Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 19 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Spreuken 19

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Armen en rijken, vss. 1, 4, 7, 22. Onbedachtzaamheid, 2. Zotheid, dwaasheid, spotternij, 1, 3, 10, 29. Vrienden, 4. Valse getuigen, leugentaal, 5, 9, 22, 28. Prinsen en giften, 6. Verstand en wijsheid, 8, 11, 20, 25. Heersen van een knecht, 10. Zachtmoedigheid, 11. Konings genade en ongenade, 12. Zotte zoon, 13, 26. Kijfachtige en verstandige vrouw, 13, 14. Luiheid, 15, 24. Godzaligheid en goddeloosheid, 16. Milddadigheid aan armen, 17. Tucht, 18, 20, 25, 27. Toornigheid, 19. Gods raad, 21. IJdele roem van weldadigheid, 22. Vreze des Heeren, 23.
 
Zachtmoedigheid en grimmigheid
1 DEa arme 1in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan 2de verkeerde van lippen, en die een 3zot is.
a Spr. 28:6. verwijsteksten
1 Dat is, in ongeveinsde vroomheid levende. Zie Spr. 2 op vers 7. verwijsteksten
2 Zie Spr. 2 op vers 12. verwijsteksten
3 Zie Spr. 1 op vers 22. verwijsteksten
 
2 Ook is de 4ziel 5zonder wetenschap 6niet goed; en die met de voeten 7haastig is, zondigt.
4 Dat is, de lust en genegenheid om iets te doen of te laten. Zie Ps. 27 op vers 12. De profeet bestraft twee dingen: I. Tot iets genegen te zijn waarvan men geen verstand heeft. II. Zo men er verstand van heeft, met onbedachte en haastige zinnen dat aan te gaan en na te jagen. verwijsteksten
5 Dat is, die niet verstaat wat zij doen of laten moet om God te behagen en stichtelijk met de mensen te verkeren.
6 Dat is, zeer kwaad en schadelijk. Vgl. Spr. 17:26 en de aant. verwijsteksten
7 Te weten ten kwade. Of versta die haastelijk voortloopt met zijn onbedachte zinnen en voortdrijvende affecten, zonder eerst welberaden te zijn. Zie Spr. 1 op vers 15. verwijsteksten
 
3 bDe dwaasheid des mensen zal 8zijn weg verkeren, en zijn hart zal zich 9tegen den HEERE vergrammen.
b Jak. 1:13, 14, 15. verwijsteksten
8 Dat is, zijn voorstel, handel en affaires doen mislukken, kwalijk slagen en te gronde brengen.
9 Dat is, zal murmureren en zich ontstellen met een gevoelen alsof de schuld bij den Heere was, dat al zijn voornemen en doen verloren gaat.
 
4 cHet goed brengt vele vrienden toe, maar de arme wordt van zijn 10vriend gescheiden.
c Spr. 14:20. verwijsteksten
10 Al heeft hij maar één vriend, van dien zelfs wordt hij ook dikwijls verlaten.
 
5 d11Een vals getuige zal 12niet onschuldig zijn; en die 13leugens blaast, zal niet ontkomen.
d Deut. 19:19. Spr. 21:28. verwijsteksten
11 Hebr. Een getuige der valsheden.
12 Dat is, niet ongestraft. Zie 1 Kon. 2 op vers 9. verwijsteksten
13 Alzo Spr. 6:19. Zie de aant. aldaar. verwijsteksten
 
6 Velen smeken het 14aangezicht des 15prinsen, en eenieder is een vriend 16dengene die giften geeft.
14 Dat is, den persoon. Zie van het Hebreeuwse woord in denzelfden zin genomen Job 11:19 en de aant. verwijsteksten
15 Of: des milden. Zie van het Hebreeuwse woord nadib Job 12 op vers 21. verwijsteksten
16 Hebr. den man of des mans der gift, dat is, die genegen is te geven en mildelijk te delen.
 
