Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Des konings hart in Gods hand, vs. 1. Eigen goeddunken en het wegen der harten, 2. Gerechtigheid en offer, 3, 27. Hoogmoed en bedrijf der goddelozen, 4, 24. Vlijtigheid en haasten naar goed, 5. Onrechtvaardige rijkdom, 6. Goddelozen, 7, 10, 12, 15, 18, 27, 29. Verdorvenheid en zuivering des mensen, 8. Kijfachtige vrouw, 9, 19. Tucht, 11. Onbarmhartigheid tegen armen, 13. Giften en geschenken, 14. Rechtvaardigen, rechtzinnigen, weldadigen, 15, 18, 21, 26, 29. Wijsheid, verstand en raad, 16, 20, 22, 30. Wellust, 17. Tong, 23. Luiheid, 25. Gierigheid, 26. Valse getuigen, 28. Onwederstandelijkheid van Gods raad en werken, 30. Victorie, 31. |
Gods leidende hand |
1 DES konings hart is 1in de hand des HEEREN, als 2waterbeken; Hij neigt het tot al wat Hij wil. |
| 1 Dat is, in Zijn gebied en macht, om dat naar Zijn wijsheid te leiden en te stieren. |
| 2 Dat is, gelijk waterbeken zijn in de hand der hoveniers en landlieden, om die herwaarts en derwaarts tot nut des lands in of uit te laten en voort te leiden. |
|
2 a3Alle weg des mensen is recht in zijn ogen, maar de HEERE weegt de 4harten. |
| a Spr. 16:2. |
| Spr. 16:2 Alle wegen des mans zijn zuiver in zijn ogen, maar de HEERE weegt de geesten. |
| 3 Zie van de verklaring van dit vers Spr. 16 op vers 2. |
| Spr. 16:2 (kt.) Alle wegen des mans zijn zuiver in zijn ogen, maar de HEERE weegt de geesten. |
| 4 Of: geesten, als Spr. 16:2. Overzulks betekent hier het woord harten zoveel als daar het woord geesten; te weten gedachten, genegenheden, bewegingen en voornemens; alzo Ps. 7:10; 26:2. |
| Spr. 16:2 Alle wegen des mans zijn zuiver in zijn ogen, maar de HEERE weegt de geesten. Ps. 7:10 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God. Ps. 26:2 Proef mij, HEERE, en verzoek mij; toets mijn nieren en mijn hart. |
|
3 b5Gerechtigheid en recht te doen is bij den HEERE uitgelezener dan offer. |
| b 1 Sam. 15:22. Ps. 50:8, 14. Jes. 1:11, 16. Hos. 6:6. |
| 1 Sam. 15:22 Doch Samuël zeide: Heeft de HEERE lust aan brandoffers en slachtoffers, als aan het gehoorzamen van de stem des HEEREN? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen. Ps. 50:8 Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandoffers zijn steeds vóór Mij. Ps. 50:14 Offer Gode dank, en betaal den Allerhoogste uw geloften. Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Jes. 1:16 Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. Hos. 6:6 Want Ik heb lust tot weldadigheid en niet tot offer, en tot de kennis Gods meer dan tot brandoffers. |
| 5 De verklaring van deze manier van spreken zie Gen. 18 op vers 19. 1 Kon. 10 op vers 9. |
| Gen. 18:19 (kt.) Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. 1 Kon. 10:9 (kt.) Geloofd zij de HEERE uw God, Die behagen in u heeft gehad om u op den troon Israëls te zetten; omdat de HEERE Israël in eeuwigheid bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om recht en gerechtigheid te doen. |
|
4 6Hoogheid der ogen en 7trotsheid des harten en de 8ploeging der goddelozen zijn zonde. |
| 6 Zie Spr. 6 op vers 17. |
| Spr. 6:17 (kt.) Hoge ogen, een valse tong, en handen die onschuldig bloed vergieten, |
| 7 Hebr. breedheid des harten, dat is, stoutheid en grootsheid des harten. Zie Ps. 101:5 en de aant. |
| Ps. 101:5 Die zijn naaste in het heimelijk achterklapt, dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is en trots van hart, dien zal ik niet vermogen. |
| 8 Dat is, het bedrijf. Versta al wat zij heimelijk verzinnen en openbaarlijk in het werk stellen; alzo is het woord smeden genomen; zie Spr. 3 op vers 29, alwaar het Hebreeuwse woord ook met ploegen kan overgezet worden. Of aldus: Hoogheid der ogen en breedheid des harten zijn de ploeging of het bedrijf der goddelozen en zonde. Anders: de lamp der goddelozen, dat is, hun welvaren en voorspoed, is zonde. |
