Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Misbruik van den wijn, vs. 1. Koningen, 2, 8, 26, 28. Twist, 3. Luiheid, 4, 13. Raad, 5, 18. Roemredigheid en trouw, 6. Oprechtheid, 7. Aller mensen zondige staat, 9. Gewicht en maat, 10, 23. Oordeel van kinderlijke werken, 11. Horend oor, ziend oog, 12. Praktijken der kopers, 14. Dierbaarheid der wijze redenen, 15. Borgtocht, 16. Onrechtvaardig gewin, 17. Achterklap, 19. Zijn ouders vloeken, 20. Haastige rijkdom, 21. Wraakgierigheid en wachten op den Heere, 22. God regeert des mensen gang, 24. Geloften, 25. Des mensen ziel, 27. Jeugd en ouderdom, 29. Straf der bozen, 30. |
Niemand is zonder zonde |
1 DE 1wijn is een spotter, 2de sterke drank is 3woelachtig; al wie 4daarin dwaalt, 5zal niet wijs zijn. | | 1 Dat is, de wijn en andere sterke drank door overdaad misbruikt zijnde, maakt dat de mensen die ze misbruiken, spotters en woelgeesten worden. |
2 Hebr. schechar. Zie van dit woord Lev. 10 op vers 9. Lev. 10:9 (kt.) Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten; |
3 Of: woelende, of: een woelgeest, dat is, die tot roepen, tieren, kijven, slaan, vechten, enz., den mens verwekt. Zie Spr. 23:29. Insgelijks Hos. 4:11, 18. En van het Hebreeuwse woord Spr. 7:11. Spr. 23:29 Bij wien is wee? Bij wien och arme? Bij wien kijverijen? Bij wien het geklag? Bij wien wonden zonder oorzaak? Bij wien de roodheid der ogen? Hos. 4:11 Hoererij en wijn en most neemt het hart weg. Hos. 4:18 Hunlieder zuiperij is afvallig; zij doen niets dan hoereren; haar schilden (het is een schande!) beminnen het woord: Geeft. Spr. 7:11 Deze was woelachtig en wederstrevig; haar voeten bleven in haar huis niet; |
4 Dat is, in het drinken deszelven de maat te buiten gaat. Zie dezelfde manier van spreken in het kwade genomen Jes. 28:7, en in het goede Spr. 5:19 op het woord doolt. Jes. 28:7 En ook dwalen dezen van den wijn en zij dolen van den sterken drank; de priester en de profeet dwalen van den sterken drank, zij zijn verslonden van den wijn, zij dolen van sterken drank; zij dwalen in het gezicht, zij waggelen in het gericht. Spr. 5:19 Een zeer lieflijke hinde en aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijde dronken maken; dool steeds in haar liefde. |
5 Dat is, zal de ware wijsheid niet leren, als daartoe onbekwaam zijnde. Of: is niet wijs, dat is, niet verstandig, niet welbedacht, niet godvrezende noch deugdzaam. |
2 aDe schrik 6eens konings is als het brullen 7eens jongen leeuws; die zich tegen 8hem 9vergramt, zondigt 10tegen zijn ziel. | | a Spr. 16:14; 19:12. Spr. 16:14 De grimmigheid des konings is als de boden des doods, maar een wijs man zal die verzoenen. Spr. 19:12 Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws, maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. |
6 Te weten denwelken een koning iemand in zijn toornigheid aanbrengt. Versta alzo de verschrikking der mensen, Gen. 9:2, de schrik Gods, Gen. 35:5, de schrik der Israëlieten, Deut. 2:25. Gen. 9:2 En ulieder vrees en ulieder verschrikking zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, in al wat zich op den aardbodem roert en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. Gen. 35:5 En zij reisden heen; en Gods verschrikking was over de steden die rondom hen waren, zodat zij de zonen van Jakob niet achternajaagden. Deut. 2:25 Te dezen dage zal Ik beginnen uw schrik en uw vrees te geven over het aangezicht der volken onder den gansen hemel; die uw gerucht zullen horen, die zullen sidderen en bang zijn van uw aangezicht. |
7 Zie Spr. 19 op vers 12. Spr. 19:12 (kt.) Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws, maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid. |
8 Namelijk den koning. |
9 Te weten met gramme en toornige redenen den koning bejegent. |
10 Dat is, tegen zijn leven, hetwelk hij in groot gevaar brengt. Vgl. Num. 16:38. 1 Kon. 2:23. Spr. 8:36, mitsgaders de aantt. Num. 16:38 Te weten de wierookvaten van dezen die tegen hun zielen gezondigd hebben; dat men uitgerekte platen daarvan make, tot een overtreksel voor het altaar; want zij hebben ze gebracht voor het aangezicht des HEEREN, daarom zijn zij heilig; en zij zullen den kinderen Israëls tot een teken zijn. 1 Kon. 2:23 En de koning Sálomo zwoer bij den HEERE, zeggende: Zo doe mij God en zo doe Hij daartoe, voorzeker, Adónia zal dat woord tegen zijn leven gesproken hebben. Spr. 8:36 Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen die Mij haten, hebben den dood lief. |
3 bHet is eer voor een man, van twist 11af te blijven; maar een ieder dwaas zal er zich in mengen. | | b Spr. 17:14. Spr. 17:14 Het begin des krakeels is gelijk een die het water opening geeft; daarom, verlaat den twist, eer hij zich vermengt. |
11 Hebr. te zitten. Zitten voor blijven, zie 2 Kron. 32 op vers 10. 2 Kron. 32:10 (kt.) Zo zegt Sanherib, de koning van Assyrië: Waarop vertrouwt gij, dat gij te Jeruzalem blijft in de vesting? |
4 Om 12den winter zal de luiaard niet ploegen; daarom zal hij 13bedelen in den oogst, maar 14er zal niets zijn. | | 12 Te weten die in den zaaitijd nabij is; dat is, om de koude die dan begint aan te komen, of omwille van het kwade weder. Anders: In den herfst zal de luiaard, enz. Maar het Hebreeuwse woord choreph is tegen den zomer gesteld, Gen. 8:22. Ps. 74:17. Amos 3:15. Zach. 14:8. En de winter is alzo genoemd, omdat hij gelijk de smaad is der aarde, wegnemende alle schoonheid, groenheid en lieflijkheid derzelve. Gen. 8:22 Voortaan, al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht niet ophouden. Ps. 74:17 Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd. Amos 3:15 En Ik zal het winterhuis met het zomerhuis slaan; en de elpenbenen huizen zullen vergaan en de grote huizen een einde nemen, spreekt de HEERE. Zach. 14:8 Ook zal het te dien dage geschieden dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen: de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn. |
13 Het Hebreeuwse woord is aldus genomen Ps. 109:10. Ps. 109:10 En dat zijn kinderen hier en daar omzwerven en bedelen, en de nooddruft uit hun verwoeste plaatsen zoeken. |
14 Te weten wat hij zou mogen maaien, gelijk anderen die geploegd en gezaaid hebben. |
5 cDe 15raad in het hart eens 16mans is als 17diepe wateren; maar een man 18van verstand zal 19dien 20uithalen. | | c Spr. 18:4. Spr. 18:4 De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren, en de springader der wijsheid is een uitstortende beek. |
15 Dat is, de wijsheid waardoor men weet zichzelven en anderen in alle voorvallende dingen wel te raden. |
16 Te weten die wijs, voorzichtig en kloekzinnig is. |
17 Zie Spr. 18 op vers 4. Spr. 18:4 (kt.) De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren, en de springader der wijsheid is een uitstortende beek. |
18 Dat is, die verstandig is. Alzo Spr. 10:23; 11:12. Spr. 10:23 Het is voor den zot als spel, schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, wijsheid te plegen. Spr. 11:12 Die verstandeloos is, veracht zijn naaste; maar een man van groot verstand zwijgt stil. |
19 Te weten raad. |
20 Dat is, uitputten en uittrekken, te weten met den wijze te vragen, aan te horen en alzo te leren. Vgl. Spr. 1:5. Of versta dat eens diepzinnigen en eenzamen mans genegenheid en voornemen nog enigszins van een verstandig man kan onderzocht, gesondeerd en ontdekt worden. Spr. 1:5 Die wijs is, zal horen en zal in leer toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad bekomen; |
