Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 22 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Spreuken 22

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Goede naam en gunst, vs. 1. Rijken en armen, 2, 7, 16. Kloekzinnigheid en slechtigheid, 3. Nederigheid in des Heeren vreze, 4. Verkeerden, 5. Onderwijzing en tucht der jeugd, 6, 15. Onrechtvaardigen, 8. Goedig oog, 9. Spotters, 10. Reinheid des harten en aangenaamheid der lippen, 11. Rechte wetenschap en trouweloosheid, 12. Luiaard, 13. Verleidende vrouw, 14. Onderdrukking der armen, 16, 22, 23. Woorden der wijzen, 17, 18, 19. Lof dezer spreuken, 20, 21. Gezelschap eens toornigen, 24. Borgtocht, 26, 27. Oude palen, 28. Vaardigheid in het werken, 29.
 
De waarde van een goeden naam
1 DEa 1naam is uitgelezener dan grote rijkdom, de 2goede gunst dan zilver en dan goud.
a Pred. 7:1. verwijsteksten
1 Versta een goeden naam en eerlijken lof bij de mensen. Naam voor goeden naam. Het woord goed moet hier den zin geven uit het volgende lid van dit vers. Vgl. Spr. 18 op vers 22. verwijsteksten
2 Dat is, het goede gevoelen dat vrome mensen van iemand hebben, en de goede genegenheid die zij hem toedragen. Vgl. Spr. 3:4, de aant. op het woord gunst. verwijsteksten
 
2 bRijken en armen 3ontmoeten elkander; de 4HEERE heeft hen allen gemaakt.
b Spr. 29:13. verwijsteksten
3 Dat is, zij leven met elkander en hebben de een den ander vandoen. Vgl. Spr. 29:13. verwijsteksten
4 Te weten, Die den rijke verbiedt den arme te verachten, en den arme den rijke te benijden. De rijken zijn gehouden de armen uit liefde te helpen, en de armen de rijken voor loon te dienen.
 
3 cEen 5kloekzinnig mens ziet het 6kwaad en verbergt zich, maar de slechten 7gaan henen door en worden gestraft.
c Spr. 27:12. verwijsteksten
5 Dat is, die voorzichtig is en kloek van verstand. Zie Spr. 1 op vers 4. verwijsteksten
6 Te weten dat schijnt over de mensen te zullen vallen, en voorziet zich daartegen om hetzelve te ontgaan.
7 Te weten, omdat zij niet voorzien het kwaad dat over hen hangt, of hetzelve verachten.
 
4 Het loon der nederigheid, 8met de vreze des HEEREN, is 9rijkdom en eer en leven.
8 Dat is, die met de vreze des Heeren gevoegd is. In denzelfden zin kunnen de woorden ook overgezet worden: en der vreze des Heeren.
9 Dat is, gelijk met de ware nederigheid de vreze Gods verenigd is, alzo heeft de vreze Gods de belofte van het tegenwoordige en toekomende leven, 1 Tim. 4:8. verwijsteksten
 
5 10Doornen en strikken zijn in den weg 11des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken.
10 Dat is, ellendigheden en plagen, waarin de boze door zijn kwade werken zo verward en verstrikt wordt, dat hij zich daaruit niet kan redden.
11 Dat is, des onherborenen en desgenen die vreemd is van de vreze Gods.
 
6 12Leer den jongen de eerste beginselen 13naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij 14daarvan niet afwijken.
12 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk iemand van jongs op in enige wetenschap, en voornamelijk in de fundamenten der heilige leer tot zijner ziele zaligheid onderwijzen. Vgl. Gen. 14 op vers 14. Het is hier zoveel als catechiseren, hetwelk dikwijls in het Nieuwe Testament alzo gebruikt wordt. Zie Luk. 1:4. Hand. 18:25. Rom. 2:18. 1 Kor. 14:19. Gal. 6:6. verwijsteksten
13 Hebr. naar den mond, dat is, naar den eis of de gelegenheid zijns wegs, dat is, zijns ouderdoms, begrips en zijner teerheid. Anders: in het begin of den ingang zijns wegs, dat is, in den aanvang zijns levens.
14 Te weten van hetgeen dat gij in zijn jonkheid met de eerste onderwijzing hem ingestort hebt.
 