| Spr. 3:29 (kt.) Smeed geen kwaad tegen uw naaste, aangezien hij met vertrouwen bij u woont. |
|
5 cDe gedachten des vlijtigen zijn 9alleen 10tot overschot; maar van eenieder 11die haastig is, alleen tot gebrek. |
| c Spr. 10:4; 13:4. |
| Spr. 10:4 Die met een bedrieglijke hand werkt, wordt arm, maar de hand der vlijtigen maakt rijk. Spr. 13:4 De ziel des luiaards is begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal vet gemaakt worden. |
| 9 Anders: waarlijk, of: gewisselijk. Alzo in het volgende lid van dit vers. |
| 10 Dat is, worden zo gezegend van God, dat de vlijtige arbeider daarvan niet alleen zijn dagelijkse nooddruft krijgt, maar ook wat daarenboven voor een buitengewonen nood en voor zijn kinderen. |
| 11 Dat is, die met een schielijke en onvoorzichtige haastigheid door allerlei middelen zoekt rijk te worden. Vgl. Spr. 20:21. |
| Spr. 20:21 Als een erfenis in het eerst verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden. |
|
6 d12Te arbeiden om schatten met een 13valse tong, is een 14voortgedreven ijdelheid dergenen 15die den dood zoeken. |
| d Spr. 10:2, 4; 13:11. |
| Spr. 10:2 Schatten der goddeloosheid doen geen nut, maar de gerechtigheid redt van den dood. Spr. 10:4 Die met een bedrieglijke hand werkt, wordt arm, maar de hand der vlijtigen maakt rijk. Spr. 13:11 Goed van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand vergadert, zal het vermeerderen. |
| 12 Hebr. Het werk der schatten, dat is, de arbeid die gedaan wordt om veel goed bijeen te rapen. |
| 13 Hebr. tong der valsheid; dat is, die met valsheid en bedrog omgaat. Versta hieronder alle ongerechtigheid. Vgl. Spr. 6:17 en de aant. |
| Spr. 6:17 Hoge ogen, een valse tong, en handen die onschuldig bloed vergieten, |
| 14 Versta ijdelheid, die zeer onwaardig, nietig en vruchteloos is, zijnde te vergelijken bij kaf en stof, dat uit oorzaak zijner lichtheid door een sterken wind herwaarts en derwaarts verwaaid wordt. |
| 15 Dat is, die zich in gevaar der tijdelijke en eeuwige straf begeven. |
|
7 De 16verwoesting der goddelozen 17zal hen doorsnijden, omdat zij weigeren 18recht te doen. |
| 16 Te weten waardoor zij hun naaste verwoesten. Of, als sommigen: waardoor zij zelven verwoest zullen worden. |
| 17 Of: zal hen doorzagen, nedervellen; gelijk wanneer een boom afgezaagd wordt; dat is, zal oorzaak zijn dat zij door Gods rechtvaardig oordeel ten enenmale uitgeroeid worden. Het schijnt dat hier gezien wordt op de manier van straf waardoor de misdadigen van de overheid met de zaag doorsneden werden. Zie 2 Sam. 12 op vers 31. Anders: zal hen bijblijven, te weten totdat zij ook verwoest zullen worden. Anders: De roof der goddelozen zal hen verschrikken. |
| 2 Sam. 12:31 (kt.) Het volk nu dat daarin was, voerde hij uit en legde het onder zagen en onder ijzeren dorswagens en onder ijzeren bijlen, en deed hen door den ticheloven doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden der kinderen Ammons. Daarna keerde David en al het volk weder naar Jeruzalem. |
| 18 Dat is, een iegelijk het zijne te geven. |
|
8 De weg des mensen is 19gans verkeerd en 20vreemd, maar 21het werk des zuiveren is recht. |
| 19 Te weten door de verdorvenheid zijner natuur. |
| 20 Te weten van God of van de ware zuiverheid en heiligheid. |
| 21 Dat is, die door den Geest der heiligmaking gezuiverd is. |
|
9 eHet is beter te wonen op een hoek van 22het dak dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een 23huis van gezelschap. |