6 Elkeen van de menigte der mensen roept zijn 21weldadigheid uit; maar wie zal een 22recht trouwen man vinden? | | 21 Dat is, roemt zich over zijn goede werken en weldaden, die hij aan anderen bewijst; doch dikwijls met onwaarheid, door enkel eergierigheid. |
22 Hebr. een man der getrouwheden. De vraag geeft hier te kennen dat er weinig zodanigen te vinden zijn. Zie gelijke manier van vragen Spr. 31:10. Spr. 31:10 Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is ver boven de robijnen. |
7 De rechtvaardige wandelt steeds in zijn 23oprechtheid; welgelukzalig zijn zijn kinderen na hem. | | 23 Zie Gen. 20 op vers 5. Gen. 20:5 (kt.) Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? En zij ook heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen heb ik dit gedaan. |
8 Een 24koning, zittende 25op den troon des gerichts, d26verstrooit alle 27kwaad met zijn ogen. | | 24 Te weten die wijs, vroom en gerechtig is. |
25 Om onder zijn volk het recht uit te spreken. |
d vers 26. vers 26 Een wijs koning verstrooit de goddelozen, en hij brengt het rad over hen. |
26 Dat is, doet van hem en zijn volk alle boosheid en bozen wegruimen en uit zijn land delgen, gelijk de zon met haar schijnsel de dikke nevelen en dampen verdrijft. Vgl. Ps. 101:4. Ps. 101:4 Het verkeerde hart zal van mij wijken; den boze zal ik niet kennen. |
27 Te weten door de misdadigen voor hem te citeren, kennis te nemen van hun boze stukken, daarover hen te overtuigen, te veroordelen en te bestraffen. Ja, hij weet hen met een opslag der ogen te verschrikken en te verjagen. |
9 eWie kan 28zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? | | e 1 Kon. 8:46. Job 14:4. Ps. 51:7. Pred. 7:20. 1 Joh. 1:8. 1 Kon. 8:46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat ver of nabij is; Job 14:4 Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet één. Ps. 51:7 Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. Pred. 7:20 Voorwaar, er is geen mens rechtvaardig op aarde, die goed doet en niet zondigt. 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. |
28 Te weten in waarheid. Het is een vraag die sterk loochent. Zie Gen. 18 op vers 17. |
10 f29Tweeërlei 30weegsteen, tweeërlei 31efa is 32den HEERE een gruwel, 33ja, die beide. | | f vers 23. Deut. 25:13. Spr. 11:1. vers 23 Tweeërlei weegsteen is den HEERE een gruwel, en de bedrieglijke weegschaal is niet goed. Deut. 25:13 Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben, een groten en een kleinen. Spr. 11:1 EEN bedrieglijke weegschaal is den HEERE een gruwel, maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. |
29 Hebr. Steen en steen, efa en efa, dat is, tweeërlei steen en tweeërlei efa, te weten een grote om daarmede in te kopen, en een kleine om daarmede te verkopen. Alzo Deut. 25:13. Zie de aant. aldaar. Insgelijks onder, vers 23. Deut. 25:13 Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben, een groten en een kleinen. vers 23 Tweeërlei weegsteen is den HEERE een gruwel, en de bedrieglijke weegschaal is niet goed. |
30 Dat is, gewicht. Zie Lev. 19 op vers 36. Lev. 19:36 (kt.) Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
31 Dat is, maat. Wat efa eigenlijk voor een maat geweest is, zie Ex. 16 op vers 36. |
32 Hebr. des Heeren gruwel. Zie Spr. 3 op vers 32. Spr. 3:32 (kt.) Want de afwijker is den HEERE een gruwel, maar Zijn verborgenheid is met de oprechten. |
33 Zie dezelfde manier van spreken vers 12. Spr. 17:15. vers 12 Een horend oor en een ziend oog heeft de HEERE gemaakt, ja, die beide. Spr. 17:15 Wie den goddeloze rechtvaardigt en den rechtvaardige verdoemt, zijn den HEERE een gruwel, ja, die beiden. |
11 Een jongen zal ook 34door zijn handelingen zich bekendmaken, of 35zijn werk zuiver en of het recht zal wezen. | | 34 Dat is, door zijn kinderlijke manieren, die in zijn eerste jaren zich vertonen. |
35 Versta zijn leven, hetwelk hij in toekomenden tijd leiden zal. |
12 g36Een horend oor en een ziend oog heeft de HEERE gemaakt, ja, die beide. | | g Ex. 4:11. Ps. 94:9. Ex. 4:11 En de HEERE zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of Wie heeft den stomme of dove, of ziende of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE? Ps. 94:9 Zou Die het oor plant, niet horen? Zou Die het oog formeert, niet aanschouwen? |
36 De zin is, dat van God zijn niet alleen de instrumenten en werktuigen der uiterlijke zinnen, maar ook de macht om die te gebruiken, en de gave om wel te gebruiken. Sommigen verstaan dit in het bijzonder van de gehoorzaamheid die de onderzaten hun overheden schuldig zijn, en van de wijze en voorzichtige regering waardoor de overheden trouwe ogen moeten hebben over het welvaren harer onderzaten. |
13 hHeb den 37slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; 38open uw ogen, 39verzadig u met 40brood. | | h Spr. 19:15. Spr. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen, en een bedrieglijke ziel zal hongeren. |
37 Te weten die onmatig is en uit luiheid voortkomt, Spr. 19:15. Spr. 19:15 Luiheid doet in diepen slaap vallen, en een bedrieglijke ziel zal hongeren. |
38 Te weten nadat de natuur haar behoorlijken slaap gehad heeft; begeef u dan tot eerlijken arbeid om den kost te winnen. |
39 Het is een bevel, inhoudende de belofte van verzadigd te zullen worden. Zie van zulke manier van spreken Spr. 3 op vers 25. Spr. 3:25 (kt.) Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen als zij komt. |
40 Versta lichamelijken nooddruft. Zie Gen. 3:19; 18:5, mitsgaders de aantt. Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. Gen. 18:5 En ik zal een bete broods langen, dat gij uw hart sterkt; daarna zult gij voortgaan, daarom omdat gij tot uw knecht overgekomen zijt. En zij zeiden: Doe zoals gij gesproken hebt. |
14 41Het is kwaad, het is kwaad, zal de koper zeggen; maar 42als hij weggegaan is, dan zal hij zich beroemen. | | 41 Te weten het goed of de waar die de koper dingt om te kopen; lakende alzo uit het zoeken van eigenbaat hetgeen hij gaarne had. |
42 Dat is, als hij tot zijn eigen voordeel den koop gedaan heeft, gaat hij zijns weegs en prijst zichzelven dat hij door zijn loosheid de waar onder haar waarde gekocht heeft. |
15 Goud is er, en menigte van 43robijnen, imaar de 44lippen der wetenschap zijn een kostelijk 45kleinood. | | 43 Zie Job 28 op vers 18. Job 28:18 (kt.) De ramoth en gabisch zal niet gedacht worden, want de trek der wijsheid is meerder dan der robijnen. |
i Spr. 3:14, 15. Spr. 3:14 Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. Spr. 3:15 Zij is kostelijker dan robijnen; en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. |
44 Dat is, die wetenschap voortbrengen. Versta wijze en deugdzame redenen. Alzo Spr. 14:7. Vgl. ook Spr. 12:19, en zie de aant. Spr. 14:7 Ga weg van de tegenwoordigheid eens zotten mans, want gij zoudt bij hem geen lippen der wetenschap merken. Spr. 12:19 Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid, maar een valse tong is maar voor een ogenblik. |
45 Hebr. vat of gereedschap. Zie Job 28 op vers 17. Job 28:17 (kt.) Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud. |
16 kAls 46iemand 47voor een 48vreemde borg geworden is, 49neem 50zijn kleed, en pand hem voor 51de onbekenden. | | k Spr. 11:15; 27:13. Spr. 11:15 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat die in de hand klappen, is zeker. Spr. 27:13 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. |
46 Van de invoeging van dit woordje vgl. Spr. 11:15; 27:13. Spr. 11:15 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat die in de hand klappen, is zeker. Spr. 27:13 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. |
