Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Eten met heren en met nijdige mensen, vss. 1, 2, 3, 6, 7, 8. Rijkdom, 4, 5. Spreken bij zotten, 9. Oude palen, 10. Wezen, 10, 11. Tucht, 12, 13, 14, 23. Wijsheid, waarheid en verstand, 15, 16, 19, 23, 24. Nijdigheid over bozen en des Heeren vreze, 17, 18. Goede kinderen, 24. Wijnzuipers en vraten, 20, 21, 29, enz. Sluimeren, 21. Gehoorzaamheid jegens ouders, 22, 25. Waarschuwing voor hoeren, 26, 27, 28. |
Levenswijsheid |
1 ALS gij aangezeten zult zijn om met een 1heerser te eten, zo zult gij 2scherpelijk letten 3op dengene die voor uw aangezicht is. | | 1 Dat is, koning, vorst, prins, heer of die meerder is dan gij zijt en u schade zou kunnen aandoen, als gij hem enige oorzaak van verstoring geven zoudt. |
2 Hebr. lettende letten, dat is, scherpelijk of naarstiglijk letten. |
3 Te weten dien gij moet aanzien en in ere hebben, opdat gij hem met geen woord, gebaar of daad vertoornt. Anders: op hetgeen dat voor uw aangezicht is; te weten opdat gij daarvan niets nuttigt, dan met zulke zedigheid en matigheid die betamelijk is. |
2 En 4zet een 5mes aan uw keel, indien gij een 6gulzig mens zijt. | | 4 Dat is, bedwing uw begeerlijkheid van onmatig te eten en te drinken, alsof uw keel met een mes daarvan afgeschrikt ware. Of: Anders zoudt gij een mes aan uw keel zetten, enz.; dat is, gij zoudt u in het uiterste gevaar steken van lichamelijke krankheid of enige andere grote zwarigheid, indien u de lekkere gerechten tot onmatigheid verlokten. |
5 Anderen vertalen het Hebreeuwse woord met doornen; doch de zin komt op hetzelfde uit. |
6 Hebr. een heer van de ziel, dat is, van den lust en van de begeerlijkheid. Versta een die zeer graag en begerig is tot spijze en drank. Vgl. Job 39:1 en de aant. op het woord gretigheid. Anders: indien gij uws zelfs meester of liefhebber zijt.  Job 39:1 ZULT gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen, |
3 Laat u niet gelusten zijn 7smakelijke spijzen, want het is een 8leugenachtig brood. | | 7 Of lekkernijen, die den mond zeer aangenaam en smakelijk zijn. Alzo vers 6. Vgl. Gen. 27:4, 7, 9, enz.  vers 6 Eet het brood niet desgenen die boos is van oog, en wees niet belust op zijn smakelijke spijzen. Gen. 27:4 En maak mij smakelijke spijzen, zoals ik ze gaarne heb, en breng ze mij, dat ik ete; opdat mijn ziel u zegene, eer ik sterve. Gen. 27:7 Breng mij een wildbraad en maak mij smakelijke spijzen toe, dat ik ete; en ik zal u zegenen voor het aangezicht des HEEREN, vóór mijn dood. Gen. 27:9 Ga nu heen tot de kudde en haal mij vandaar twee goede geitenbokjes; en ik zal ze voor uw vader maken tot smakelijke spijzen, gelijk als hij gaarne heeft. |
8 Hebr. brood der leugens, dat is, leugenachtige of bedrieglijke spijze. De zin is, dat de hoofse weelden als een aas zijn, waarmede de mensen verlokt en gemeenlijk in hun verwachtingen bedrogen worden. Vgl. Spr. 20:17.  Spr. 20:17 Het brood der leugen is den mens zoet, maar daarna zal zijn mond vol van zandsteentjes worden. |
4 Vermoei u niet om rijk te worden, sta af van 9uw vernuft. | | 9 Te weten dat gij zoudt mogen aanleggen om rijk te worden. |
5 Zult gij uw ogen laten vliegen 10op hetgeen dat 11niets is? Want 12het zal zich 13gewisselijk vleugelen maken, 14gelijk een arend die naar den hemel vliegt. | | 10 Te weten op den rijkdom, waarvan in het voorgaande vers gesproken is. |
11 Dat is, gans onzeker en ongestadig en in vele noodzakelijkheden krachteloos. Vgl. Ps. 37:35, 36; 49:13, 18. 1 Tim. 6:17. Anders: dat haast niet zijn zal.  Ps. 37:35 Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvenden goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. Ps. 37:36 Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. Ps. 49:13 De mens nochtans die in waarde is, blijft niet; hij wordt gelijk als de beesten, die vergaan. Ps. 49:18 Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen; zijn eer zal hem niet nadalen. 1 Tim. 6:17 Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op den levenden God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten; |