| e vers 19. Spr. 25:24; 27:15. |
| vers 19 Het is beter te wonen in een woest land dan bij een zeer kijfachtige en toornige huisvrouw. Spr. 25:24 Het is beter te wonen op een hoek van het dak dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. Spr. 27:15 Een gedurige druiping ten dage des slagregens en een kijfachtige huisvrouw zijn evengelijk. |
| 22 Want de daken in het land van Kanaän waren plat, in dewelke het niet bekwaam was te wonen, omdat zij voor den wind en regen open waren; en voornamelijk in hun hoeken, waar het regenwater vergaderde en afliep. Vgl. Deut. 22 op vers 8. |
| Deut. 22:8 (kt.) Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij op uw dak een leuning maken; opdat gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand vallende, daarvan afviel. |
| 23 Dat is, in een wijd of ruim huis, waarin men gemakkelijk kan wonen met veel gezelschap, niet benauwd zijnde door de engte der plaats als in een hoek. Een huis van gezelschap kan men ook verstaan van een huis waarin een man met een vrouw tezamen wonen, onder één huishouding begrepen zijnde. Vgl. vers 19. |
| vers 19 Het is beter te wonen in een woest land dan bij een zeer kijfachtige en toornige huisvrouw. |
|
10 De ziel des goddelozen begeert 24het kwaad; 25zijn naaste krijgt geen genade in zijn ogen. |
| 24 Versta het kwaad der schuld, dat is, de zonde. |
| 25 Of: metgezel, of: vriend. De zin is, dat de goddeloze gans genegen is om eenieder kwaad te doen; of dat hij ook zijn eigen vriend niet spaart. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 14 op vers 20. |
| Spr. 14:20 (kt.) De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat, maar de liefhebbers des rijken zijn vele. |
|
11 fAls men den spotter 26straft, wordt de slechte wijs; en als men den wijze 27onderricht, 28neemt hij wetenschap aan. |
| f Spr. 19:25. |
| Spr. 19:25 Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. |
| 26 Te weten niet alleen met woorden, maar ook met oplegging van boete, gelijk het woord hier medebrengt, of ook met slagen, gelijk de tekst luidt Spr. 19:25. |
| Spr. 19:25 Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. |
| 27 Te weten met woorden. Zie Spr. 19 op vers 25. Anders: als hij, te weten de slechte, verstandiglijk let op den wijze, enz. |
| Spr. 19:25 (kt.) Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. |
| 28 Dat is, hij voegt bij zijn voorgaande wetenschap nog andere, dewijl hij de goede leer ontvangt en navolgt. Vgl. Spr. 1:5. |
| Spr. 1:5 Die wijs is, zal horen en zal in leer toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad bekomen; |
|
12 De rechtvaardige 29let verstandiglijk op des goddelozen huis, als God de goddelozen 30in het kwaad stort. |
| 29 Te weten om zijn profijt te doen met de aanmerkingen van de oordelen Gods. |
| 30 Te weten in het kwaad der straf. Anders: om het kwaad, te weten der zonde, omkeert; dat is, om de zonden die zij dagelijks bedrijven, verderft en uitroeit. Anders kan dit vers aldus vertaald worden: Hij, te weten God, onderwijst den rechtvaardige door het huis des goddelozen, Die de goddelozen in het kwaad stort. Of aldus: hetwelk (te weten huis) de goddelozen in het kwaad stort. |
|
13 Die zijn oor stopt voor het 31geschrei des armen, die zal ook 32roepen en niet verhoord worden. |
| 31 Te weten waardoor hij schreit om hulp in zijn armoede. |
| 32 Te weten tot God of de mensen, als hij in enigen nood gesteld is. |
|
14 gEen gift 33in het verborgen 34houdt den toorn onder, en een geschenk 35in den schoot de sterke grimmigheid. |
| g Spr. 17:8; 18:16. |