7 eAl de 17broederen des 18armen 19haten hem; hoeveel te meer gaan 20zijn vrienden verre van hem! 21Hij 22loopt hen na met 23woorden die 24niets zijn.
e Spr. 14:20. verwijsteksten
17 Dat is, die hem in maagschap bestaan, hoewel niet toegedaan in oprechte en ongeveinsde liefde.
18 Dat is, desgenen die verarmd is en vervallen van goed.
19 Dat is, verlaten hem, even alsof zij hem haatten; of: zij hebben hem minder lief dan eer hij arm was. Zie Gen. 29 op vers 31. verwijsteksten
20 Dat is, zijn bekenden en metgezellen, hoewel maar in den schijn. Want hoedanig een ongeveinsde vriend is, zie Spr. 17:17; 18:24. verwijsteksten
21 Te weten de arme.
22 Te weten zijn broederen en vrienden.
23 Te weten waardoor hij hen om hulp roept.
24 Dat is, van geen kracht noch waarde, overmits zij niet aangenomen, maar veracht worden. Of: maar zij, te weten de broederen en vrienden, zijn dezelve niet, te weten waarvoor zij zich uitgaven, eer de verarmde uit oorzaak zijner armoede hen naliep. Anders: Hij volgt woorden die niets zijn, dat is, hij steunt op de beloften, die zij hem gegeven hebben eer hij arm werd, die van geen waarde zijn.
 
8 Die 25verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de 26verstandigheid waar, om 27het goede te vinden.
25 Dat is, die verstand zoekt te bekomen. Hebr. het hart; welk woordje dikwijls in de Heilige Schrift voor wijsheid en verstand genomen wordt. Zie Job 9 op vers 4. verwijsteksten
26 Zie Spr. 1 op vers 3. verwijsteksten
27 Zie Spr. 16 op vers 20. verwijsteksten
 
9 f28Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugens blaast, zal vergaan.
f vers 5. verwijsteksten
28 Hebr. Een getuige der valsheden. Alzo vers 5. Zie aldaar de aantt. verwijsteksten
 
10 De weelde staat 29een zot niet wel; ghoeveel te min een knecht te heersen over vorsten.
29 De reden is, omdat hij daardoor nog zotter wordt, dat is, darteler en moedwilliger.
g Spr. 30:22. verwijsteksten
 
11 Het verstand des mensen 30vertrekt zijn toorn; en 31zijn sieraad is 32de overtreding voorbij te gaan.
30 Hebr. verlengt, dat is, vertraagt zijn toorn, stelt hem uit, houdt hem in. Anders: Het is een kloek verstand des mensen dat hij zijn toorn vertrekt. Dezelfde manier van spreken is ook Jes. 48:9. verwijsteksten
31 Te weten des mensen.
32 Dat is, het kwaad dat hem aangedaan is, voorbij te gaan, met hetzelve te vergeten en te vergeven, naar dat de ere Gods en de stichting der mensen zulks lijden kunnen.
 
12 hDes konings gramschap is als het brullen eens 33jongen leeuws, maar i34zijn welgevallen is als 35dauw op het kruid.
h Spr. 16:14; 20:2. verwijsteksten
33 Genaamd bij de Hebreeën chephir, die zeer moedig en fel is, zijnde ouder en meerder dan het welp van een leeuw, hetwelk zij gur noemen. Zie Ez. 19:2. verwijsteksten
i Spr. 16:15. verwijsteksten
34 Dat is, zijn gunst en goedwilligheid die hij iemand toedraagt.
35 Waardoor het kruid bevochtigd, verkwikt en gevoed wordt.
 
13 kEen zotte zoon is zijn vader grote 36ellende, en lde kijverijen ener 37vrouw als een 38gestadig druipen.
k Spr. 10:1; 15:20; 17:25. verwijsteksten
36 Het Hebreeuwse woord staat in het meervoud, om de grootheid of veelheid van de ellende en van het verdriet uit te drukken.
l Spr. 21:19; 27:15. verwijsteksten
37 Versta een huisvrouw die met haar gekijf veel ongenoegen, beroerte en schade in de huishouding kan aanrichten.
38 Te weten hetwelk het huis doet verrotten, het huisraad beschadigt, de huisgenoten kwelt, ja, eindelijk ook uit het huis jaagt.
 