12 Te weten het tijdelijke goed; het zal zeer haastelijk daarheen wegvlieden en u begeven. |
13 Hebr. makende maken. |
14 Te weten die zo snellijk naar den hemel en omhoog vliegt, dat hij haast uit der mensen gezicht verdwenen is. Alzo vergaat de rijkdom in korten tijd, dat men niet weet waar hij gebleven of gestoven is. |
6 Eet het brood niet 15desgenen die boos is van oog, en wees niet belust op zijn 16smakelijke spijzen. | | 15 Dat is, desgenen die vrek, afgunstig en nijdig is. Zie Deut. 15 op vers 9. Insgelijks Spr. 28:22. Mark. 7:22. Hiertegen is het goede oog, van hetwelk zie Spr. 22:9 en de aant.  Deut. 15:9 (kt.) Wacht u, dat in uw hart geen Belialswoord zij om te zeggen: Het zevende jaar, het jaar der vrijlating, naakt; dat uw oog boos zij tegen uw broeder die arm is, en dat gij hem niet geeft; en hij over u roepe tot den HEERE en zonde in u zij. Spr. 28:22 Die zich haast naar goed, is een man van een boos oog; maar hij weet niet dat het gebrek hem overkomen zal. Mark. 7:22 Dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand. Spr. 22:9 Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den arme gegeven. |
16 Zie op vers 3.  vers 3 (kt.) Laat u niet gelusten zijn smakelijke spijzen, want het is een leugenachtig brood. |
7 Want gelijk 17hij bedacht heeft in zijn ziel, 18alzo zal hij tot u zeggen: Eet en drink. Maar zijn hart is niet met u; | | 17 Anders: gelijk hij acht in zijn ziel, zo is hij, dat is, inwendiglijk bij zichzelven denkt, te weten dat gij het zijne verteert en verdoet. |
18 Te weten u niets van harte gunnende, maar evenwel alzo dat uit zijn gebaren en woorden zijn vrekkigheid enigszins kan afgeleid worden; hoewel hij daarmede het tegendeel zoekt te bewijzen. |
8 Uw bete, die gij gegeten hebt, zoudt gij 19uitspuwen, en gij zoudt uw lieflijke woorden 20verderven. | | 19 Dat is, het zou u leed zijn en spijten dat gij van zijn spijze genuttigd en enige vriendelijke tafelredenen met hem gehad zoudt hebben. |
20 Dat is, verliezen, en geen vrucht daarvan krijgen. |
9 aSpreek niet voor het oor eens zots, want hij zou 21het verstand uwer woorden verachten. | | a Spr. 9:8. Matth. 7:6.  Spr. 9:8 Bestraf den spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf den wijze, en hij zal u liefhebben. Matth. 7:6 Geeft het heilige den honden niet, en werpt uw parelen niet voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden en zich omkerende u verscheuren. |
21 Dat is, hetgeen gij verstandiglijk, geleerdelijk, of voorzichtiglijk gesproken hebt. |
10 bZet de 22oude paal niet terug, en kom op de akkers der 23wezen niet; | | b Spr. 22:28.  Spr. 22:28 Zet de oude palen niet terug, die uw vaderen gemaakt hebben. |
22 Zie Spr. 22 op vers 28. Hebr. de paal der eeuwigheid.  |
23 Te weten om denzelven ongelijk te doen, door bedrog of geweld. |
11 Want hun 24Verlosser is sterk; Die zal hun 25twistzaak tegen u twisten. | | 24 Te weten God. |
25 Zie Spr. 22 op vers 23.  Spr. 22:23 (kt.) Want de HEERE zal hun twistzaak twisten, en Hij zal dengenen die hen beroven, de ziel roven. |
12 Begeef uw hart tot de 26tucht, en uw oren tot de redenen 27der wetenschap. | | 26 Dat is, tot de rechte onderwijzing, om wijsheid te leren. Zie Spr. 1 op vers 2.  Spr. 1:2 (kt.) Om wijsheid en tucht te weten, om te verstaan redenen des verstands, |
27 Dat is, door dewelke de ware wetenschap en wijsheid geleerd en verkregen wordt. |
13 cWeer de 28tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij 29niet sterven; | | c Spr. 13:24; 19:18; 22:15; 29:15, 17.  Spr. 13:24 Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging. Spr. 19:18 Tuchtig uw zoon als er nog hoop is, maar verhef uw ziel niet om hem te doden. Spr. 22:15 De dwaasheid is in het hart van den jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen. Spr. 29:15 De roede en de bestraffing geeft wijsheid, maar een kind dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder. Spr. 29:17 Tuchtig uw zoon en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven. |