| Spr. 17:8 Het geschenk is in de ogen zijner heren een aangenaam gesteente; waarheen het zich zal wenden, zal het wel gedijen. Spr. 18:16 De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten. |
| 33 Te weten gegeven aan den rechter of iemand die zeer vergramd is. |
| 34 Dat is, neemt hem weg, drukt hem neder, of: blust hem uit. |
| 35 Zie Spr. 17 op vers 23. |
| Spr. 17:23 (kt.) De goddeloze zal het geschenk uit den schoot nemen, om de paden des rechts te buigen. |
|
15 Het is den rechtvaardige een blijdschap 36recht te doen, maar voor de werkers 37der ongerechtigheid is het 38verschrikking. |
| 36 Te weten óf in hun gemene leven, óf in een bijzonder ambt, waarin hij gesteld is om het recht aan anderen te bedienen. |
| 37 Hetzij dat hij de ongerechtigheid werkt als een privaat mens of als een publiek persoon. |
| 38 Of: verslagenheid, verstoring, te weten óf als hij zelf recht moet doen, óf wanneer het van anderen geschiedt. |
|
16 Een mens die van den weg des verstands afdwaalt, zal in de gemeente der 39doden 40rusten. |
| 39 Versta der doden, niet alleen naar het lichaam, maar ook naar de ziel. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 2 op vers 18. |
| Spr. 2:18 (kt.) Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. |
| 40 Dat is, geduriglijk blijven. |
|
17 Die 41blijdschap liefheeft, die zal 42gebrek lijden; die 43wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden. |
| 41 Te weten ongeoorloofde, goddeloze en onmatige blijdschap. |
| 42 Hebr. een man des gebreks of der behoefte zijn. |
| 43 Dat is, die een wellustig en overdadig leven zoekt. Eertijds, in vrolijke maaltijden, gebruikte men nevens den wijn vele oliën en zalven, waarmede zij hun leden, maar inzonderheid het hoofd, bestreken, tot bewaring van de gezondheid en verkwikking van den geest. Zie Ruth 3 op vers 3. Ps. 23:5. Spr. 27:9. Hoogl. 1:3. Amos 6:6. Matth. 26:7. Bovendien had de olie in het Joodse land nog veel ander gebruik. Zie vers 20. Richt. 9 op vers 9. Maar hier wordt gesproken van het misbruik der olie en des wijns, zijnde onder deze twee dingen ook alle andere begrepen die den mens tot vermaking gegeven zijn. |
| Ruth 3:3 (kt.) Zo baad u en zalf u en doe uw klederen aan en ga af naar den dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij geëindigd zal hebben te eten en te drinken. Ps. 23:5 Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Spr. 27:9 Olie en reukwerk verblijdt het hart; alzo is de zoetigheid van iemands vriend, vanwege den raad der ziel. Hoogl. 1:3 Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw Naam is een olie die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief. Amos 6:6 Die wijn uit schalen drinken en zich zalven met de voortreffelijkste olie, maar bekommeren zich niet over de verbreking van Jozef. Matth. 26:7 Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat. vers 20 In des wijzen woning is een gewenste schat en olie, maar een zot mens verslindt zulks. Richt. 9:9 (kt.) Maar de olijfboom zeide tot hen: Zou ik mijn vettigheid verlaten, die God en de mensen in mij prijzen? En zou ik heengaan om te zweven over de bomen? |
|
18 h44De goddeloze is een 45rantsoen voor den rechtvaardige, en de trouweloze voor de oprechten. |
| h Spr. 11:8. |
| Spr. 11:8 De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd, en de goddeloze komt in zijn plaats. |
| 44 De zin is, dat in vele algemene straffen de vromen uit de gevaren, die hen meest plegen te dreigen, onvoorziens geraken, en de goddelozen door Gods wijze en rechtvaardige regering in hun plaats komen, alsof zij hun losgeld waren. Zie Spr. 11 op vers 8. |
| Spr. 11:8 (kt.) De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd, en de goddeloze komt in zijn plaats. |
