen, een weinig sluimeren, een weinig handvouwen, al nederliggende, |
34 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man. |