Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Armen en rijken, vss. 1, 4, 7, 22. Onbedachtzaamheid, 2. Zotheid, dwaasheid, spotternij, 1, 3, 10, 29. Vrienden, 4. Valse getuigen, leugentaal, 5, 9, 22, 28. Prinsen en giften, 6. Verstand en wijsheid, 8, 11, 20, 25. Heersen van een knecht, 10. Zachtmoedigheid, 11. Konings genade en ongenade, 12. Zotte zoon, 13, 26. Kijfachtige en verstandige vrouw, 13, 14. Luiheid, 15, 24. Godzaligheid en goddeloosheid, 16. Milddadigheid aan armen, 17. Tucht, 18, 20, 25, 27. Toornigheid, 19. Gods raad, 21. IJdele roem van weldadigheid, 22. Vreze des Heeren, 23. |
Zachtmoedigheid en grimmigheid |
1 DEa arme 1in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan 2de verkeerde van lippen, en die een 3zot is. |
| a Spr. 28:6. |
| Spr. 28:6 De arme wandelende in zijn oprechtheid, is beter dan die verkeerd is van wegen, al is hij rijk. |
| 1 Dat is, in ongeveinsde vroomheid levende. Zie Spr. 2 op vers 7. |
| Spr. 2:7 (kt.) Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen die oprechtelijk wandelen, |
| 2 Zie Spr. 2 op vers 12. |
| Spr. 2:12 (kt.) Om u te redden van den kwaden weg, van den man die verkeerdheden spreekt; |
| 3 Zie Spr. 1 op vers 22. |
| Spr. 1:22 (kt.) Gij slechten, hoelang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? |
|
2 Ook is de 4ziel 5zonder wetenschap 6niet goed; en die met de voeten 7haastig is, zondigt. |
| 4 Dat is, de lust en genegenheid om iets te doen of te laten. Zie Ps. 27 op vers 12. De profeet bestraft twee dingen: I. Tot iets genegen te zijn waarvan men geen verstand heeft. II. Zo men er verstand van heeft, met onbedachte en haastige zinnen dat aan te gaan en na te jagen. |
| Ps. 27:12 (kt.) Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. |
| 5 Dat is, die niet verstaat wat zij doen of laten moet om God te behagen en stichtelijk met de mensen te verkeren. |
| 6 Dat is, zeer kwaad en schadelijk. Vgl. Spr. 17:26 en de aant. |
| Spr. 17:26 Het is niet goed den rechtvaardige ook te doen boeten; dat de prinsen iemand slaan zouden om hetgeen dat recht is. |
| 7 Te weten ten kwade. Of versta die haastelijk voortloopt met zijn onbedachte zinnen en voortdrijvende affecten, zonder eerst welberaden te zijn. Zie Spr. 1 op vers 15. |
| Spr. 1:15 (kt.) Mijn zoon, wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad. |
|
3 bDe dwaasheid des mensen zal 8zijn weg verkeren, en zijn hart zal zich 9tegen den HEERE vergrammen. |
| b Jak. 1:13, 14, 15. |
| Jak. 1:13 Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. Jak. 1:14 Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Jak. 1:15 Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. |
| 8 Dat is, zijn voorstel, handel en affaires doen mislukken, kwalijk slagen en te gronde brengen. |
| 9 Dat is, zal murmureren en zich ontstellen met een gevoelen alsof de schuld bij den Heere was, dat al zijn voornemen en doen verloren gaat. |
|
4 cHet goed brengt vele vrienden toe, maar de arme wordt van zijn 10vriend gescheiden. |
| c Spr. 14:20. |
| Spr. 14:20 De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat, maar de liefhebbers des rijken zijn vele. |
| 10 Al heeft hij maar één vriend, van dien zelfs wordt hij ook dikwijls verlaten. |
|
5 d11Een vals getuige zal 12niet onschuldig zijn; en die 13leugens blaast, zal niet ontkomen. |
| d Deut. 19:19. Spr. 21:28. |
| Deut. 19:19 Zo zult gijlieden hem doen gelijk als hij zijn broeder dacht te doen; alzo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen; Spr. 21:28 Een leugenachtig getuige zal vergaan, en een man die hoort, zal spreken tot overwinning. |
| 11 Hebr. Een getuige der valsheden. |
| 12 Dat is, niet ongestraft. Zie 1 Kon. 2 op vers 9. |
| 1 Kon. 2:9 (kt.) Maar nu, houd hem niet onschuldig, dewijl gij een wijs man zijt; en gij zult weten wat gij hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in het graf doet dalen. |