7 De 15rijke heerst over de 16armen; en die ontleent, is des leners 17knecht.
15 Te weten die den arme wat leent of enige weldaad bewijst.
16 Te weten die van den rijke wat geleend of enige weldaad ontvangen heeft.
17 Dat is, die hem ten dienste staan moet. Hij spreekt eigenlijk niet van hetgeen dat behoort te geschieden, maar van hetgeen dat ten meesten dele in de wereld geschiedt.
 
8 dDie 18onrecht zaait, zal moeite maaien; en de 19roede zijner verbolgenheid zal een einde nemen.
d Job 4:8. Hos. 10:13. verwijsteksten
18 Zie Job 4 op vers 8. verwijsteksten
19 Dat is, de plaag waarmede hij anderen door zijn oplopende grimmigheid gekweld, beledigd en verdrukt heeft. Het schijnt een gelijkenis te zijn van een stok waarmede men het zaad en gewas placht te dorsen.
 
9 eDie 20goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood 21den arme gegeven.
e 2 Kor. 9:6. verwijsteksten
20 Dat is, die vriendelijk, mild, medelijdend en goeddadig is; alzo Matth. 20:15. Want gemeenlijk openbaart zich de genegenheid des mensen in de ogen. Het goede oog wordt ook genaamd een eenvoudig oog, Matth. 6:22. Zie van een kwaad of boos oog Deut. 15 op vers 9. Spr. 23:6. verwijsteksten
21 Hebr. den dunne.
 
10 Drijf den spotter uit, en de 22kijverij zal weggaan, en het geschil met de 23schande zal ophouden.
22 Te weten dat hij pleegt te verwekken.
23 Te weten die hij anderen met zijn twistingen aandoet.
 
11 fDie de 24reinheid des harten liefheeft, 25wiens lippen 26aangenaam zijn, diens vriend is de koning.
f Ps. 101:6. verwijsteksten
24 Dat is, de oprechtheid des gemoeds; van dewelke zie Gen. 20:5. 1 Kon. 9:4. Ps. 51:12. Matth. 5:8. verwijsteksten
25 Dat is, die zo bespraakt is, dat hij zijn oprechte gedachten met bevalligheid kan voortbrengen. De overzetting kan aldus staan: met of door of om de aangenaamheid zijner lippen is de koning zijn vriend.
26 Hebr. aangenaamheid, dat is, bevalligheid. Zie van deze Ps. 45:3. Pred. 10:12. verwijsteksten
 
12 27De ogen des HEEREN bewaren de 28wetenschap, maar de 29zaken des 30trouwelozen zal Hij omkeren.
27 Dat is, de voorzienigheid en zorg des Heeren. Zie 2 Kron. 16 op vers 9. verwijsteksten
28 Dat is, dengene die met ware wetenschap en godvruchtige wijsheid begiftigd is, en naar dezelve zijn woorden en werken leidt. Vgl. de manier van spreken met Job 35 op vers 13. verwijsteksten
29 Anders: woorden.
30 Dat is, des goddelozen, die het verbond des Heeren niet trouwelijk houdende, in woorden en werken zich moedwilliglijk verloopt.
 
13 gDe luiaard 31zegt: Er is een leeuw buiten; ik mocht op het midden der straten gedood worden.
g Spr. 26:13. verwijsteksten
31 Te weten om den arbeid te ontgaan. Dan vindt hij lichtelijk een voorwending van dit of dat gevaar, hetwelk hij versiert voorhanden te wezen.
 
