Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Benijding en gezelschap der goddelozen, spotters en dwazen, mitsgaders hun aard en conditie, vss. 1, 2, 8, 9, 15, 16, 19, 20. Wijsheid en raad, 3, 4, 5, 6, 7, 13, 14. Slaphartigheid, 10. Redding der onschuldigen, 11, 12. Staat der rechtvaardigen, 15, 16. Vreugde over eens anders ongeval, 17, 18. Vreze Gods en des konings, insgelijks oproerigheid, 21, 22. Richterambt, 23, 24, 25. Richtig antwoord, 26. Huishouding en akkerbouw, 27. Getuigen, wraakgierigheid, 28, 29. Luiheid, 30, enz. |
Lessen der wijsheid |
1 ZIJTa1 niet nijdig over 2de boze lieden, en laat u niet gelusten om bij hen te zijn. |
| a Ps. 37:1. Spr. 3:31; 23:17. |
| Ps. 37:1 EEN psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. Spr. 3:31 Zijt niet nijdig over een man des gewelds, en verkies geen van zijn wegen. Spr. 23:17 Uw hart zij niet nijdig over de zondaren, maar zijt te allen dage in de vreze des HEEREN; |
| 1 Zie Ps. 37 op vers 1. |
| Ps. 37:1 (kt.) EEN psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. |
| 2 Hebr. mannen der boosheid, of des kwaads, dat is, mensen die de boosheid toegedaan, of tot alle kwaad genegen zijn. Zie Job 11 op vers 11. |
| Job 11:11 (kt.) Want Hij kent de ijdele lieden, en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet aanmerken? |
|
2 Want hun hart bedenkt 3verwoesting, ben hun lippen spreken moeite. |
| 3 Dat is, schade en verderf, dat zij hun naasten willen aandoen, ja, ook alzo over zichzelven brengen. |
| b Ps. 10:7. |
| Ps. 10:7 Zijn mond is vol van vloek en bedriegerijen en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid. |
|
3 Door wijsheid wordt een 4huis gebouwd, en door verstandigheid bevestigd; |
| 4 Versta dit niet alleen van een materieel huis, maar voornamelijk van de huishouding en van de middelen, waardoor een huis of huisgezin onderhouden wordt. Alzo is het woord huis genomen Gen. 39:4, en het woord bouwen Spr. 14:1, zie de aant. De zin is, dat een goede huishouding door wijsheid en verstand wordt aangesteld en tot groot voordeel onderhouden. |
| Gen. 39:4 Zo vond Jozef genade in zijn ogen en diende hem; en hij stelde hem over zijn huis, en al wat hij had, gaf hij in zijn hand. Spr. 14:1 ELKE wijze vrouw bouwt haar huis, maar die zeer dwaas is, breekt het af met haar handen. |
|
4 En door wetenschap worden de binnenkameren vervuld met alle kostelijk en lieflijk goed. |
5 cEen wijs man is 5sterk, en een man van wetenschap 6maakt de kracht vast. |
| c Spr. 21:22. |
| Spr. 21:22 De wijze beklimt de stad der geweldigen, en werpt de sterkte haars vertrouwens neder. |
| 5 Hebr. in sterkte, dat is, met sterkte begiftigd. Versta niet de uitwendige en lichamelijke sterkte, maar de inwendige en geestelijke. |
| 6 Dat is, indien hij uiterlijke sterkte heeft, de wetenschap maakt hem nog sterker. Daarom overtreft hij ook een die sterk is en geen verstand heeft. Kortom: wijsheid is beter dan sterkte. Vgl. Spr. 21:22. Pred. 9:15. |
| Spr. 21:22 De wijze beklimt de stad der geweldigen, en werpt de sterkte haars vertrouwens neder. Pred. 9:15 En men vond daar een armen wijzen man in, die de stad verloste door zijn wijsheid; maar geen mens gedacht denzelven armen man. |
|
6 dWant door 7wijze raadslagen zult gij 8voor u den krijg voeren, en in de 9veelheid der raadgevers is de 10overwinning. |
| d Spr. 11:14; 15:22; 20:18. |
| Spr. 11:14 Als er geen wijze raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der raadslieden. Spr. 15:22 De gedachten worden vernietigd als er geen raad is, maar door veelheid der raadslieden zal elkeen bestaan. Spr. 20:18 Elke gedachte wordt door raad bevestigd; daarom, voer oorlog met wijze raadslagen. |