14 Huis en goed 39is een erve van de vaderen, mmaar een verstandige vrouw 40is van den HEERE.
39 Dat is, worden geërfd van de ouders.
m Spr. 18:22. verwijsteksten
40 Te weten als een bijzondere gave, die niet allen gegeven wordt, en niet komt door erfenis en successie. Zie Spr. 18:22. verwijsteksten
 
15 n41Luiheid doet in diepen slaap vallen, oen 42een bedrieglijke ziel zal hongeren.
n Spr. 6:9; 20:13. verwijsteksten
41 De luiheid brengt lediggang voort; de lediggang werkt slaapzucht; waaruit dan komt ongezondheid, vaddigheid der leden en domheid des geestes; met dewelke ook armoede pleegt te volgen.
o Spr. 10:4. verwijsteksten
42 Versta een mens die niet werken wil, en daarom door kwade praktijken zoekt den kost te krijgen. Vgl. Spr. 10 op vers 4. verwijsteksten
 
16 Die het p43gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die 44zijn wegen veracht, zal sterven.
p Spr. 3:21, 22. Luk. 11:28. verwijsteksten
43 Dat is, de geboden, te weten Godes, en voornamelijk die Hij gebiedt in de wet der zeden. Zie Gen. 26 op vers 5. verwijsteksten
44 Dat is, geen acht geeft op zijn handel en wandel, doen en laten, om zulks alles naar het Woord Gods aan te stellen.
 
17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en 45Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
45 Namelijk de Heere.
 
18 q46Tuchtig uw zoon als er nog 47hoop is, maar r48verhef uw ziel niet om hem 49te doden.
q Spr. 13:24; 23:13. verwijsteksten
46 Te weten met woorden en slagen. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 9 op vers 7. verwijsteksten
47 Te weten dat hij door onderwijs en kastijding zou mogen gebeterd worden.
r Ef. 6:4. verwijsteksten
48 Dat is, vaar niet uit met een kwade begeerte om, enz. Het verheffen zijner ziel betekent wel somtijds goede en geoorloofde drijving des gemoeds, verenigd met grote begeerte en verlangen, als Deut. 24:15. Ps. 25:1. Jer. 44:14, maar het betekent ook lust en drijving tot hetgeen dat kwaad is, als hier. Ps. 24:4. Hos. 4:8. Anders: en uw hart vergeve hem niet tot zijn verderf, of: verhef uw ziel niet om zijn getier, dat is, vraag er niet naar. verwijsteksten
49 Te weten door gebrek van straf, of te veel slaan, of andere hardigheid.
 
19 50Die groot is van grimmigheid, zal 51straf dragen; want zo gij hem 52uitredt, zo zult gij nog moeten 53voortvaren.
50 Te weten de zoon die zeer moedwillig en korzelig is, of om der straf wil veel getier en grote beroerte maakt.
51 Dat is, behoort de straf niet te ontgaan, zelfs ook om zijn onmatig gebaar dat hij aanstelt.
52 Te weten uit de straf die hij verdiend heeft.
53 Te weten met hem te straffen, overmits hij los zijnde van de kastijding, bozer zal worden en een oorzaak van veel kwaad. Of: hij zal boete betalen; want zo gij hem uithelpt, dat is, de boete voor hem betaalt, zult gij het meer moeten doen. Sommigen nemen deze spreuk in het gemeen van alle zeer grimmige mensen.
 
20 Hoor 54raad en ontvang 55tucht, opdat gij in uw 56laatste wijs zijt.
54 Te weten goeden en wijzen raad.
55 Dat is, ware onderwijzing door woorden, of ook kastijding door straffen. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 7 op vers 22, en vgl. Spr. 9 op vers 7. verwijsteksten
56 Zie van dit woord Ps. 37 op vers 37. verwijsteksten
 
21 57In het hart 58des mans zijn vele gedachten, smaar 59de raad des HEEREN, die zal bestaan.
57 Te weten die nimmermeer uit het hart komen metterdaad, ja, ook niet met woorden; gelijk deze zin uit de tegenstelling van het volgende lid van dit vers kan afgeleid worden.
58 Dat is, des mensen. Zie Job 12 op vers 10. verwijsteksten
s Job 23:13. Ps. 33:11; 115:3. Jes. 46:10. verwijsteksten
59 Dat is, wat God besloten heeft. Alzo Ps. 33:11. Jes. 25:1. Hand. 2:23. verwijsteksten
 
22 De wens 60des mensen is 61zijn weldadigheid; maar 62de arme is beter dan een 63leugenachtig man.
60 Te weten die gaarne rijk zou wezen om eenieder (zo hij zegt) goed te doen, maar evenwel als hij rijk geworden is, dat niet doet. Anders: De wens des mensen zij zijn weldadigheid.
61 Dat is, rijk te zijn om goed aan den behoeftige te doen.
62 Dat is, die niet heeft om anderen te helpen, en ook met geen ijdele beloften zich tentoonstelt.
63 Te weten die kan en belooft weldadigheid te bewijzen, doch dat metterdaad niet volbrengt.
 
