Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verscheidene beloften van grote nuttigheden voor degenen die de ware wijsheid met ijver natrachten en verkrijgen; bijzonderlijk dat zij gestierd en bewaard zullen worden in den weg des levens, en behouden van het goddeloze gezelschap, dat den weg des verderfs ingaat. |
De behartiging der wijsheid |
1 MIJN1 zoon, zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u 2weglegt, | | 1 Van het 22ste vers van het voorgaande hoofdstuk tot hiertoe heeft Salomo de woorden der Wijsheid verhaald. Nu spreekt hij weder in zijn eigen persoon, gelijk dit kan afgeleid worden uit de vergelijking der vss. 10, 15 van het voorgaande hoofdstuk. vers 10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal lieflijk zijn, vers 15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; |
2 Te weten als een schat en noodzakelijke waar. Zie Job 23 op vers 12. Insgelijks onder, vers 7. Job 23:12 (kt.) Het gebod Zijner lippen heb ik ook niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan het mij bescheiden deel weggelegd. vers 7 Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen die oprechtelijk wandelen, |
2 Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken, zo gij uw hart tot 3verstandigheid neigt, | | 3 Verstandigheid en verstand is nagenoeg één ding. Wat nu verstand is, zie Spr. 1 op vers 2. Spr. 1:2 (kt.) Om wijsheid en tucht te weten, om te verstaan redenen des verstands, |
3 4Ja, zo gij tot het verstand 5roept, uw stem 6verheft tot de verstandigheid, | | 4 Het Hebreeuwse woordje is alzo genomen 2 Kon. 18:34. 2 Kon. 18:34 Waar zijn de goden van Hamath en van Arpad? Waar zijn de goden van Sefarváïm, Hena en Ivva? Ja, hebben zij Samaría uit mijn hand gered? |
5 Dat is, met alle naarstigheid zoekt te krijgen. Het is een gelijkenis genomen van dengene die iemand noodzakelijk van node hebbende, denzelven met een ernstig en gestadig geroep zoekt bij zich te krijgen. |
6 Hebr. geeft. Alzo Spr. 1:20. Spr. 1:20 De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten, Zij verheft Haar stem op de straten. |
4 aZo gij haar zoekt als 7zilver, en naspeurt als verborgen schatten, | | a Matth. 13:44. Matth. 13:44 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een schat, in den akker verborgen, welken een mens gevonden hebbende, verborg dien, en van blijdschap over denzelven gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft, en koopt dienzelven akker. |
7 Vgl. Matth. 13:44, 45, 46. Matth. 13:44 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een schat, in den akker verborgen, welken een mens gevonden hebbende, verborg dien, en van blijdschap over denzelven gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft, en koopt dienzelven akker. Matth. 13:45 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk een koopman die schone parelen zoekt; Matth. 13:46 Dewelke hebbende één parel van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had, en kocht dezelve. |
5 Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis Gods 8vinden. | | 8 Te weten door Gods genadige verlichting, Jak. 1:5, die dengenen dewelke door de rechte middelen naar het goede trachten, hetzelve laat vinden, Matth. 7:7. Want dit woord ziet op het woord zoeken, hetwelk is in het laatste voorgaande vers. Vgl. Spr. 3:13 en de aant. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Spr. 3:13 Welgelukzalig is de mens die wijsheid vindt, en de mens die verstandigheid voortbrengt. |
6 bWant de HEERE geeft wijsheid; 9uit Zijn mond komt kennis en verstand. | | b 1 Kon. 3:9, 12. Jak. 1:5. 1 Kon. 3:9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart om Uw volk te richten, verstandiglijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? 1 Kon. 3:12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. |