47 Dit woordje is hier ingevoegd uit het volgende lid van dit vers. Vgl. Spr. 11:15; 27:13. Spr. 11:15 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat die in de hand klappen, is zeker. Spr. 27:13 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. |
48 Dat is, die u onbekend is, en van wiens middelen gij geen zekerheid hebt om van zijn betaling onbezorgd te wezen. |
49 Te weten gij, tot wiens verzekering de borg gesteld is. |
50 Te weten desgenen die borg geworden is voor een onbekende, en dat tot een pand en zekerheid, dat hij voor den vreemde, zo hij in gebreke valt, zal betalen. |
51 Te weten lieden. Anders: voor een uitlandse vrouw. Alzo Spr. 27:13. Versta door een uitlandse vrouw een hoer, of die u onbekend is. Zie Spr. 2 op vers 16. Spr. 27:13 Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw. Spr. 2:16 (kt.) Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit, |
17 lHet brood 52der leugen is den mens zoet, maar daarna 53zal zijn mond vol van 54zandsteentjes worden. | | l Spr. 9:17. Spr. 9:17 De gestolen wateren zijn zoet, en het verborgen brood is lieflijk. |
52 Dat is, het goed door valse en bedrieglijke middelen gekregen. Zie Spr. 4 op vers 17. Insgelijks vgl. Spr. 9:17 en de aantt. Spr. 4:17 (kt.) Want zij eten brood der goddeloosheid, en drinken wijn van enkel geweld. Spr. 9:17 De gestolen wateren zijn zoet, en het verborgen brood is lieflijk. |
53 De zin is, dat zulk goed hem in het einde zal schadelijk zijn en groot verdriet toebrengen. |
54 Of: breekstenen, of: keisteentjes. Zie het Hebreeuwse woord ook Klgld. 3:16. Klgld. 3:16 Vau. Hij heeft mijn tanden met zandsteentjes verbrijzeld, Hij heeft mij in de as nedergedrukt. |
18 Elke gedachte wordt door raad bevestigd; daarom, voer oorlog met wijze raadslagen. | | |
19 mDie 55als een achterklapper wandelt, openbaart het 56heimelijke; vermeng u dan niet met hem die met zijn lippen 57verlokt. | | m Spr. 11:13. Spr. 11:13 Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; maar die getrouw is van geest, bedekt de zaak. |
55 Zie Lev. 19 op vers 16. Lev. 19:16 (kt.) Gij zult niet wandelen als een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE. |
56 Dat is, het geheim van een ander, dat hem toevertrouwd is. |
57 Of: liefkoost, vleit, verleidt; dat is, die met aanlokkende en schone woorden iemand aankomt om wat uit zijn mond te trekken, hetwelk hij daarna gaat overdragen. Zie van het Hebreeuwse woord Richt. 14:15 op het woord overreden. Richt. 14:15 Daarna geschiedde het op den zevenden dag, dat zij tot Simsons huisvrouw zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat wij niet misschien u en uws vaders huis met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd om het onze te bezitten; is het zo niet? |
20 nWie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens 58lamp zal uitgeblust worden 59in zwarte duisternis. | | n Ex. 21:17. Lev. 20:9. Deut. 27:16. Matth. 15:4. Ex. 21:17 Wie ook zijn vader of zijn moeder vloekt, die zal zekerlijk gedood worden. Lev. 20:9 Als er iemand is die zijn vader of zijn moeder zal gevloekt hebben, die zal zekerlijk gedood worden; hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt; zijn bloed is op hem. Deut. 27:16 Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht. En al het volk zal zeggen: Amen. Matth. 15:4 Want God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder; en: Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. |
58 Dat is, zijn welstand, voorspoed en welgelukzaligheid zal vergaan. Zie Job 18 op vers 6. Job 18:6 (kt.) Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden. |