| 7 Zie van het Hebreeuwse woord Job 37:12. |
| Job 37:12 Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt op het vlakke der wereld, op de aarde. |
| 8 Dat is, u ten goede, of tot uw best en het welvaren des lands. |
| 9 Te weten van goede raadgevers. Zie Spr. 18 op vers 22. Of: in de grootheid, dat is, waardigheid, bekwaamheid en kloekheid derzelve. |
| Spr. 18:22 (kt.) Wie een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE. |
| 10 Of: behoudenis. Zie van de betekenis van het Hebreeuwse woord teschuah 2 Sam. 8 op vers 6. |
| 2 Sam. 8:6 (kt.) En David legde bezettingen in Syrië van Damascus, en de Syriërs werden David tot knechten, brengende geschenken; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
|
7 e11Alle wijsheid is voor den dwaze 12te hoog; hij zal in de 13poort zijn mond 14niet opendoen. |
| e Spr. 14:6. |
| Spr. 14:6 De spotter zoekt wijsheid en er is geen, maar de wetenschap is voor den verstandige licht. |
| 11 Hebr. Wijsheden. |
| 12 Dat is, boven zijn begrip. Maar den verstandige is de wijsheid licht, Spr. 14:6. |
| Spr. 14:6 De spotter zoekt wijsheid en er is geen, maar de wetenschap is voor den verstandige licht. |
| 13 Dat is, in het raadhuis of de vergadering der heren. Zie Gen. 22 op vers 17. |
| Gen. 22:17 (kt.) Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. |
| 14 Te weten om iets bijzonders voor te brengen, dewijl hij zonder wijsheid en raad is. Vgl. Job 33 en de aant. op vers 2. |
| Job 33 EN gewisselijk, o Job, hoor toch mijn redenen, en neem al mijn woorden ter ore. vers 2 (kt.) Want hun hart bedenkt verwoesting, en hun lippen spreken moeite. |
|
8 Die denkt om kwaad te doen, dien zal men een 15meester van 16schandelijke verdichtselen noemen. |
| 15 Dat is, praktizijn en als een kunstenaar, die tot schelmerij genegen is en dezelve weet in het werk te stellen. Zie van het Hebreeuwse woord baäl Gen. 14 op vers 13. |
| Gen. 14:13 (kt.) Toen kwam er een die ontkomen was, en boodschapte het Abram, den Hebreeër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol en broeder van Aner, dewelke Abrams bondgenoten waren. |
| 16 Zie van het Hebreeuwse woord Job 21 op vers 27. |
| Job 21:27 (kt.) Zie, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen waarmede gij tegen mij geweld doet. |
|
9 De gedachte 17der dwaasheid is zonde, en een spotter is den mens een gruwel. |
| 17 Dat is, des mensen die dwaas is. Vgl. Job 24 op vers 20; 35 op vers 13. Of: De dwaze gedachte. |
| Job 24:20 (kt.) De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout. Job 35:13 (kt.) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. |
|
10 Vertoont gij u 18slap ten dage 19der benauwdheid, uw kracht is 20nauw. |
| 18 Te weten dat gij onder den tegenspoed en de aanvechtingen bezwijkt. |
| 19 Dat is, als men allerbest bewijs van zijn sterkte moet hebben. |
| 20 Dat is, klein, gering, schraal, verkrompen, in bedwang gehouden. Dit vers wordt ook aldus vertaald: Vertoont gij u slap, dat is, onachtzaam om wijsheid te leren en zorgeloos om God te vrezen, uw kracht zal ten dage uwer benauwdheid nauw of benauwd wezen. |
|
11 f21Red degenen die ter dood 22gegrepen zijn, 23want zij 24wankelen ter doding zo gij u onthoudt. |
| f Ps. 82:4. |
| Ps. 82:4 Verlost den arme en den behoeftige, rukt hem uit der goddelozen hand. |
| 21 Dit raakt eigenlijk de rechters en de overheden, die vanwege hun ambt gehouden zijn de onnozelen te beschermen, ja, ook zelfs als zij door gegeven sententie ter dood veroordeeld zijn, zo dan eindelijk hun onnozelheid bleek. Voorts raakt het ook alle vromen in het gemeen, die naar den eis van hun beroep en door wettige middelen schuldig zijn de onnozelen voor te staan en te helpen. |