23 De vreze des HEEREN 64is ten leven; twant men 65zal 66verzadigd zijnde 67vernachten; met het 68kwaad zal men 69niet bezocht worden.
64 Dat is, profijtelijk voor het tijdelijke en het eeuwige leven, 1 Tim. 4:8. verwijsteksten
t Ps. 34:10. verwijsteksten
65 Te weten als men de ware vreze des Heeren heeft.
66 Te weten met Gods goederen en weldaden.
67 Dat is, goede rust hebben. Vgl. Ps. 25:13. Van het tegendeel zie Ps. 59:15, 16. verwijsteksten
68 Te weten der straf.
69 Namelijk ten verderve. Van het woord bezoeken zie Gen. 21 op vers 1. verwijsteksten
 
24 vEen luiaard verbergt de hand 70in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.
v Spr. 26:15. verwijsteksten
70 Dat is, hij wil zijn hand aan geen werk slaan. Anders: in den schotel, te weten om spijze daaruit te nemen. De zin is, dat hij zo lui is, dat hij nauwelijks de moeite wil doen om te eten. Het is een overtollige manier van spreken. Vgl. Spr. 26:15. verwijsteksten
 
25 x71Sla den 72spotter, zo zal de 73slechte kloekzinnig worden; en 74bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.
x Spr. 21:11. verwijsteksten
71 Te weten om hem over zijn spotternij te straffen.
72 Zie Ps. 1 op vers 1. verwijsteksten
73 Dit woord is hier in het goede genomen voor de onwetenden en eenvoudigen die leerzaam zijn. Zie Spr. 1 op vers 4. verwijsteksten
74 Te weten met woorden. Alzo Gen. 21:25. Job 15:3. Spr. 9:8. verwijsteksten
 
26 75Wie den vader 76verwoest of de moeder verjaagt, is een zoon die 77beschaamd maakt en schande aandoet.
75 Te weten zijn eigen vader of moeder.
76 Dat is, bloot en berooid maakt. Zie van het Hebreeuwse woord ook Richt. 5 op vers 27. Of: Wie den vader verwoest, verjaagt de moeder, hij is een zoon, enz. verwijsteksten
77 Zie Spr. 10 op vers 5. verwijsteksten
 
27 Laat af, 78mijn zoon, 79horende de tucht, af te dwalen van de redenen 80der wetenschap.
78 Zie Spr. 1 op vers 8. verwijsteksten
79 Anders: Laat af, mijn zoon, van te horen het onderwijs, strekkende tot het afdwalen, enz. Te weten kwaad onderwijs, kwade tucht. Zie Spr. 7:22; 16:22 en de aantt. verwijsteksten
80 Dat is, die wetenschap voortbrengen.
 
28 Een 81Belialsgetuige 82bespot het recht, en de mond der goddelozen 83slokt de ongerechtigheid in.
81 Versta een deugniet, die naar niemand wil horen. Zie Deut. 13 op vers 13. verwijsteksten
82 Dewijl hij met valse getuigenis den rechter bedriegt. Anders: verbloemt de rechtszaak, dat is, geeft het een luister met zijn schone woorden en schijnbare redenen. Zie Spr. 14 op vers 9. verwijsteksten
83 Gelijk de dronkaards hun drank ingieten. Vgl. Job 15:16. Anders: verslindt de ongerechtigheid, dat is, bedekt ze, of verbergt ze onder een bemanteling van woorden. Want wat verslonden en ingezwolgen is, wordt voor der mensen ogen weggedaan en verborgen. verwijsteksten
 
29 84Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.
84 Dat is, straffen, zo Goddelijke als menselijke, tijdelijke als eeuwige. Alzo Ps. 119:120. Jer. 48:47. Luk. 24:20. Rom. 13:2. verwijsteksten

Einde Spreuken 19