| 13 Alzo Spr. 6:19. Zie de aant. aldaar. |
| Spr. 6:19 Een vals getuige die leugens blaast, en die tussen broederen krakelen inwerpt. |
|
6 Velen smeken het 14aangezicht des 15prinsen, en eenieder is een vriend 16dengene die giften geeft. |
| 14 Dat is, den persoon. Zie van het Hebreeuwse woord in denzelfden zin genomen Job 11:19 en de aant. |
| Job 11:19 En gij zult nederliggen en niemand zal u verschrikken, en velen zullen uw aangezicht smeken. |
| 15 Of: des milden. Zie van het Hebreeuwse woord nadib Job 12 op vers 21. |
| Job 12:21 (kt.) Hij giet verachting over de prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen. |
| 16 Hebr. den man of des mans der gift, dat is, die genegen is te geven en mildelijk te delen. |
|
7 eAl de 17broederen des 18armen 19haten hem; hoeveel te meer gaan 20zijn vrienden verre van hem! 21Hij 22loopt hen na met 23woorden die 24niets zijn. |
| e Spr. 14:20. |
| Spr. 14:20 De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat, maar de liefhebbers des rijken zijn vele. |
| 17 Dat is, die hem in maagschap bestaan, hoewel niet toegedaan in oprechte en ongeveinsde liefde. |
| 18 Dat is, desgenen die verarmd is en vervallen van goed. |
| 19 Dat is, verlaten hem, even alsof zij hem haatten; of: zij hebben hem minder lief dan eer hij arm was. Zie Gen. 29 op vers 31. |
| Gen. 29:31 (kt.) Toen nu de HEERE zag dat Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar. |
| 20 Dat is, zijn bekenden en metgezellen, hoewel maar in den schijn. Want hoedanig een ongeveinsde vriend is, zie Spr. 17:17; 18:24. |
| Spr. 17:17 Een vriend heeft te allen tijde lief, en een broeder wordt in de benauwdheid geboren. Spr. 18:24 Een man die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden; want er is een liefhebber die meer aankleeft dan een broeder. |
| 21 Te weten de arme. |
| 22 Te weten zijn broederen en vrienden. |
| 23 Te weten waardoor hij hen om hulp roept. |
| 24 Dat is, van geen kracht noch waarde, overmits zij niet aangenomen, maar veracht worden. Of: maar zij, te weten de broederen en vrienden, zijn dezelve niet, te weten waarvoor zij zich uitgaven, eer de verarmde uit oorzaak zijner armoede hen naliep. Anders: Hij volgt woorden die niets zijn, dat is, hij steunt op de beloften, die zij hem gegeven hebben eer hij arm werd, die van geen waarde zijn. |
|
8 Die 25verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de 26verstandigheid waar, om 27het goede te vinden. |
| 25 Dat is, die verstand zoekt te bekomen. Hebr. het hart; welk woordje dikwijls in de Heilige Schrift voor wijsheid en verstand genomen wordt. Zie Job 9 op vers 4. |
| Job 9:4 (kt.) Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? |
| 26 Zie Spr. 1 op vers 3. |
| Spr. 1:3 (kt.) Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, gerechtigheid en recht en billijkheden, |
| 27 Zie Spr. 16 op vers 20. |
| Spr. 16:20 (kt.) Die op het Woord verstandiglijk let, zal het goede vinden, en die op den HEERE vertrouwt, die is welgelukzalig. |
|
9 f28Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugens blaast, zal vergaan. |
| f vers 5. |
| vers 5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugens blaast, zal niet ontkomen. |
| 28 Hebr. Een getuige der valsheden. Alzo vers 5. Zie aldaar de aantt. |
| vers 5 Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugens blaast, zal niet ontkomen. |
|
10 De weelde staat 29een zot niet wel; ghoeveel te min een knecht te heersen over vorsten. |
| 29 De reden is, omdat hij daardoor nog zotter wordt, dat is, darteler en moedwilliger. |
| g Spr. 30:22. |
| Spr. 30:22 Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is; |
|
11 Het verstand des mensen 30vertrekt zijn toorn; en 31zijn sieraad is 32de overtreding voorbij te gaan. |