9 Dat is, uit Zijn genadig welbehagen en door de openbaring van Zijn heilig Woord; want de mond Gods is somtijds Zijn wil en welbehagen, Deut. 8:3, somtijds de openbaring daarvan, Num. 9:18. Ps. 119:72. Deut. 8:3 En Hij verootmoedigde u en liet u hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekendmaakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit des HEEREN mond uitgaat. Num. 9:18 Naar den mond des HEEREN verreisden de kinderen Israëls, en naar des HEEREN mond legerden zij zich; al de dagen in dewelke de wolk over den tabernakel bleef, legerden zij zich. Ps. 119:72 De wet Uws monds is mij beter dan duizenden van goud of zilver. |
7 Hij legt weg voor de oprechten een 10bestendig wezen; 11Hij is een Schild dengenen die 12oprechtelijk wandelen, | | 10 Of: een vasten staat. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk wat wezenlijk is, vast en bestendig. Versta hier óf de ware wijsheid en vaste leer der waarheid, die gesteld wordt tegen de ijdele wetenschap dezer wereld, óf het eeuwige, hemelse goed, hetwelk wordt gesteld tegen de lichtvergankelijke dingen dezer aarde. Zie van het Hebreeuwse woord breder Job 5 op vers 12, en vgl. Ps. 37 op vers 3. Job 5:12 (kt.) Hij maakt teniet de gedachten der arglistigen, dat hun handen niet één ding uitrichten. Ps. 37:3 (kt.) Beth. Vertrouw op den HEERE en doe het goede; bewoon de aarde en voed u met getrouwheid. |
11 Te weten de Heere. Zie Gen. 15 op vers 1. Anderen verstaan door dit schild de ware en vaste wijsheid en leer der zaligheid. Vgl. Ps. 91:4. Gen. 15:1 (kt.) NA deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. Ps. 91:4 Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen; Zijn waarheid is een rondas en beukelaar. |
12 Dat is, leven in ongeveinsde vroomheid. Zie ook 1 Kon. 9:4. Ps. 26:11. Spr. 10:9; 20:7; 28:6, enz. Insgelijks zie Gen. 20 op vers 5. 1 Kon. 9:4 En zo gij voor Mijn aangezicht wandelen zult gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met volkomenheid des harten en met oprechtheid, om te doen naar al wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult, Ps. 26:11 Maar ik wandel in mijn oprechtheid; verlos mij dan en zijt mij genadig. Spr. 10:9 Die in oprechtheid wandelt, wandelt zeker; maar die zijn wegen verkeert, zal bekend worden. Spr. 20:7 De rechtvaardige wandelt steeds in zijn oprechtheid; welgelukzalig zijn zijn kinderen na hem. Spr. 28:6 De arme wandelende in zijn oprechtheid, is beter dan die verkeerd is van wegen, al is hij rijk. Gen. 20:5 (kt.) Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? En zij ook heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen heb ik dit gedaan. |
8 Opdat zij 13de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner 14gunstgenoten 15bewaren. | | 13 Dat is, steeds het voorschrift van Gods Woord volgen, hetwelk hen onderwees wat zij geloven en hoe zij leven moesten. Vgl. Gen. 18 op vers 19. Deze paden worden ook genaamd de paden der oprechtheid, vers 13, de paden des levens, vers 19, de weg der goeden en de paden der rechtvaardigen, vers 20, de weg der wijsheid en de sporen der oprechtheid, Spr. 4:11, enz. Zie breder 1 Kon. 8 op vers 36. Gen. 18:19 (kt.) Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft. vers 13 Van degenen die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; vers 19 Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen. vers 20 Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen. Spr. 4:11 Ik onderwijs u in den weg der wijsheid; ik doe u treden in de rechte sporen. 1 Kon. 8:36 (kt.) Hoor Gij dan in den hemel en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israël, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen, en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt. |
14 Zie van de betekenis van het Hebreeuwse woord 2 Kron. 6 op vers 41. Ps. 4:4. 2 Kron. 6:41 (kt.) En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer kracht; laat Uw priesters, HEERE God, met heil bekleed worden en laat Uw gunstgenoten over het goede blijde zijn. Ps. 4:4 Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep. |