| 45 Versta den prijs die gegeven wordt om iemand uit enig lijden te verlossen. |
|
19 iHet is beter te wonen in 46een woest land dan bij een 47zeer kijfachtige en toornige huisvrouw. |
| i vers 9. Spr. 25:24. |
| vers 9 Het is beter te wonen op een hoek van het dak dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. Spr. 25:24 Het is beter te wonen op een hoek van het dak dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. |
| 46 Hebr. in een land der woestijn. |
| 47 Hebr. een huisvrouw der kijvingen en der toornigheid. Vgl. vers 9. Spr. 19:13. |
| vers 9 Het is beter te wonen op een hoek van het dak dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. Spr. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende, en de kijverijen ener vrouw als een gestadig druipen. |
|
20 In des wijzen woning is een gewenste 48schat en olie, maar een zot mens verslindt zulks. |
| 48 Dienende tot onderhouding en vermaking des mensen; waaronder ook was de olie. Zie de aant. op vers 17. |
| vers 17 (kt.) Die blijdschap liefheeft, die zal gebrek lijden; die wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden. |
|
21 Die 49rechtvaardigheid en 50weldadigheid najaagt, zal het leven, 51rechtvaardigheid en eer vinden. |
| 49 Te weten, waardoor men eenieder geeft wat men hem naar het burgerlijke recht schuldig is. |
| 50 Te weten, waardoor men den mens uit liefde en mildheid goeddoet naar den eis van de Goddelijke en natuurlijke wet. Zie Spr. 3 op vers 27. |
| Spr. 3:27 (kt.) Onthoud het goed van zijn meesters niet, als het in het vermogen uwer hand is te doen. |
| 51 Dat is, God zal maken dat hem ook recht van de mensen zal gedaan worden. |
|
22 52De wijze 53beklimt de stad der geweldigen, en werpt de 54sterkte haars vertrouwens neder. |
| 52 De zin is, dat wijsheid meer te achten is dan sterkte, Pred. 9:16. Gelijk de ervaring leert, dat dikwijls veel meer uitgericht wordt door het wijs beleid van een overste dan door de grote menigte der krijgslieden. |
| Pred. 9:16 Toen zeide ik: Wijsheid is beter dan kracht, hoewel de wijsheid des armen veracht, en zijn woorden niet waren gehoord geweest. |
| 53 Te weten in tijd van oorlog. |
| 54 Dat is, de sterkten waarop de stad zich verliet. |
|
23 k55Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden. |
| k Spr. 18:21. |
| Spr. 18:21 Dood en leven zijn in het geweld der tong; en eenieder die haar liefheeft, zal haar vrucht eten. |
| 55 Dat is, die wel toeziet dat hij met kwade, lichtvaardige en twistgierige redenen God niet vertoornt en zijn naaste niet tegen zich ophitst. |
|
24 56Die een hovaardig pocher is, 57zijn naam is spotter; 58hij gaat met hovaardige verbolgenheid te werk. |
| 56 Of: Die hovaardig en trots of vermetel is, wiens naam is spotter, gaat met, enz. |
| 57 Dat is, gelijk hij in der waarheid een spotter is, zo mag hij ook alzo wel genaamd worden; overmits hij alle goede vermaningen verwerpt en tegen zijn naaste met verachtingen deszelven trotselijk uitvaart. Zie een voorbeeld in Haman, Esth. 3:5, 6. |
| Esth. 3:5 Toen Haman zag dat Mórdechai zich niet neigde, noch zich voor hem nederboog, zo werd Haman vervuld met grimmigheid. Esth. 3:6 Doch hij verachtte in zijn ogen dat hij aan Mórdechai alleen de hand zou slaan (want men had hem het volk van Mórdechai aangewezen); maar Haman zocht al de Joden die in het ganse koninkrijk van Ahasvéros waren, namelijk het volk van Mórdechai, te verdelgen. |
| 58 Dat is, hij doet alle dingen door hoogmoedige en oplopende zinnen, volgende niet enige rede, maar zijn ongebonden passies. |
|
25 De 59begeerte des luiaards zal 60hem doden, want zijn handen weigeren te werken. |
| 59 Te weten, waardoor hij wenst zijn nooddruft te hebben, zonder daartoe door eerlijken arbeid te geraken. |