14 h32De mond der 33vreemde vrouwen is een diepe 34gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen.
h Spr. 2:16; 5:3; 7:5; 23:27. verwijsteksten
32 Te weten door hun vleien, pluimstrijken en aanlokkende woorden.
33 Zie Spr. 2 op vers 16. verwijsteksten
34 Te weten der ellenden voor het lichaam en de ziel. Vgl. Spr. 23:27. verwijsteksten
 
15 i35De dwaasheid is in het hart van den jongen 36gebonden; de roede 37der tucht zal ze verre van hem wegdoen.
i Spr. 13:24; 19:18; 23:14; 29:15, 17. verwijsteksten
35 Zie Spr. 12 op vers 23. verwijsteksten
36 Het is een gelijkenis, te kennen gevende dat de zonde zo vast aan de jonge jeugd gehecht is, als de dingen die met touwen en repen aan elkander gebonden worden.
37 Dat is, waardoor een kind gekastijd wordt.
 
16 kDie den arme 38verdrukt om het zijne te 39vermeerderen, en den rijke 40geeft, komt 41zekerlijk tot gebrek.
k Spr. 14:31; 17:5. verwijsteksten
38 Te weten door bedrog of geweld. Vgl. Spr. 14 op vers 31. verwijsteksten
39 Of: zich te vergroten.
40 Te weten om zijn gunst, hulp en vordering te krijgen tegen de armen.
41 Anders: alleen of niet dan tot gebrek. Vgl. Spr. 21:5 en de aant. verwijsteksten
 
17 42Neig uw oor en hoor de woorden 43der wijzen, en stel uw hart tot 44mijn wetenschap.
42 Deze vermaning wordt hier ingevoegd om den lezer tot de rechte betrachting van deze spreuken, ja, van alle geboden Gods, op te scherpen.
43 Salomo noemt deze spreuken niet alleen zijne, maar ook van alle andere ware wijzen, die dezelve toestemden, van dewelke enigen genaamd worden hfdst. 30; 31.
44 Dat is, mijn leer en geboden, die gij weten moet. Zie Spr. 15 op vers 7. Anders: om mij te kennen; mij, te weten de wijsheid. verwijsteksten
 
18 Want het is lieflijk als gij 45die 46in uw binnenste bewaart; zij zullen tezamen op uw lippen 47gepast worden.
45 Te weten woorden der wijzen.
46 Hebr. in uw buik, dat is, in het binnenste uws harten. Zie Job 15 op vers 2. Spr. 18 op vers 8; 20 op vers 30. verwijsteksten
47 Te weten opdat gij ze bekwamelijk en stichtelijk tot de mensen zoudt mogen uitspreken.
 
19 48Opdat uw vertrouwen op den HEERE zij, maak ik u die heden bekend; 49gij ook maak ze bekend.
48 Vgl. Spr. 3:5, 6. Hiermede is het einde dezer spreuken aangewezen, hetwelk is in God te geloven en alle goed van Hem te verwachten, mits dat wij Hem ook gehoorzamen. verwijsteksten
49 Te weten die de wijsheid zoekt, horende of lezende deze spreuken. Anders: doet gij ze ook. Vgl. de manier van spreken met het 15de vers van het volgende hoofdstuk.
 
20 Heb ik u niet 50heerlijke dingen geschreven van 51allerlei raad en wetenschap?
50 Dat is, die den heren zelven en den gouverneurs of regeerders dienstig zijn, om van hen overlegd, gesproken en in het werk gesteld te worden. Vgl. Spr. 8 op vers 6. Anders: Heb ik niet driemaal, dat is, dikwijls geschreven? verwijsteksten
51 Dat is, allerlei goede aanleiding en onderwijs, om zichzelven naar Gods Woord in het publieke en private leven wel aan te stellen.
 
21 Om u bekend te maken de zekerheid van de redenen der waarheid, 52opdat gij redenen der waarheid antwoorden mocht dengenen die u 53zenden.
52 Dat is, opdat gij niet alleen zelf de waarheid weet, maar ook anderen die bekendmaken moogt naar de gelegenheid van uw beroeping.
53 Te weten om enig werk voor hen in het bijzonder te doen, of voor allen in het gemeen enig ambt te bedienen. Anders: die tot u zenden, te weten om goeden raad en rechte onderwijzing van u te hebben.
 
22 lBeroof den arme niet, omdat hij 54arm is, en mverbrijzel den ellendige niet 55in de poort.
l Zach. 7:10. verwijsteksten
54 De rijken en machtigen worden niet uitgesloten; maar de armen worden voornamelijk vermeld, omdat zij lichtelijk verdrukt kunnen worden, Job 31:21, en omdat wij gehouden zijn hun meest goed te doen. Zie Spr. 3 op vers 27. verwijsteksten
m Ex. 23:6. Job 31:13. Ps. 82:3, 4. verwijsteksten
55 Dat is, in het gericht. Zie Gen. 22 op vers 17. verwijsteksten
 
23 nWant de HEERE zal hun 56twistzaak twisten, en Hij zal dengenen 57die hen beroven, 58de ziel roven.
n Ex. 22:22, 23. Ps. 10:18. verwijsteksten
56 Dat is, hun zaken beschermen en voorstaan. Zie dezelfde manier van spreken 1 Sam. 25:39. Spr. 23:11. Jer. 51:36. verwijsteksten
57 Dat is, die den ellendigen hun goederen en middelen afnemen.
58 Dat is, het leven nemen.
 
24 Vergezelschap u niet met een 59grammoedige, en ga niet om met een 60zeer grimmig man,
59 Hebr. heer of bezitter des toorns, dat is, die van nature en door gewoonte zeer tot toorn genegen is. Alzo Spr. 29:22 een heer der grimmigheid. Vgl. Gen. 14 op vers 13. verwijsteksten
60 Hebr. man der grimmigheden of der brandende toornigheden, dat is, die haast met groten toorn ontstoken wordt. Vgl. Job 11 op vers 11. Ps. 5 op vers 7. verwijsteksten
 
25 Opdat gij zijn 61paden niet leert, en 62een strik over uw ziel haalt.
61 Of: wegen. Zie Gen. 6 op vers 12. verwijsteksten
62 Dat is, een kwaad en verderf over uzelven brengt dat gij niet ontgaan kunt. Vgl. Spr. 18 op vers 7. verwijsteksten
 
26 oWees niet onder degenen die in de 63hand klappen, onder degenen die voor schulden borg zijn.
o Spr. 6:1; 11:15. verwijsteksten
63 Te weten van den schuldheer, tot een teken dat men voor den schuldenaar borg is. Zie Job 17 op vers 3. Spr. 6 op vers 1. verwijsteksten
 
27 Zo gij niet hadt om 64te betalen, pwaarom zou men uw bed van onder u 65wegnemen?
64 Te weten den schuldheer, tot wiens verzekering gij voor den schuldenaar borg geworden zijt.
p Spr. 20:16. verwijsteksten
65 Te weten zo er anders in uw huis niets ware om den crediteur te voldoen. Versta dit van dengene die zich borg stelde voor de schuld van een ander; want daarmede verklaarde hij dat hij rijk was en de macht had om te betalen, zodat hij zich niet mocht behelpen met de wet Ex. 22:26, 27. Deut. 24:6. Hoewel dan de wet der liefde beval dat men de noodzakelijke dingen des armen niet zou te pand nemen, nochtans liet het burgerlijke recht zulks in zeker geval toe, ja, ook den schuldenaar voor een tijd tot slaaf te maken, 2 Kon. 4:1. Zie Spr. 20:16. verwijsteksten
 
28 qZet 66de oude palen niet terug, die uw vaderen gemaakt hebben.
q Deut. 19:14; 27:17. Spr. 23:10. verwijsteksten
66 Hebr. de palen der eeuwigheid. Zie van deze palen Deut. 19:14; 27:17. Spr. 15 op vers 25; 23:10, en van het woord eeuwigheid, dat hier voor een langen en onbepaalden tijd genomen wordt, 1 Kon. 1 op vers 31. verwijsteksten
 
29 Hebt gij een man gezien die vaardig in zijn werk is? Hij zal 67voor het aangezicht der koningen gesteld worden; voor het aangezicht der 68ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden.
67 Voor iemands aangezicht gesteld worden of staan, is hem te dienen, of daartoe bevorderd en geroepen te worden. Zie Deut. 1 op vers 38. 1 Kon. 1 op vers 2. verwijsteksten
68 Hebr. duistere, te weten lieden of mensen, dat is, gemene, onbekende, slechte en niet van aanzien.

Einde Spreuken 22