59 Hebr. in de zwartheid der duisternis, dat is, als de duisternis zo groot is, dat zij gans zwart en dik is. Vgl. Spr. 7:9 en de aant. Versta daarbij een zeer droevigen en ellendigen staat, in denwelken de vloeker van God zal verlaten worden. Zie Gen. 15 op vers 12. Spr. 7:9 In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid; Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. |
21 Als een 60erfenis in het eerst o61verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden. | | 60 Versta allerlei rijkdom en goed dat iemand zou mogen aankomen en hij zijn erfgenamen nalaten. |
o Spr. 13:11; 28:20. Spr. 13:11 Goed van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand vergadert, zal het vermeerderen. Spr. 28:20 Een gans getrouw man zal veelvoudig zijn in zegeningen; maar die haastig is om rijk te worden, zal niet onschuldig wezen. |
61 Dat is, in korten tijd met grote woeling door allerlei middelen en wegen vergaderd en opgehoopt wordt. Vgl. Spr. 21:5. Spr. 21:5 De gedachten des vlijtigen zijn alleen tot overschot; maar van eenieder die haastig is, alleen tot gebrek. |
22 p62Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden. Wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen. | | p Deut. 32:35. Spr. 17:13; 24:29. Rom. 12:17. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9. Deut. 32:35 Mijne is de wrake en de vergelding, ten tijde als hunlieder voet zal wankelen; want de dag huns ondergangs is nabij, en de dingen die hun zullen gebeuren, haasten. Spr. 17:13 Die kwaad voor goed vergeldt, het kwaad zal van zijn huis niet wijken. Spr. 24:29 Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal eenieder vergelden naar zijn werk. Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Thess. 5:15 Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. |
62 Te weten bij uzelven, of ook tegen uw naaste. |
23 q63Tweeërlei weegsteen is den HEERE een gruwel, en de 64bedrieglijke weegschaal 65is niet goed. | | q vers 10. vers 10 Tweeërlei weegsteen, tweeërlei efa is den HEERE een gruwel, ja, die beide. |
63 Hebr. Steen en steen. Zie op vers 10. vers 10 (kt.) Tweeërlei weegsteen, tweeërlei efa is den HEERE een gruwel, ja, die beide. |
64 Hebr. de waag des bedrogs, dat is, waarmede men zijn naaste bedriegt, door hem zijn volle gewicht niet te geven en voor zichzelven meer dan het zijne te nemen. |
65 Dat is, zij is zeer kwaad. Zie Spr. 17 op vers 26. Spr. 17:26 (kt.) Het is niet goed den rechtvaardige ook te doen boeten; dat de prinsen iemand slaan zouden om hetgeen dat recht is. |
24 rDe 66treden des mans 67zijn van den HEERE; shoe zou dan een mens 68zijn weg verstaan? | | r Job 31:4. Ps. 37:23; 139:2, 3. Job 31:4 Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden? Ps. 37:23 Mem. De gangen deszelven mans worden van den HEERE bevestigd, en Hij heeft lust aan zijn weg. Ps. 139:2 Gij weet mijn zitten en mijn opstaan, Gij verstaat van verre mijn gedachte. Ps. 139:3 Gij omringt mijn gaan en mijn liggen, en Gij zijt al mijn wegen gewend. |
66 Dat is, de gedachten, het voornemen, de woorden en werken, het doen en laten. |
67 Te weten niet alleen door het werk der schepping, maar ook door de werken der onderhouding en regering. |
s Jer. 10:23. Jer. 10:23 Ik weet, o HEERE, dat bij den mens zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richte. |
68 Dat is, wat hem in zijn leven zal overkomen. |
25 Het is een 69strik des mensen dat hij 70het heilige 71verslindt, en na gedane geloften 72onderzoek te doen. | | 69 Te weten waarin hij zelf gevangen wordt; dat is, het is een schadelijk ding voor den mens. |
70 Dat is, wat door de geloften Gode toegeheiligd is. |