| 60 Niet alleen tot grote armoede brengen, maar ook tot zijn gehelen ondergang. |
|
26 Den gansen dag begeert hij 61begeerlijke dingen, maar lde rechtvaardige 62zal geven en niet inhouden. |
| 61 Hebr. de begeerte. Anders: begeert de begerige, dat is, de mens die zeer begerig is, te weten om goed te krijgen. Zie Job 35 op vers 13. |
| Job 35:13 (kt.) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. |
| l Ps. 37:26. |
| Ps. 37:26 Den gansen dag ontfermt hij zich en leent, en zijn zaad is tot zegening. |
| 62 Te weten aan den arme en nooddruftige, en dat naar zijn vermogen, van hetgeen dat hem God verleend heeft. |
|
27 mHet offer der goddelozen is een gruwel; hoeveel te meer als zij het met een 63schandelijk voornemen brengen! |
| m Spr. 15:8. Jes. 1:13. Jer. 6:20. Amos 5:21. |
| Spr. 15:8 Het offer der goddelozen is den HEERE een gruwel, maar het gebed der oprechten is Zijn welgevallen. Jes. 1:13 Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden en sabbatten en
het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet, het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. Jer. 6:20 Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba komen, en de beste kalmoes uit verren lande? Uw brandoffers zijn Mij niet behaaglijk en uw slachtoffers zijn Mij niet zoet. Amos 5:21 Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbodsdagen niet rieken. |
| 63 Te weten, expresselijk voorhebbende enige boosheid daarmede uit te richten, en gelijk als God aanroepende tot een hulp van hun schelmerij. Zie hiervan een voorbeeld in Bileam, Num. 23:1. |
| Num. 23:1 TOEN zeide Bíleam tot Balak: Bouw mij hier zeven altaren, en bereid mij hier zeven varren en zeven rammen. |
|
28 n64Een leugenachtig getuige zal vergaan, en een man 65die hoort, zal spreken 66tot overwinning. |
| n Spr. 19:5, 9. |
| Spr. 19:5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugens blaast, zal niet ontkomen. Spr. 19:9 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugens blaast, zal vergaan. |
| 64 Hebr. Een getuige der leugens. |
| 65 Te weten naar de wet des Heeren, en inzonderheid naar het gebod van geen valse getuigenis te geven. Of: die naarstiglijk toehoort en niet anders getuigt dan hetgeen hij gehoord of gezien heeft. |
| 66 Anders: altoos, te weten hetzij dat hij geroepen wordt in het gericht om getuigenis te geven, of anderszins om iets naar de waarheid die hem bekend is, te verhalen, zoals nodig en stichtelijk is. |
|
29 Een goddeloos man 67sterkt zich in zijn aangezicht; maar de oprechte, 68die maakt zijn weg vast. |
| 67 Of: stijft zich, dat is, verhardt zijn aangezicht. De zin is, dat hij met grote hardnekkigheid en onbeschaamdheid zijn eigen zin volgt, zonder acht te geven op hetgeen dat recht en hem bevolen is. |
| 68 Te weten omdat hij al zijn doen en laten naar Gods Woord aanricht. |
|
30 Er is geen wijsheid en er is geen verstand en er is geen raad 69tegen den HEERE. |
| 69 Dat is, die met des Heeren wijsheid en verstand, enz., te vergelijken is, en die zou kunnen wederstaan. |
|
31 oHet 70paard wordt bereid tegen den dag des strijds, maar de 71overwinning 72is des HEEREN. |
| o Ps. 33:17. |
| Ps. 33:17 Het paard feilt ter overwinning, en bevrijdt niet door zijn grote sterkheid. |
| 70 Versta onder dit woord alle uiterlijke middelen die tegen den oorlog en den strijd plegen aangelegd te worden. |
| 71 Zie 2 Sam. 8 op vers 6. |
| 2 Sam. 8:6 (kt.) En David legde bezettingen in Syrië van Damascus, en de Syriërs werden David tot knechten, brengende geschenken; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
| 72 Dat is, komt van den Heere. |