| 22 Namelijk ten onrechte. |
| 23 Dat is, zij staan in gevaar om gedood te worden. Anders: want zoudt gij u onthouden van degenen die worden weggerukt om gedood te worden? Deze vraag loochent sterkelijk dat dit zou mogen nagelaten worden van degenen dien ambtshalve door wettige middelen zulks te doen betaamt. |
| 24 Of: worden weggevoerd of hellen ter doding. |
|
12 Wanneer gij zegt: Zie, 25wij weten dat niet; zal Hij 26Die de harten weegt, dat niet merken? En Die uw 27ziel gadeslaat, zal Hij het 28niet weten? gWant 29Hij zal den mens vergelden naar zijn werk. |
| 25 Namelijk dat hij onschuldig is, of hoe wij hem zouden mogen helpen. Anders: wij kennen hem of dezen niet. |
| 26 Dat is, God. Zie Spr. 16:2 en de aantt. |
| Spr. 16:2 Alle wegen des mans zijn zuiver in zijn ogen, maar de HEERE weegt de geesten. |
| 27 Te weten niet alleen ten opzichte van den tijdelijken, maar ook van den eeuwigen dood. |
| 28 Namelijk of uw excuus waarachtig en welgegrond is. |
| g Job 34:11. Ps. 62:13. Jer. 32:19. Rom. 2:6. Openb. 22:12. |
| Job 34:11 Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eenieders weg doet Hij het hem vinden. Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
| 29 Te weten God, Die de harten weegt, enz. |
|
13 Eet 30honing, mijn zoon, want hij is goed; en honingzeem is zoet voor uw 31gehemelte. |
| 30 De honing was in Palestina een gemene en zeer aangename spijze. Vgl. Ex. 3 op vers 8. De profeet verklaart nu, dat men dien wel nuttigen mocht voor het lichaam, maar dat men voornamelijk moest trachten naar de wijsheid, die een spijze is, aangenaam voor de ziel. |
| Ex. 3:8 (kt.) Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaars, en het opvoere uit dit land naar een goed en ruim land, naar een land vloeiende van melk en honing, tot de plaats der Kanaänieten en der Hethieten en der Amorieten en der Ferezieten en der Hevieten en der Jebusieten. |
| 31 Dat is, in uw mond. Het gehemelte wordt de smaak toegeschreven Job 12:11; 34:3. |
| Job 12:11 Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt? Job 34:3 Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt. |
|
14 h32Zodanig is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze 33vindt, izo zal er 34beloning wezen; en uw 35verwachting zal niet afgesneden worden. |
| h Ps. 19:11; 119:103. |
| Ps. 19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honing en honingzeem. Ps. 119:103 Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijn mond! |
| 32 Anders: Ken alzo de wijsheid voor uw ziel. |
| 33 Dat is, bekomt of verkrijgt. Alzo Spr. 8:9. Zie Gen. 26 op vers 12. |
| Spr. 8:9 Zij zijn alle recht voor dengene die verstandig is, en rechtmatig voor degenen die wetenschap vinden. Gen. 26:12 (kt.) En Izak zaaide in datzelve land en hij vond in datzelve jaar honderd maten; want de HEERE zegende hem. |
| i Spr. 23:18. |
| Spr. 23:18 Want zekerlijk, er is een beloning; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. |
| 34 Hebr. een laatste of achterste, dat is, een goed naloon. Zie vers 20. |
| vers 20 Want de kwade zal geen beloning hebben; de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden. |
| 35 Dat is, het goed dat gij van de genade Gods verwacht. Zie Job 5 op vers 16. |
| Job 5:16 (kt.) Zo is voor den arme verwachting, en de boosheid stopt haar mond toe. |
|
15 Loer niet, o goddeloze, op de woning des rechtvaardigen; 36verwoest zijn legerplaats niet. |
| 36 Hij verbiedt nevens de listige aanslagen ook het openbaar geweld. |
|
16 Want de rechtvaardige zal k37zevenmaal 38vallen en 39opstaan, maar lde goddelozen zullen in het 40kwaad nederstruikelen. |
| k Job 5:19. Ps. 34:20. |
| Job 5:19 In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. Ps. 34:20 Resch. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE. |
| 37 Dat is, dikwijls. Een zeker getal voor een onzeker. Zie Lev. 26 op vers 8. |
| Lev. 26:8 (kt.) Vijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. |
| 38 Te weten in ellenden en zwarigheden. Alzo in het volgende vers. Insgelijks Ps. 37:24. Of ook in zonden en gebreken, in dewelke de vromen ook worden gezegd te vallen, 1 Kor. 10:12. |
| Ps. 37:24 Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand. 1 Kor. 10:12 Zo dan, die meent te staan, zie toe dat hij niet valle. |
| 39 Dat is, daaruit verlost en opgeholpen worden, te weten door Gods genadigen bijstand, Job 5:19. Ps. 34:20. |
| Job 5:19 In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. Ps. 34:20 Resch. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem de HEERE. |
| l Amos 5:2; 8:14. |
| Amos 5:2 De jonkvrouw Israëls is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand die haar opricht. Amos 8:14 Die daar zweren bij de schuld van Samaría, en zeggen: Zo waarachtig als uw god van Dan leeft, en de weg van Berséba leeft. En zij zullen vallen en niet weder opstaan. |
| 40 Te weten der straf en der tegenheid; dat is, zullen daarin zo gestort worden, dat zij niet weder zullen kunnen opstaan. |
|
17 mVerblijd u niet als uw vijand 41valt; en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen; |
| m Job 31:29. Spr. 17:5. |
| Job 31:29 Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb als het kwaad hem vond. Spr. 17:5 Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn. |
| 41 Te weten in enig ongeluk of zwarigheid. |
|
18 Opdat het de HEERE niet zie, en het 42kwaad zij in Zijn ogen, en Hij Zijn toorn van hem 43afkere. |
| 42 Dat is, Hem mishage. Zie Gen. 21 op vers 11. |
| Gen. 21:11 (kt.) En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van zijn zoon. |
| 43 Te weten om denzelven over u te zenden. |
|
19 nOntsteek u niet over de boosdoeners, zijt niet nijdig over de goddelozen; |
| n vers 1. Ps. 37:1; 73:3. Spr. 3:31; 23:17. |
| vers 1 ZIJT niet nijdig over de boze lieden, en laat u niet gelusten om bij hen te zijn. Ps. 37:1 EEN psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. Ps. 73:3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. Spr. 3:31 Zijt niet nijdig over een man des gewelds, en verkies geen van zijn wegen. Spr. 23:17 Uw hart zij niet nijdig over de zondaren, maar zijt te allen dage in de vreze des HEEREN; |
|
20 Want de kwade zal geen 44beloning hebben; o45de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden. |
| 44 Versta geen goede of gewenste beloning, of geen goed einde. Zie Spr. 18 op vers 22. Hebr. achterste, of uiterste, of einde. Dan, het Hebreeuwse woord is ook voor loon genomen. Zie Spr. 23 op vers 18. Anders: nakomelingen; zal geen nakomelingen hebben, en zo hij ze krijgt, zullen zij vergaan; waarop het volgende in dit vers van sommigen geduid wordt. |
| Spr. 18:22 (kt.) Wie een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE. Spr. 23:18 (kt.) Want zekerlijk, er is een beloning; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. |
| o Job 18:5, 6. Spr. 13:9; 20:20. |
| Job 18:5 Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. Job 18:6 Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. Spr. 13:9 Het licht der rechtvaardigen zal zich verblijden, maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden. Spr. 20:20 Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis. |
| 45 Zie Job 18 op vers 6. Spr. 20 op vers 20. |
| Job 18:6 (kt.) Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. Spr. 20:20 (kt.) Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis. |
|
21 Mijn zoon, vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met 46hen die naar verandering staan. |
| 46 Hebr. met degenen die veranderen, dat is, die veranderingen en nieuwigheden zoeken, afwijkende van de gehoorzaamheid Gods en hunner wettige overheid, en zich tegen dezelve opmaken. |
|
22 Want hun verderf zal haastelijk ontstaan; en 47wie weet hun 48beider ondergang? |
| 47 Alsof hij zeide: Hun zal een straf overkomen waaraan zij niet denken; of waarvan men kwalijk kan weten of gissen hoe zwaar dat zij zal wezen. |
| 48 Zowel dergenen die God niet vrezen, als dergenen die de overheid niet ontzien. Of: het ongeluk van die twee, te weten dat hun zo van God als van den koning toegezonden zal worden. |
|
23 Deze spreuken zijn ook 49van de wijzen. p50Het aangezicht in het gericht te kennen 51is niet goed. |
| 49 Of: behoren tot de wijzen, of voor de wijzen, of raken de wijzen. |
| p Ex. 23:3, 6. Lev. 19:15. Deut. 1:17; 16:19. Spr. 18:5; 28:21. Joh. 7:24. Jak. 2:1. |
| Ex. 23:3 Ook zult gij den geringe niet voortrekken in zijn twistige zaak. Ex. 23:6 Gij zult het recht uws armen niet buigen in zijn twistige zaak. Lev. 19:15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. Spr. 18:5 Het is niet goed het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen. Spr. 28:21 De aangezichten te kennen is niet goed; want een man zal om een stuk brood overtreden. Joh. 7:24 Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel. Jak. 2:1 MIJNE broeders, hebt niet het geloof van onzen Heere Jezus Christus, den Heere der heerlijkheid, met aannemingen des persoons. |
| 50 Zie Deut. 1:17 en de aant.; 16:19. Hetzelve wordt elders genaamd het aangezicht aannemen, en vereren. Zie Lev. 19:15 en de aant. |
| Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. Lev. 19:15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. |
| 51 Dat is, het deugt niet, het is zeer kwaad. Zie Spr. 17 op vers 26. |
| Spr. 17:26 (kt.) Het is niet goed den rechtvaardige ook te doen boeten; dat de prinsen iemand slaan zouden om hetgeen dat recht is. |
|
24 qDie tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de 52volken vervloeken, de natiën zullen hem gram zijn; |
| q Spr. 17:15. Jes. 5:23. |
| Spr. 17:15 Wie den goddeloze rechtvaardigt en den rechtvaardige verdoemt, zijn den HEERE een gruwel, ja, die beiden. Jes. 5:23 Die den goddeloze rechtvaardigen om een geschenk, en de gerechtigheid der rechtvaardigen van dezelve afwenden. |
| 52 Te weten die goed zijn, God vrezen, de boosheid haten en de vroomheid liefhebben. Vgl. Spr. 18:22 op het woord vrouw. |
| Spr. 18:22 Wie een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE. |
|
25 Maar voor degenen die 53hem bestraffen, zal 54lieflijkheid zijn, en de 55zegen des goeds zal op 56hen komen. |
| 53 Te weten den goddeloze. |
| 54 Dat is, het zal hun welgaan, hun zal materie van blijdschap en vermaking gegeven worden. |
| 55 Dat is, alle goed zal hun wedervaren van God en de mensen. |
| 56 Te weten die de goddelozen bestraffen. |
|
26 57Men zal de lippen kussen desgenen die rechte woorden antwoordt. |
| 57 De zin is, dat degene die goede, ware en stichtelijke dingen te bekwamer tijd voortbrengt, geëerd en bemind zal zijn van degenen die hem horen, even alsof zij hem met een vriendelijken kus ontvingen. Eertijds was het kussen een teken van eerbied en bewijs van goedwilligheid. Zie Gen. 27 op vers 26; 41 op vers 40. Anders: Hij kust de lippen, die rechte woorden antwoordt, dat is, hij bewijst de meeste vriendschap. |
| Gen. 27:26 (kt.) En zijn vader Izak zeide tot hem: Kom toch bij en kus mij, mijn zoon. Gen. 41:40 (kt.) Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij. |