71 Te weten met hetzelve te eten of te drinken; hetwelk tegen de wet was, Lev. 27:9. Deut. 23:21. Lev. 27:9 En indien het een beest is, waarvan men den HEERE offerande offert, al wat hij daarvan den HEERE zal gegeven hebben, zal heilig zijn. Deut. 23:21 Wanneer gij den HEERE uw God een gelofte zult beloofd hebben, gij zult niet vertrekken die te betalen; want de HEERE uw God zal ze zekerlijk van u eisen, en zonde zou in u zijn. |
72 Te weten of gij uw geloften onderhouden zult of niet. |
26 Een wijs koning 73verstrooit de goddelozen, en hij brengt het 74rad over hen. | | 73 Zie de aant. vers 8. vers 8 Een koning, zittende op den troon des gerichts, verstrooit alle kwaad met zijn ogen. |
74 Dat is, hij laat een harde lijfstraf over hen gaan. Voortijds werden grote kwaaddoeners aldus gestraft, dat men een wagen met scherp beslagen wielen over hen liet gaan. Zie 2 Sam. 12 op vers 31. Versta hieronder allerlei soort van harde straf. 2 Sam. 12:31 (kt.) Het volk nu dat daarin was, voerde hij uit en legde het onder zagen en onder ijzeren dorswagens en onder ijzeren bijlen, en deed hen door den ticheloven doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden der kinderen Ammons. Daarna keerde David en al het volk weder naar Jeruzalem. |
27 De 75ziel des mensen is een 76lamp des HEEREN, doorzoekende 77al de binnenkameren des buiks. | | 75 Versta de redelijke ziel, die met het natuurlijke licht van vernuft en onderscheid tussen goed en kwaad begiftigd is, of ook met het bovennatuurlijke der wedergeboorte, waardoor de mens verstaan kan wat hij geloven en hoe hij leven moet. |
76 Dat is, een klaarschijnend licht der wetenschap, gegeven en ontstoken van den Heere, waardoor de mens zichzelven vanbuiten en vanbinnen kent, en onder Gods beleid gestierd wordt in al zijn doen en laten. Vgl. Matth. 6:22, 23. Luk. 11:34, 35. 1 Kor. 2:11. Matth. 6:22 De kaars des lichaams is het oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw gehele lichaam verlicht wezen; Matth. 6:23 Maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien dan het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot zal de duisternis zelve zijn! Luk. 11:34 De kaars des lichaams is het oog; wanneer dan uw oog eenvoudig is, zo is ook uw gehele lichaam verlicht; maar zo het boos is, zo is ook uw gehele lichaam duister. Luk. 11:35 Zie dan toe dat niet het licht hetwelk in u is, duisternis zij. 1 Kor. 2:11 Want wie van de mensen weet hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand hetgeen Gods is, dan de Geest Gods. |
77 Dat is, al de binnenste delen der gedachten, genegenheden, affecten en der zeer verborgen consciëntie. Zie Job 15 op vers 2. Job 15:2 (kt.) Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind? |
28 78Weldadigheid en waarheid bewaren den koning, en door weldadigheid ondersteunt hij zijn troon. | | 78 Zie Ps. 101:1. Spr. 25:5. Ps. 101:1 EEN psalm van David. Ik zal van goedertierenheid en recht zingen; U zal ik psalmzingen, o HEERE. Spr. 25:5 Doe den goddeloze weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden. |
29 Der jongelingen sieraad is hun kracht, en tder ouden 79heerlijkheid is de grijsheid. | | t Spr. 16:31. Spr. 16:31 De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden. |
79 Te weten omdat de ouderdom menigmaal een zegen is, waarmede God de vromen vereert; en omdat daarbij ten meesten dele is wijsheid, ervaring en raadzaamheid. |
30 80Gezwellen der wonde zijn in den boze een zuivering, mitsgaders vde slagen 81van het binnenste des buiks. | | 80 De zin is, dat aan een mens die tot boosheid overgegeven is, geen betering te verwachten is, dan door zware lijfstraffen. |
v Spr. 10:13. Spr. 10:13 In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden, maar op den rug des verstandelozen de roede. |
81 Dat is, die tot het binnenste van lichaam en ziel doordringen. |