15 Vgl. Ps. 1 op vers 6. Ps. 1:6 (kt.) Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. |
9 Dan zult gij verstaan 16gerechtigheid en recht, en billijkheden, en alle 17goed pad. | | 16 Zie van deze drie woorden Spr. 1 op vers 3. Spr. 1:3 (kt.) Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, gerechtigheid en recht en billijkheden, |
17 Hebr. alle spoor des goeds, dat is, weg die ten goede leidt. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een wagenspoor of wagenlees; doch wordt bij gelijkenis gebruikt van den weg der mensen, dat is, van hun handel en wandel, doen en laten. Zie vers 15. Ps. 23:3. Spr. 4:11; 5:21. Jes. 26:7. vers 15 Welker paden verkeerd zijn, en afwijkende in hun sporen; Ps. 23:3 Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil. Spr. 4:11 Ik onderwijs u in den weg der wijsheid; ik doe u treden in de rechte sporen. Spr. 5:21 Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijn gangen. Jes. 26:7 Het pad des rechtvaardigen is geheel effen; den gang des rechtvaardigen weegt Gij recht. |
10 Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal lieflijk zijn, | | |
11 Zo zal de bedachtzaamheid 18over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden; | | 18 Dat is, bewaren met bijzondere vlijt en zorgvuldigheid, gelijk de Hebreeuwse manier van spreken hier medebrengt, en is ook te vinden 1 Sam. 26:16. Spr. 6:22. 1 Sam. 26:16 Deze zaak die gij gedaan hebt, is niet goed; zo waarachtig als de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen des doods, gij die over uw heer, den gezalfde des HEEREN, geen wacht gehouden hebt. En nu, zie waar de spies des konings is en de waterfles die aan zijn hoofdeinde was. Spr. 6:22 Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken. |
12 Om u te redden van den 19kwaden weg, van den man die 20verkeerdheden spreekt; | | 19 Versta allerlei vals geloof en boze werken, strijdende tegen het voorschrift van Gods Woord en leidende ten verderve; die ook aldus genaamd is Ps. 119:101. Spr. 8:13; 28:10. Insgelijks de weg der valsheid, Ps. 119:29, de weg der zondaren, Ps. 1:1, de weg die niet goed is, Spr. 16:29, en hier terstond vers 13, de weg der duisternis. Insgelijks de goddeloze weg, Ez. 3:18. Ps. 119:101 Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden. Spr. 8:13 De vreze des HEEREN is te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. Spr. 28:10 Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg, zal zelf in zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beërven. Ps. 119:29 Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet. Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. Spr. 16:29 Een man des gewelds verlokt zijn naaste, en hij leidt hem in een weg die niet goed is. vers 13 Van degenen die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; Ez. 3:18 Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven; en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. |
20 Dat is, dingen die strijden tegen de waarheid der leer en de gerechtigheid des levens. Alzo vers 14. Deut. 32:20. Spr. 6:14; 8:13; 10:31, 32, enz. vers 14 Die blijde zijn in het kwaaddoen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden, Deut. 32:20 En Hij zeide: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen, Ik zal zien welk hunlieder einde zal wezen; want zij zijn een gans verkeerd geslacht, kinderen in welke geen trouw is. Spr. 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te allen tijde kwaad, hij werpt twisten in. Spr. 8:13 De vreze des HEEREN is te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. Spr. 10:31 De mond des rechtvaardigen brengt overvloediglijk wijsheid voort, maar de tong der verkeerdheden zal uitgeroeid worden. Spr. 10:32 De lippen des rechtvaardigen weten wat welgevallig is, maar de mond der goddelozen enkel verkeerdheid. |
13 Van degenen die 21de paden der oprechtheid 22verlaten, om 23te gaan in de wegen der duisternis; | | 21 Zie op vers 8. vers 8 (kt.) Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. |