| 30 Hebr. verlengt, dat is, vertraagt zijn toorn, stelt hem uit, houdt hem in. Anders: Het is een kloek verstand des mensen dat hij zijn toorn vertrekt. Dezelfde manier van spreken is ook Jes. 48:9. |
| Jes. 48:9 Om Mijns Naams wil zal Ik Mijn toorn langer uitstellen, en om Mijns roems wil zal Ik, u ten goede, Mij
bedwingen, opdat Ik u niet afhouwe. |
| 31 Te weten des mensen. |
| 32 Dat is, het kwaad dat hem aangedaan is, voorbij te gaan, met hetzelve te vergeten en te vergeven, naar dat de ere Gods en de stichting der mensen zulks lijden kunnen. |
|
12 hDes konings gramschap is als het brullen eens 33jongen leeuws, maar i34zijn welgevallen is als 35dauw op het kruid. |
| h Spr. 16:14; 20:2. |
| Spr. 16:14 De grimmigheid des konings is als de boden des doods, maar een wijs man zal die verzoenen. Spr. 20:2 De schrik eens konings is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel. |
| 33 Genaamd bij de Hebreeën chephir, die zeer moedig en fel is, zijnde ouder en meerder dan het welp van een leeuw, hetwelk zij gur noemen. Zie Ez. 19:2. |
| Ez. 19:2 En zeg: Wat was uw moeder? Een leeuwin, onder de leeuwen nederliggende; zij bracht haar welpen op in het midden der jonge leeuwen. |
| i Spr. 16:15. |
| Spr. 16:15 In het licht van des konings aangezicht is leven, en zijn welgevallen is als een wolk des spaden regens. |
| 34 Dat is, zijn gunst en goedwilligheid die hij iemand toedraagt. |
| 35 Waardoor het kruid bevochtigd, verkwikt en gevoed wordt. |
|
13 kEen zotte zoon is zijn vader grote 36ellende, en lde kijverijen ener 37vrouw als een 38gestadig druipen. |
| k Spr. 10:1; 15:20; 17:25. |
| Spr. 10:1 DE spreuken van Sálomo. Een wijs zoon verblijdt den vader, maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. Spr. 15:20 Een wijs zoon zal den vader verblijden, maar een zot mens veracht zijn moeder. Spr. 17:25 Een zotte zoon is een verdriet voor zijn vader, en bittere droefheid voor degene die hem gebaard heeft. |
| 36 Het Hebreeuwse woord staat in het meervoud, om de grootheid of veelheid van de ellende en van het verdriet uit te drukken. |
| l Spr. 21:19; 27:15. |
| Spr. 21:19 Het is beter te wonen in een woest land dan bij een zeer kijfachtige en toornige huisvrouw. Spr. 27:15 Een gedurige druiping ten dage des slagregens en een kijfachtige huisvrouw zijn evengelijk. |
| 37 Versta een huisvrouw die met haar gekijf veel ongenoegen, beroerte en schade in de huishouding kan aanrichten. |
| 38 Te weten hetwelk het huis doet verrotten, het huisraad beschadigt, de huisgenoten kwelt, ja, eindelijk ook uit het huis jaagt. |
|
14 Huis en goed 39is een erve van de vaderen, mmaar een verstandige vrouw 40is van den HEERE. |
| 39 Dat is, worden geërfd van de ouders. |
| m Spr. 18:22. |
| Spr. 18:22 Wie een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE. |
| 40 Te weten als een bijzondere gave, die niet allen gegeven wordt, en niet komt door erfenis en successie. Zie Spr. 18:22. |
| Spr. 18:22 Wie een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE. |
|
15 n41Luiheid doet in diepen slaap vallen, oen 42een bedrieglijke ziel zal hongeren. |
| n Spr. 6:9; 20:13. |
| Spr. 6:9 Hoelang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan? Spr. 20:13 Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; open uw ogen, verzadig u met brood. |
| 41 De luiheid brengt lediggang voort; de lediggang werkt slaapzucht; waaruit dan komt ongezondheid, vaddigheid der leden en domheid des geestes; met dewelke ook armoede pleegt te volgen. |
| o Spr. 10:4. |
| Spr. 10:4 Die met een bedrieglijke hand werkt, wordt arm, maar de hand der vlijtigen maakt rijk. |
| 42 Versta een mens die niet werken wil, en daarom door kwade praktijken zoekt den kost te krijgen. Vgl. Spr. 10 op vers 4. |
| Spr. 10:4 (kt.) Die met een bedrieglijke hand werkt, wordt arm, maar de hand der vlijtigen maakt rijk. |
|
16 Die het p43gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die 44zijn wegen veracht, zal sterven. |
| p Spr. 3:21, 22. Luk. 11:28. |
| Spr. 3:21 Mijn zoon, laat ze niet afwijken van uw ogen; bewaar de bestendige wijsheid en bedachtzaamheid. Spr. 3:22 Want zij zullen het leven voor uw ziel zijn, en een aangenaamheid voor uw hals. Luk. 11:28 Maar Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen die het Woord Gods horen en hetzelve bewaren. |
| 43 Dat is, de geboden, te weten Godes, en voornamelijk die Hij gebiedt in de wet der zeden. Zie Gen. 26 op vers 5. |
| Gen. 26:5 (kt.) Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. |
| 44 Dat is, geen acht geeft op zijn handel en wandel, doen en laten, om zulks alles naar het Woord Gods aan te stellen. |
|
17 Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en 45Hij zal hem zijn weldaad vergelden. |
| 45 Namelijk de Heere. |
|
18 q46Tuchtig uw zoon als er nog 47hoop is, maar r48verhef uw ziel niet om hem 49te doden. |
| q Spr. 13:24; 23:13. |
| Spr. 13:24 Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging. Spr. 23:13 Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven; |
| 46 Te weten met woorden en slagen. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 9 op vers 7. |
| Spr. 9:7 (kt.) Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek. |
| 47 Te weten dat hij door onderwijs en kastijding zou mogen gebeterd worden. |
| r Ef. 6:4. |
| Ef. 6:4 En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren. |
| 48 Dat is, vaar niet uit met een kwade begeerte om, enz. Het verheffen zijner ziel betekent wel somtijds goede en geoorloofde drijving des gemoeds, verenigd met grote begeerte en verlangen, als Deut. 24:15. Ps. 25:1. Jer. 44:14, maar het betekent ook lust en drijving tot hetgeen dat kwaad is, als hier. Ps. 24:4. Hos. 4:8. Anders: en uw hart vergeve hem niet tot zijn verderf, of: verhef uw ziel niet om zijn getier, dat is, vraag er niet naar. |
| Deut. 24:15 Op zijn dag zult gij zijn loon geven en de zon zal daarover niet ondergaan, want hij is arm en zijn ziel verlangt daarnaar; dat hij tegen u niet roepe tot den HEERE en zonde in u zij. Ps. 25:1 EEN psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE, hef ik mijn ziel op. Jer. 44:14 Zodat het overblijfsel van Juda, die in Egypteland gekomen zijn om aldaar als vreemdelingen te verkeren, geen zal hebben die ontkome of overblijve; te weten om weder te keren in het land van Juda, waarnaar hun ziel verlangt weder te keren om aldaar te wonen; maar zij zullen er niet wederkeren, behalve die ontkomen zullen. Ps. 24:4 Die rein van handen en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedrieglijk zweert. Hos. 4:8 Zij eten de zonde Mijns volks, en verlangen, eenieder met zijn ziel, naar hun ongerechtigheid. |
| 49 Te weten door gebrek van straf, of te veel slaan, of andere hardigheid. |
|
19 50Die groot is van grimmigheid, zal 51straf dragen; want zo gij hem 52uitredt, zo zult gij nog moeten 53voortvaren. |
| 50 Te weten de zoon die zeer moedwillig en korzelig is, of om der straf wil veel getier en grote beroerte maakt. |
| 51 Dat is, behoort de straf niet te ontgaan, zelfs ook om zijn onmatig gebaar dat hij aanstelt. |
| 52 Te weten uit de straf die hij verdiend heeft. |
| 53 Te weten met hem te straffen, overmits hij los zijnde van de kastijding, bozer zal worden en een oorzaak van veel kwaad. Of: hij zal boete betalen; want zo gij hem uithelpt, dat is, de boete voor hem betaalt, zult gij het meer moeten doen. Sommigen nemen deze spreuk in het gemeen van alle zeer grimmige mensen. |
|
20 Hoor 54raad en ontvang 55tucht, opdat gij in uw 56laatste wijs zijt. |
| 54 Te weten goeden en wijzen raad. |
| 55 Dat is, ware onderwijzing door woorden, of ook kastijding door straffen. Zie van het Hebreeuwse woord Spr. 7 op vers 22, en vgl. Spr. 9 op vers 7. |
| Spr. 7:22 (kt.) Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien, Spr. 9:7 (kt.) Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek. |
| 56 Zie van dit woord Ps. 37 op vers 37. |
| Ps. 37:37 (kt.) Schin. Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn. |
|
21 57In het hart 58des mans zijn vele gedachten, smaar 59de raad des HEEREN, die zal bestaan. |
| 57 Te weten die nimmermeer uit het hart komen metterdaad, ja, ook niet met woorden; gelijk deze zin uit de tegenstelling van het volgende lid van dit vers kan afgeleid worden. |
| 58 Dat is, des mensen. Zie Job 12 op vers 10. |
| Job 12:10 (kt.) In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen. |
| s Job 23:13. Ps. 33:11; 115:3. Jes. 46:10. |
| Job 23:13 Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel begeert, dat zal Hij doen. Ps. 33:11 Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid; de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht. Ps. 115:3 Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. Jes. 46:10 Die van den beginne aan verkondig het einde, en vanouds af die dingen die nog niet geschied zijn; Die zeg: Mijn raad zal bestaan en Ik zal al Mijn welbehagen doen; |
| 59 Dat is, wat God besloten heeft. Alzo Ps. 33:11. Jes. 25:1. Hand. 2:23. |
| Ps. 33:11 Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid; de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht. Jes. 25:1 HEERE, Gij zijt mijn God, U zal ik verhogen, Uw Naam zal ik loven, want Gij hebt wonder gedaan; Uw raadslagen van verre zijn waarheid en
vastigheid. Hand. 2:23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; |
|
22 De wens 60des mensen is 61zijn weldadigheid; maar 62de arme is beter dan een 63leugenachtig man. |
| 60 Te weten die gaarne rijk zou wezen om eenieder (zo hij zegt) goed te doen, maar evenwel als hij rijk geworden is, dat niet doet. Anders: De wens des mensen zij zijn weldadigheid. |
| 61 Dat is, rijk te zijn om goed aan den behoeftige te doen. |
| 62 Dat is, die niet heeft om anderen te helpen, en ook met geen ijdele beloften zich tentoonstelt. |
| 63 Te weten die kan en belooft weldadigheid te bewijzen, doch dat metterdaad niet volbrengt. |
|
23 De vreze des HEEREN 64is ten leven; twant men 65zal 66verzadigd zijnde 67vernachten; met het 68kwaad zal men 69niet bezocht worden. |
| 64 Dat is, profijtelijk voor het tijdelijke en het eeuwige leven, 1 Tim. 4:8. |
| 1 Tim. 4:8 Want de lichamelijke oefening is tot weinig nut, maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens. |
| t Ps. 34:10. |
| Ps. 34:10 Jod. Vreest den HEERE, gij Zijn heiligen; want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. |
| 65 Te weten als men de ware vreze des Heeren heeft. |
| 66 Te weten met Gods goederen en weldaden. |
| 67 Dat is, goede rust hebben. Vgl. Ps. 25:13. Van het tegendeel zie Ps. 59:15, 16. |
| Ps. 25:13 Nun. Zijn ziel zal vernachten in het goede, en zijn zaad zal de aarde beërven. Ps. 59:15 Laat hen dan tegen den avond wederkeren, laat hen tieren als een hond en rondom de stad gaan; Ps. 59:16 Laat hen zelven omzwerven om spijze; en laat hen vernachten, al zijn zij niet verzadigd. |
| 68 Te weten der straf. |
| 69 Namelijk ten verderve. Van het woord bezoeken zie Gen. 21 op vers 1. |
| Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
|
24 vEen luiaard verbergt de hand 70in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. |
| v Spr. 26:15. |
| Spr. 26:15 De luiaard verbergt zijn hand in den boezem; hij is te moede om die weder tot zijn mond te brengen. |
| 70 Dat is, hij wil zijn hand aan geen werk slaan. Anders: in den schotel, te weten om spijze daaruit te nemen. De zin is, dat hij zo lui is, dat hij nauwelijks de moeite wil doen om te eten. Het is een overtollige manier van spreken. Vgl. Spr. 26:15. |
| Spr. 26:15 De luiaard verbergt zijn hand in den boezem; hij is te moede om die weder tot zijn mond te brengen. |
|
25 x71Sla den 72spotter, zo zal de 73slechte kloekzinnig worden; en 74bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. |
| x Spr. 21:11. |
| Spr. 21:11 Als men den spotter straft, wordt de slechte wijs; en als men den wijze onderricht, neemt hij wetenschap aan. |
| 71 Te weten om hem over zijn spotternij te straffen. |
| 72 Zie Ps. 1 op vers 1. |
| Ps. 1:1 (kt.) WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters. |
| 73 Dit woord is hier in het goede genomen voor de onwetenden en eenvoudigen die leerzaam zijn. Zie Spr. 1 op vers 4. |
| Spr. 1:4 (kt.) Om den slechten kloekzinnigheid te geven, den jongeling wetenschap en bedachtzaamheid. |
| 74 Te weten met woorden. Alzo Gen. 21:25. Job 15:3. Spr. 9:8. |
| Gen. 21:25 Doch Abraham berispte Abimélech ter oorzake van een waterput, dien Abimélechs knechten met geweld genomen hadden. Job 15:3 Bestraffende door woorden die niet baten, en door redenen met dewelke hij geen profijt doet? Spr. 9:8 Bestraf den spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf den wijze, en hij zal u liefhebben. |
|
26 75Wie den vader 76verwoest of de moeder verjaagt, is een zoon die 77beschaamd maakt en schande aandoet. |
| 75 Te weten zijn eigen vader of moeder. |
| 76 Dat is, bloot en berooid maakt. Zie van het Hebreeuwse woord ook Richt. 5 op vers 27. Of: Wie den vader verwoest, verjaagt de moeder, hij is een zoon, enz. |
| Richt. 5:27 (kt.) Tussen haar voeten kromde hij zich, viel henen, lag daar neder; tussen haar voeten kromde hij zich, hij viel; alwaar hij zich kromde, daar lag hij geheel geschonden. |
| 77 Zie Spr. 10 op vers 5. |
| Spr. 10:5 (kt.) Die in den zomer vergadert, is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd maakt. |
|
27 Laat af, 78mijn zoon, 79horende de tucht, af te dwalen van de redenen 80der wetenschap. |
| 78 Zie Spr. 1 op vers 8. |
| Spr. 1:8 (kt.) Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; |
| 79 Anders: Laat af, mijn zoon, van te horen het onderwijs, strekkende tot het afdwalen, enz. Te weten kwaad onderwijs, kwade tucht. Zie Spr. 7:22; 16:22 en de aantt. |
| Spr. 7:22 Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien, Spr. 16:22 Het verstand dergenen die het bezitten, is een springader des levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid. |
| 80 Dat is, die wetenschap voortbrengen. |
|
28 Een 81Belialsgetuige 82bespot het recht, en de mond der goddelozen 83slokt de ongerechtigheid in. |
| 81 Versta een deugniet, die naar niemand wil horen. Zie Deut. 13 op vers 13. |
| Deut. 13:13 (kt.) Er zijn mannen, Belialskinderen, uit het midden van u uitgegaan en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, |
| 82 Dewijl hij met valse getuigenis den rechter bedriegt. Anders: verbloemt de rechtszaak, dat is, geeft het een luister met zijn schone woorden en schijnbare redenen. Zie Spr. 14 op vers 9. |
| Spr. 14:9 (kt.) Elke dwaas zal de schuld verbloemen, maar onder de oprechten is goedwilligheid. |
| 83 Gelijk de dronkaards hun drank ingieten. Vgl. Job 15:16. Anders: verslindt de ongerechtigheid, dat is, bedekt ze, of verbergt ze onder een bemanteling van woorden. Want wat verslonden en ingezwolgen is, wordt voor der mensen ogen weggedaan en verborgen. |
| Job 15:16 Hoeveel te meer is een man gruwelijk en stinkende, die het onrecht indrinkt als water! |
|
29 84Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten. |
| 84 Dat is, straffen, zo Goddelijke als menselijke, tijdelijke als eeuwige. Alzo Ps. 119:120. Jer. 48:47. Luk. 24:20. Rom. 13:2. |
| Ps. 119:120 Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. Jer. 48:47 Maar in het laatste der dagen zal Ik Moabs gevangenis wenden, spreekt de HEERE. Tot hiertoe is Moabs oordeel. Luk. 24:20 En hoe onze overpriesters en oversten Denzelven overgeleverd hebben tot het oordeel des doods, en Hem gekruisigd hebben. Rom. 13:2 Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen. |