28 Versta de tucht die niet alleen geschiedt door woorden, maar ook door straffen. Zie Spr. 7 op vers 22.  Spr. 7:22 (kt.) Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien, |
29 Te weten noch hier door de tijdelijke straf der overheid, noch hierna door de eeuwige straf van God. |
14 Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden. | | |
15 Mijn zoon, zo uw hart wijs is, mijn hart zal blijde zijn, 30ja ik. | | 30 Gelijke manier van spreken, die grote macht heeft om te verzekeren wat verhaald wordt, is Spr. 22:19.  Spr. 22:19 Opdat uw vertrouwen op den HEERE zij, maak ik u die heden bekend; gij ook maak ze bekend. |
16 En mijn 31nieren zullen van vreugde opspringen, als uw lippen 32billijkheden spreken zullen. | | 31 Versta door dit woord de inwendigste krachten der ziel. Zie Job 19 op vers 27.  Job 19:27 (kt.) Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. |
32 Of: rechte dingen. Vgl. Spr. 1 op vers 3.  Spr. 1:3 (kt.) Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, gerechtigheid en recht en billijkheden, |
17 dUw hart zij niet nijdig over de 33zondaren, maar zijt 34te allen dage in de vreze des HEEREN; | | d Ps. 37:1; 73:3. Spr. 24:1.  Ps. 37:1 EEN psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet die onrecht doen. Ps. 73:3 Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. Spr. 24:1 ZIJT niet nijdig over de boze lieden, en laat u niet gelusten om bij hen te zijn. |
33 Die gans genegen zijn tot de zonde en hun werk daarvan maken. Zie Gen. 13:13. 1 Sam. 15:18. Ps. 1:1 en de aantt.  Gen. 13:13 En de mannen van Sódom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE. 1 Sam. 15:18 En de HEERE heeft u op den weg gezonden, en gezegd: Ga heen en verban de zondaars, de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat gij dezelve tenietdoet. Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |
34 Dat is, gestadiglijk, al den tijd uws levens. |
18 e35Want zekerlijk, er is een 36beloning; en uw 37verwachting zal niet afgesneden worden. | | e Spr. 24:14.  Spr. 24:14 Zodanig is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze vindt, zo zal er beloning wezen; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. |
35 Zie van deze twee eerste woordjes, in het Hebr. chi im, Job 42 op vers 8.  Job 42:8 (kt.) Daarom, neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat heen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. |
36 Hebr. achterste einde, of: uiterste, dat is, loon of zalig einde. Zo wordt het loon genaamd, omdat het het einde van het werk is, of het werk achternavolgt. God heeft het loon uit genade beloofd dengenen die in Zijn vreze tot het einde toe volharden. Vgl. Ps. 37:37. Spr. 24:14, 20. Elders betekent het een kwaad naloon en onzalig einde. Zie Spr. 5:4 en de aant.  Ps. 37:37 Schin. Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn. Spr. 24:14 Zodanig is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze vindt, zo zal er beloning wezen; en uw verwachting zal niet afgesneden worden. Spr. 24:20 Want de kwade zal geen beloning hebben; de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden. Spr. 5:4 Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard. |
37 Dat is, het goed hetwelk gij van de genade Gods verwacht. Zie Job 5 op vers 16.  Job 5:16 (kt.) Zo is voor den arme verwachting, en de boosheid stopt haar mond toe. |
19 Hoor gij, 38mijn zoon, en word wijs, en richt uw hart op 39den weg. | | 38 Zie Spr. 1 op vers 8.  Spr. 1:8 (kt.) Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; |
39 Te weten des Heeren. Zie van dezen weg Gen. 18 op vers 19.  Gen. 18:19 (kt.) Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. |
20 fZijt niet 40onder de wijnzuipers, noch 41onder de vleesvreters. | | f Jes. 5:22. Luk. 21:34. Rom. 13:13. Ef. 5:18.  Jes. 5:22 Wee dengenen die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen; Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. Rom. 13:13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Ef. 5:18 En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest; |
40 Te weten om die in hun overdadig drinken en gulzig eten na te volgen; hetwelk die lichtelijk doen, die met hen veel verkeren. Zie Spr. 13:20.  Spr. 13:20 Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden. |
41 Hebr. onder degenen die voor zich vlees slokken of verslinden. |
21 Want een zuiper en vraat zal arm worden, en de 42sluimering doet verscheurde klederen dragen. | | 42 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk (naar eniger gevoelen) het begin en de genegenheid tot den slaap. Vervolgens is door het woord dat wij hier in den tekst hebben, te verstaan de slaperigheid, te weten die uit luiheid en achteloosheid voortkomt. |
22 gHoor naar uw vader, die u gewonnen heeft, en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is. | | g Spr. 1:8.  Spr. 1:8 Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; |
23 h43Koop de 44waarheid en verkoop ze niet, mitsgaders wijsheid en tucht en verstand. | | h Spr. 4:7.  Spr. 4:7 De wijsheid is het voornaamste; verkrijg dan wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting. |
43 Dat is, poog haar op allerlei eerlijke manier te verkrijgen, en wanneer gij haar verkregen hebt, verlaat haar of vergeet haar niet; gelijk de verkopers voor wat anders hun waren kwiteren. |
44 Dat is, de rechte en ware kennis van alle dingen, rakende het geloof en den wandel, die wij moeten weten om God te behagen en zalig te worden. |
24 iDe vader des rechtvaardigen zal 45zich zeer verheugen; en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem verblijden. | | i Spr. 10:1; 15:20.  Spr. 10:1 DE spreuken van Sálomo. Een wijs zoon verblijdt den vader, maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. Spr. 15:20 Een wijs zoon zal den vader verblijden, maar een zot mens veracht zijn moeder. |
45 Hebr. verheugende verheugen, dat is, zeer verheugen, te weten omdat hij een rechtvaardigen en wijzen zoon heeft, dat is, die vroom, godvrezende en verstandig is. |
25 46Laat uw vader zich verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich 47verheugen, die u gebaard heeft. | | 46 Dat is, maak dat uw vader en uw moeder zich verblijden, inziende uw verstandigheid en deugdzaamheid. |
47 Te weten voor den weedom dien zij gehad heeft met u te baren. |
26 Mijn zoon, 48geef mij uw hart, en laat uw 49ogen mijn 50wegen bewaren. | | 48 Dat is, voeg en begeef uw verstand en uw geest hiertoe, dat gij aanhoort, verstaat, aanneemt en onderhoudt mijn geboden. |
49 Te weten de ogen uws verstands. |
50 Dat is, de wijze en manier van leven die ik u beveel en voorschrijf, en inzonderheid van het vermijden der hoererij en des overspels. |
27 kWant een hoer is een 51diepe gracht, en een 52vreemde vrouw is een enge put. | | k Spr. 22:14.  Spr. 22:14 De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen. |
51 Te weten der ellenden, waaruit men niet lichtelijk geraken kan; gelijk ook niet uit een engen put. Vgl. Spr. 22:14 en de aant.  Spr. 22:14 De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen. |
52 Zie Spr. 2 op vers 16.  Spr. 2:16 (kt.) Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit, |
28 Ook 53loert zij als 54een rover, en zij 55vermenigvuldigt de trouwelozen onder de mensen. | | 53 Te weten op degenen die zij zoekt te verleiden en in haar onkuise liefde te verstrikken. |
54 Of: een man des roofs. Vgl. Job 24:20; 35:13 en de aantt. Anders: als op een roof. Vgl. Spr. 7:10, 11, 12, 13, 14, 15.  Job 24:20 De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout. Job 35:13 Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. Spr. 7:10 En zie, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede; Spr. 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig; haar voeten bleven in haar huis niet; Spr. 7:12 Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende. Spr. 7:13 En zij greep hem aan en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht en zeide tot hem: Spr. 7:14 Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald. Spr. 7:15 Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden. |
55 Dat is, zij is oorzaak dat zeer vele mensen in boosheid vervallen en hun God ontrouw worden. |
29 56Bij wien is wee? Bij wien 57och arme? Bij wien kijverijen? Bij wien het 58geklag? Bij wien 59wonden zonder oorzaak? Bij wien de roodheid der ogen? | | 56 Dit is een verhaal der plagen en ellenden die uit de dronkenschap voortkomen, vragenderwijze voorgesteld. De vraag wordt beantwoord in het volgende vers. |
57 Het Hebreeuwse woord schijnt eigen te zijn dengenen die om de armoede waarin zij gevallen zijn, groot gekerm maken. |
58 Of: ijdel geklap, of: onnut gezwets en gesnater. |
59 Of: slagen, te weten die men lichtvaardiglijk op zijn hals haalt met kwaad te spreken door dronkenschap, of de dronkaards te vergezelschappen. |
30 lBij degenen die bij den wijn 60vertoeven, bij degenen die komen om 61gemengden drank na te zoeken. | | l Jes. 5:11, 22.  Jes. 5:11 Wee dengenen die, zich vroeg opmakende in den morgenstond, sterken drank najagen, en
vertoeven tot in de schemering, totdat de wijn hen heeft verhit. Jes. 5:22 Wee dengenen die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen; |
60 Dat is, lang blijven zitten, zonder van het drinken een einde te kunnen maken. |
61 Hebr. menging, dat is, gemengden wijn. Zie Spr. 9 op vers 2.  Spr. 9:2 (kt.) Zij heeft Haar slachtvee geslacht, Zij heeft Haar wijn gemengd, ook heeft Zij Haar tafel toegericht. |
31 62Zie den wijn niet aan als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn 63verve geeft, als hij 64recht opgaat; | | 62 Te weten met een onmatige begeerte. |
63 Hebr. oog. Zie Num. 11 op vers 7.  Num. 11:7 (kt.) Het Man nu was als korianderzaad, en zijn verve was als de verve van den bedólah. |
64 Hebr. in of met richtigheden gaat of zich doet gaan, dat is, als hij zich in den beker beweegt en door zijn kracht, als met zandekens opspringt en recht omhoogstijgt. Anders: recht ingaat. |
32 In zijn einde zal hij als een slang bijten, en steken als een 65adder. | | 65 Anders: basilisk. |
33 Uw ogen zullen naar 66vreemde vrouwen zien, en uw hart zal 67verkeerdheden spreken. | | 66 Dat is, die uwe niet zijn. Zie Spr. 2 op vers 16.  Spr. 2:16 (kt.) Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit, |
67 Dat is, alle dingen dewelke dienen om uw wellust te verzadigen; of ijdele, lichtvaardige en onnutte gezegden of redenen, die haat, nijd en twist verwekken. |
34 En 68gij zult zijn 69gelijk een die in het 70hart van de zee slaapt; en gelijk een 71die in het opperste van den mast slaapt. | | 68 Te weten die u met den drank overlaadt. |
69 Te weten omdat uw hoofd zal ontsteld zijn door de dampen des dranks uit de maag rijzende, gelijk de zee door de winden die over dezelve waaien. |
70 Dat is, in het midden der zee. Zie Ex. 15 op vers 8. De verklaring is Ex. 14:22, 29. Alzo het hart des hemels, Deut. 4:11, enz. Zie aldaar de aant.  Ex. 15:8 (kt.) En door het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden; de stromen hebben overeind gestaan als een hoop; de afgronden zijn stijf geworden in het hart der zee. Ex. 14:22 En de kinderen Israëls zijn ingegaan in het midden van de zee op het droge; en de wateren waren hun een muur, tot hun rechter- en tot hun linkerhand. Ex. 14:29 Maar de kinderen Israëls gingen op het droge in het midden der zee; en de wateren waren hun een muur, tot hun rechter- en tot hun linkerhand. Deut. 4:11 En gijlieden naderdet en stondt beneden dien berg (die berg nu brandde van vuur tot aan het midden des hemels; er was duisternis, wolken en donkerheid), |
71 Te weten als in de mars. Versta een die in groot gevaar is van in enig zwaar ongeluk te vallen. |
35 72Men heeft mij geslagen, zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik 73opwaken? Ik zal 74hem nog meer zoeken. | | 72 Dit zijn de woorden die Salomo den dronkaards toe-eigent, kortelijk te kennen gevende dat zij zonder gevoel zijn, niet alleen des lichaams, omdat zij de slagen niet gevoelen, maar ook des geestes, omdat zij den drank nauwelijks uitgeslapen hebbende, terstond weder daaraan willen. |
73 Te weten van den wijn. |
74 Te weten den wijn. |