22 Vgl. 2 Kron. 12 op vers 1. 2 Kron. 12:1 (kt.) HET geschiedde nu als Rehábeam het koninkrijk bevestigd had en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en gans Israël met hem. |
23 Dat is, te leven in ongeloof, dwaling, moedwillige zonde, ongerustheid des gemoeds, kwelling en ellende. Alzo is het woord duisternis genomen voor allerlei kwaad, hetwelk is in het verstand, den wil, de affecten, woorden, daden en in het gehele leven der mensen. Vgl. Pred. 2:14. Jes. 9:1. Rom. 2:19. Ef. 5:8, 11. Pred. 2:14 De ogen des wijzen zijn in zijn hoofd, maar de zot wandelt in de duisternis. Toen bemerkte ik ook dat enerlei geval hun allen bejegent. Jes. 9:1 HET volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen. Rom. 2:19 En gij betrouwt uzelven te zijn een leidsman der blinden, een licht dergenen die in duisternis zijn, Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts Ef. 5:11 En hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. |
14 Die blijde zijn in het kwaaddoen, zich verheugen in de verkeerdheden 24des kwaden, | | 24 Te weten óf persoons, óf werks. |
15 25Welker paden 26verkeerd zijn, en 27afwijkende in hun sporen; | | 25 Te weten dergenen die de oprechtheid verlaten, enz., van dewelke in de twee voorgaande verzen gesproken is. |
26 Dat is, krom en slom omlopende, afdwalende van het rechte voorschrift des geloofs en des levens. |
27 Te weten van den rechten en goeden weg. Alzo Spr. 3:32; 14:2. Spr. 3:32 Want de afwijker is den HEERE een gruwel, maar Zijn verborgenheid is met de oprechten. Spr. 14:2 Die in zijn oprechtheid wandelt, vreest den HEERE; maar die afwijkt in zijn wegen, veracht Hem. |
16 28Om u te redden van de 29vreemde vrouw, cvan de onbekende, 30die met haar redenen vleit, | | 28 Dit vers hangt aan het voorgaande 11de vers. |
29 Dat is, die uw eigen niet is, maar eens anders vrouw; en daartoe door haar ongeloof, kwaad leven en overspeligen wandel tot het ware volk Gods niet behoort. Daarom wordt zij ook een uitlandse of onbekende genoemd. Alzo Spr. 5:3; 6:24; 7:5. Spr. 5:3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honingzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; Spr. 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor de vleiing der vreemde tong. Spr. 7:5 Opdat zij u bewaren voor de vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. |
c Spr. 5:3; 6:24; 7:5. Spr. 5:3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honingzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; Spr. 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor de vleiing der vreemde tong. Spr. 7:5 Opdat zij u bewaren voor de vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. |
30 Of: die haar redenen smijdig maakt, of: gladde of smekende woorden geeft, waarmede zij de mannen ontuchtiglijk aanlokt. Vgl. Spr. 5:3; 6:24; 7:5. Spr. 5:3 Want de lippen der vreemde vrouw druppen honingzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; Spr. 6:24 Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor de vleiing der vreemde tong. Spr. 7:5 Opdat zij u bewaren voor de vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit. |
17 Die den 31leidsman harer jonkheid verlaat, en 32het verbond haars Gods vergeet. | | 31 Dat is, haar wettigen man, dien zij in haar jonkheid getrouwd heeft en die haar hoofd en voogd is. |
32 Dat is, de beloofde huwelijkse trouw, dewelke Gods verbond genaamd wordt, niet alleen omdat het huwelijk van God ingesteld is, maar ook omdat God daarin man en vrouw samenvoegt, en Hij van zulke verbintenis, als voor Hem gedaan zijnde, Getuige en Toeziener is. Zie Mal. 2:14, enz. Mal. 2:14 Gij nu zegt: Waarom? Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt, daar zij toch uw gezellin en de huisvrouw uws verbonds is. |
18 33Want haar huis helt 34naar den dood, en haar paden naar de 35overledenen. | | 33 Dit vers hangt aan het voorgaande 16de vers. Alsof hij zeide: Ik heb niet tevergeefs verklaard dat de wijsheid u van de vreemde vrouw verlossen zou; want dit is een zeer grote weldaad, omdat de vreemde vrouw de mensen tot den dood leidt. |