|
27 58Beschik uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en 59bouw daarna uw huis. |
| 58 Dat is, gedenk eerst uw huis te voorzien van hetgeen nodigst is om eerlijk den kost te krijgen, als door middel van de landbouwerij; daarna mag men denken op hetgeen dat tot de vermaking van de huisgenoten of tot sieraad van het huis zou mogen dienen. |
| 59 Versta dit niet zozeer van het bouwen van een huis, als van de opschikking en stoffering van hetzelve. |
|
28 Wees niet 60zonder oorzaak getuige tegen uw naaste, want zoudt gij 61verleiden met uw 62lippen? |
| 60 Dat is, zonder redelijken en merkelijken nood, die een mens verbindt om getuigenis te geven, of: zonder goede zekerheid van hetgeen dat er te getuigen is. |
| 61 Te weten met een valse of onvaste getuigenis te geven, of anderszins met getuigen te misdoen. |
| 62 Dat is, met uw woorden en redenen. Zie Job 2 op vers 10. |
| Job 2:10 (kt.) Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen en het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet. |
|
29 rZeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal eenieder vergelden naar zijn werk. |
| r Rom. 12:17, 19. |
| Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. Rom. 12:19 Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wrake toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. |
|
30 Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van 63een verstandeloos mens; |
| 63 Zie Spr. 6 op vers 32. |
| Spr. 6:32 (kt.) Maar wie met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; |
|
31 En zie, 64hij was gans opgeschoten van distelen, zijn gedaante was met netelen bedekt; en zijn 65stenen scheidsmuur was afgebroken. |
| 64 Te weten de akker of wijngaard. |
| 65 In Palestina worden de velden, akkers en wijngaarden meest afgeschoten met enige lichte muren van samengestapelde stenen zonder enigen kalk of mortel, opdat het wild gedierte die niet zou beschadigen. Vgl. Num. 22:24. Ezra 9 op vers 9. Ps. 80:13. |
| Num. 22:24 Maar de engel des HEEREN stond in een pad der wijngaarden, zijnde een muur aan deze en een muur aan gene zijde. Ezra 9:9 (kt.) Want wij zijn knechten, doch in onze dienstbaarheid heeft ons onze God niet verlaten; maar Hij heeft weldadigheid tot ons geneigd voor het aangezicht der koningen van Perzië, dat Hij ons een weinig leven gave, om het huis onzes Gods te verhogen en de woestheden van hetzelve op te richten, en om ons een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem. Ps. 80:13 Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen die den weg voorbijgaan, hem plukken? |
|
32 Als ik dat aanschouwde, 66nam ik het ter harte; ik zag het en 67nam onderwijzing aan. |
| 66 Hebr. zette ik mijn hart daarop, dat is, ik nam het waar en betrachtte het. Vgl. de manier van spreken met Job 1:8 en de aant. daarop. |
| Job 1:8 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad. |
| 67 Dat is, ik werd met de schade van een anderen man wijzer. |
|
33 s68Een weinig slapen, een weinig sluimeren, een weinig handvouwen, al nederliggende, |
| s Spr. 6:10, 11. |
| Spr. 6:10 Een weinig slapen, een weinig sluimeren, een weinig handvouwen, al nederliggende; Spr. 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. |
| 68 Zie de verklaring van dit vers en het volgende Spr. 6 op vss. 10, 11. |
| Spr. 6:10 (kt.) Een weinig slapen, een weinig sluimeren, een weinig handvouwen, al nederliggende; Spr. 6:11 (kt.) Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. |
|
34 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als 69een gewapend man. |
| 69 Hebr. een man des schilds. |