Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Levenswijsheid |
1 ALS gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten, zo zult gij scherpelijk letten op dengene die voor uw aangezicht is. |
2 En zet een mes aan uw keel, indien gij een gulzig mens zijt. |
3 Laat u niet gelusten zijn smakelijke spijzen, want het is een leugenachtig brood. |
4 Vermoei u niet om rijk te worden, sta af van uw vernuft. |
5 Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen dat niets is? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken, gelijk een arend die naar den hemel vliegt. |
6 Eet het brood niet desgenen die boos is van oog, en wees niet belust op zijn smakelijke spijzen. |
7 Want gelijk hij bedacht heeft in zijn ziel, alzo zal hij tot u zeggen: Eet en drink. Maar zijn hart is niet met u; |
8 Uw bete, die gij gegeten hebt, zoudt gij uitspuwen, en gij zoudt uw lieflijke woorden verderven. |
9 aSpreek niet voor het oor eens zots, want hij zou het verstand uwer woorden verachten. a Spr. 9:8. Matth. 7:6. |
a Spr. 9:8 Bestraf den spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf den wijze, en hij zal u liefhebben. Matth. 7:6 Geeft het heilige den honden niet, en werpt uw parelen niet voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden en zich omkerende u verscheuren. |
10 bZet de oude paal niet terug, en kom op de akkers der wezen niet; b Spr. 22:28. |
b Spr. 22:28 Zet de oude palen niet terug, die uw vaderen gemaakt hebben. |
11 Want hun Verlosser is sterk; Die zal hun twistzaak tegen u twisten. |
12 Begeef uw hart tot de tucht, en uw oren tot de redenen der wetenschap. |
13 cWeer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven; c Spr. 13:24; 19:18; 22:15; 29:15, 17. |
c Spr. 13:24 Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging. Spr. 19:18 Tuchtig uw zoon als er nog hoop is, maar verhef uw ziel niet om hem te doden. Spr. 22:15 De dwaasheid is in het hart van den jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen. Spr. 29:15 De roede en de bestraffing geeft wijsheid, maar een kind dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder. Spr. 29:17 Tuchtig uw zoon en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven. |
14 Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden. |
15 Mijn zoon, zo uw hart wijs is, mijn hart zal blijde zijn, ja ik. |
16 En mijn nieren zullen van vreugde opspringen, als uw lippen billijkheden spreken zullen. |
17 dUw hart zij niet nijdig over de zondaren, maar zijt te allen dage in de vreze des HEEREN; d Ps. 37:1; 73:3. Spr. 24:1. |
d Ps. 37:1 EEN psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. Ps. 73:3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. Spr. 24:1 ZIJT niet nijdig over de boze lieden, en laat u niet gelusten om bij hen te zijn. |
18 eWant zekerlijk, er is een beloning; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. e Spr. 24:14. |
e Spr. 24:14 Zodanig is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze vindt, zo zal er beloning wezen; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. |
19 Hoor gij, mijn zoon, en word wijs, en richt uw hart op den weg. |
20 fZijt niet onder de wijnzuipers, noch onder de vleesvreters. f Jes. 5:22. Luk. 21:34. Rom. 13:13. Ef. 5:18. |
f Jes. 5:22 Wee dengenen die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen; Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. Rom. 13:13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Ef. 5:18 En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest; |
21 Want een zuiper en vraat zal arm worden, en de sluimering doet verscheurde klederen dragen. |
22 gHoor naar uw vader, die u gewonnen heeft, en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is. g Spr. 1:8. |
g Spr. 1:8 Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; |
23 hKoop de waarheid en verkoop ze niet, mitsgaders wijsheid en tucht en verstand. h Spr. 4:7. |
h Spr. 4:7 De wijsheid is het voornaamste; verkrijg dan wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting. |
24 iDe vader des rechtvaardigen zal zich zeer verheugen; en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem verblijden. i Spr. 10:1; 15:20. |
i Spr. 10:1 DE spreuken van Sálomo. Een wijs zoon verblijdt den vader, maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. Spr. 15:20 Een wijs zoon zal den vader verblijden, maar een zot mens veracht zijn moeder. |
25 Laat uw vader zich verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die u gebaard heeft. |
26 Mijn zoon, geef mij uw hart, en laat uw ogen mijn wegen bewaren. |
27 kWant een hoer is een diepe gracht, en een vreemde vrouw is een enge put. k Spr. 22:14. |
k Spr. 22:14 De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen. |
28 Ook loert zij als een rover, en zij vermenigvuldigt de trouwelozen onder de mensen. |
29 Bij wien is wee? Bij wien och arme? Bij wien kijverijen? Bij wien het geklag? Bij wien wonden zonder oorzaak? Bij wien de roodheid der ogen? |
30 lBij degenen die bij den wijn vertoeven, bij degenen die komen om gemengden drank na te zoeken. l Jes. 5:11, 22. |
l Jes. 5:11 Wee dengenen die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen, en
vertoeven tot in de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit. Jes. 5:22 Wee dengenen die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen; |
31 Zie den wijn niet aan als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn verve geeft, als hij recht opgaat; |
32 In zijn einde zal hij als een slang bijten, en steken als een adder. |
33 Uw ogen zullen naar vreemde vrouwen zien, en uw hart zal verkeerdheden spreken. |
34 En gij zult zijn gelijk een die in het hart van de zee slaapt; en gelijk een die in het opperste van den mast slaapt. |
35 Men heeft mij geslagen, zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik opwaken? Ik zal hem nog meer zoeken. |