34 De zin is, dat de straf van het overspel is des mensen ondergang, naar ziel en lichaam. Het is een gelijkenis genomen van een hellenden wand, die nabij zijn val is. |
35 Het Hebreeuwse woord, hetwelk somtijds betekent reuzen, wordt hier genomen voor doden, overledenen, afgestorvenen. Zie Job 26 op vers 5. Job 26:5 (kt.) De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun inwoners. |
19 Allen die 36tot haar ingaan, 37zullen niet wederkomen, en zullen de paden 38des levens niet aantreffen. | | 36 Zie Gen. 6 op vers 4. Gen. 6:4 (kt.) In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren en zich kinderen gewonnen hadden; dezen zijn de geweldigen, die vanouds geweest zijn mannen van naam. |
37 Te weten van den weg des doods, dien zij door de zonde des overspels ingegaan zijn. |
38 Dat is, die ten leven leiden. Alzo Spr. 5:6; 6:23; 15:24. Spr. 5:6 Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt. Spr. 6:23 Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens, Spr. 15:24 De weg des levens is den verstandige naar boven, opdat hij afwijke van de hel beneden. |
20 39Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de 40paden der 41rechtvaardigen. | | 39 Dit vers hangt aan het voorgaande 11de vers: Zo zal de bedachtzaamheid, enz., of aan het 16de vers: Om u te redden van de, enz. |
40 Dat is, de voorbeelden der vromen, die God recht gekend en gevreesd hebben. Dezen worden ons bevolen na te volgen, en niet degenen die zich tot onkuisheid of andere zonden begeven. |
41 Dezen worden overal in dit boek gesteld tegen de goddelozen en onvromen, die God niet kennen noch gehoorzamen. |
21 dWant de vromen 42zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin 43overblijven. | | d Ps. 37:29. Ps. 37:29 De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. |
42 Vgl. Ps. 37:9, 11, 22, 29, 34, en de aant. op vers 29. Ps. 37:9 Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. Ps. 37:11 De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. Ps. 37:22 Want Zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten, maar Zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden. Ps. 37:29 De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. Ps. 37:34 Koph. Wacht op den HEERE en houd Zijn weg, en Hij zal u verhogen om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult zien dat de goddelozen worden uitgeroeid. Ps. 37:29 (kt.) De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. |
43 Te weten niet alleen in het gemeen, omdat er altijd een kerk en volk Gods blijven zal, maar ook in het bijzonder, omdat God geen der Zijnen, in wat nood ook dat zij komen, immermeer verlaten zal, maar tot den dood toe met Zijn zegen achtervolgen. |
22 eMaar de goddelozen 44zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de 45trouwelozen zullen ervan uitgerukt worden. | | e Job 18:17. Ps. 104:35. Job 18:17 Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straat. Ps. 104:35 De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel. Hallelujah. |
44 Hun dood is een merkelijke uitroeiing, omdat zij in groten voorspoed en weelde zittende, haastelijk daaruit weggenomen en tot het eeuwige verderf bewaard worden. Vgl. Ps. 37:2, 9, enz. Ps. 37:2 Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen. Ps. 37:9 Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden; maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. |
45 Versta door dezen die door grote en moedwillige ongerechtigheid overtreden den schuldigen plicht, dien zij God of hun naaste schuldig zijn. Vgl. 1 Sam. 15:18. Ps. 1:1 en de aantt. 1 Sam. 15:18 En de HEERE heeft u op den weg gezonden, en gezegd: Ga heen en verban de zondaars, de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat gij dezelve tenietdoet. Ps. 1:1 WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |