Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Rust en twist, vs. 1. Kloeke knechten, 2. Het proeven der harten, 3. Leugentaal, 4, 7. Bespotting der armen en ellendigen, 5. Kindskinderen en vaders, 6. Treffelijk spreken en zwijgen, 7, 27, 28. Geschenken, 8, 23. Den naaste vergeven, 9. Zotten, 10, 12, 16, 21, 24, 25, 28. Wederspannigheid, 11. Kwaad voor goed vergelden, 13. Krakeligheid, 14, 19. Vonnissen, 15, 26. Vrienden, 17. Borgtocht, 18. Pracht, 19. Verkeerdheid van hart en tong, 20. Blijdschap en treurigheid des geestes, 22. Gebaren der verstandigen, 24. |
Rust en twist |
1 EENa droge bete en rust daarbij is beter dan een huis vol van 1geslachte beesten 2met twist. | | a Spr. 15:17. Spr. 15:17 Beter is een gerecht van groen moes waar ook liefde is, dan een gemeste os en haat daarbij. |
1 Hebr. slachting. Het Hebreeuwse woord betekent wel meest beesten die ter offerande geslacht worden, maar het betekent ook die ter spijze en ter maaltijd bereid zijn, als hier en Gen. 31:54. Zie de aant. aldaar. Gen. 31:54 Toen slachtte Jakob een slachting op dat gebergte en hij nodigde zijn broederen om brood te eten; en zij aten brood en vernachtten op dat gebergte. |
2 Hebr. van den twist, dat is, waarbij twist is. |
2 Een verstandig knecht zal heersen over een zoon 3die beschaamd maakt, en 4in het midden der broederen zal hij erfenis delen. | | 3 Vgl. Spr. 10 op vers 5. Spr. 10:5 (kt.) Die in den zomer vergadert, is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd maakt. |
4 De zin is, dat hij onder de broederen van den beschaamden zoon ook een part van het erfdeel wegdragen zal. Anderen verstaan dat hij als gouverneur zal zijn van de kinderen, en van zulken aanzien dat hem ook het beleid hunner goederen, en dienvolgens het bedelen hunner erfenissen, zal toevertrouwd worden. |
3 bDe 5smeltkroes is voor het zilver en de 6oven voor het goud, cmaar 7de HEERE proeft de harten. | | b Spr. 27:21. Spr. 27:21 De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof te proeven. |
5 Versta een vat waarin het zilver gesmolten en gezuiverd wordt. Alzo Spr. 27:21. Spr. 27:21 De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof te proeven. |
6 Te weten waarin zilver, tin, koper, enz., gesmolten en gezuiverd wordt. Zie Ez. 22:18, 19, 20, enz. Ez. 22:18 Mensenkind, die van het huis Israëls zijn Mij tot schuim geworden; zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of lood, in het midden des ovens; zilverschuim zijn zij geworden. Ez. 22:19 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden allen tot schuim geworden zijt, daarom, zie, Ik zal u in het midden van Jeruzalem vergaderen. Ez. 22:20 Gelijk zilver, of koper, of ijzer, of lood, of tin in het midden eens ovens vergaderd wordt, om het vuur daarover op te blazen, opdat men het smelte, alzo zal Ik ulieden vergaderen in Mijn toorn, en in Mijn grimmigheid daar laten en smelten. |
c Jer. 17:10. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. |
7 Versta den Heere alleen. De mensen kunnen wel door hun kunst goud en zilver proeven, om te weten of het goed of kwaad is; maar het hart des mensen kan niemand doorgronden dan God. |
4 De 8boosdoener merkt 9op de ongerechtige lip, een 10leugenaar neigt het oor tot de 11verkeerde tong. | | 8 Dat is, die zijn naaste kwaad doet, of genegen is kwaad te doen. |
9 Hebr. lip der ongerechtigheid; te weten die te kennen geeft hoe men ongerechtigheid bedrijven en zijn naaste leed doen kan. |
10 Hebr. valsheid, of leugen, dat is, die met valsheid of leugen omgaat. Zie Job 35 op vers 13. Job 35:13 (kt.) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. |
11 Hebr. de tong der verkeerdheden, dat is, die verkeerdheden spreekt. Zie Spr. 2 op vers 12. Anders: horende de leugen op de verkeerde tong. Spr. 2:12 (kt.) Om u te redden van den kwaden weg, van den man die verkeerdheden spreekt; |
5 dDie den arme 12bespot, 13smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het 14verderf, zal niet 15onschuldig zijn. | | d Spr. 14:31. Spr. 14:31 Die den arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, die eert Hem. |
12 Te weten met gebaren, woorden of daden. Vgl. Spr. 14:31. Spr. 14:31 Die den arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, die eert Hem. |
13 Dat is, onteert God, Die den arme niet alleen geschapen heeft, maar ook door de armoede bezoekt en oefent. |
14 Te weten zijns naasten. Zie Spr. 24:17. Spr. 24:17 Verblijd u niet als uw vijand valt; en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen; |
15 Dat is, ongestraft blijven. Zie 1 Kon. 2 op vers 9. 1 Kon. 2:9 (kt.) Maar nu, houd hem niet onschuldig, dewijl gij een wijs man zijt; en gij zult weten wat gij hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in het graf doet dalen. |
6 De 16kroon der ouden zijn de 17kindskinderen, en der kinderen sieraad 18zijn hun vaderen. | | 16 Dat is, sieraad. Zie Spr. 12 op vers 4. Spr. 12:4 (kt.) Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamd maakt, is als verrotting in zijn beenderen. |
17 Te weten die wijs en vroom zijn; in dewelke de ouden genieten Gods zegen, van denwelken zie Ps. 127:3; 128:3. Ps. 127:3 Zie, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning. Ps. 128:3 Uw huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis, uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel. |
18 Want het is eerlijk uit eerlijke ouders geboren te zijn. |
7 Een 19voortreffelijke lip past een 20dwaas niet, veelmin een prins een leugenachtige lip. | | 19 Hebr. Een lip der voortreffelijkheid of uitnemendheid, dat is, een voortreffelijk gezegde of rede, handelende van uitnemende dingen, als van wijsheid en deugdzaamheid. Alzo is in het volgende, Hebr. een lip der valsheid, een valse rede. |
20 Dat is, een kwaden zot, die van alle wijsheid, eer en deugd vervallen is. Zie 1 Sam. 25 op vers 25. 1 Sam. 25:25 (kt.) Mijn heer stelle toch zijn hart niet aan dezen Belialsman, aan Nabal, want gelijk zijn naam is, alzo is hij: zijn naam is Nabal en dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden hebt. |
8 Het geschenk is in de ogen zijner 21heren 22een aangenaam gesteente; waarheen 23het zich zal wenden, 24zal het wel gedijen. | | 21 Dat is, die genegen zijn dat te ontvangen, of die het alrede ontvangen hebben en nu bezitten. Zie van dit woord Gen. 14 op vers 13. Gen. 14:13 (kt.) Toen kwam er een die ontkomen was, en boodschapte het Abram, den Hebreeër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol en broeder van Aner, dewelke Abrams bondgenoten waren. |
22 Hebr. gesteente der aangenaamheid, dat is, als een aangenaam edelgesteente of parel, dewelke om hun schoonheid en kostelijkheid zeer lieftallig plegen te zijn. |
23 Te weten het geschenk door het beleid en aanbieden des schenkers. Anders: waarheen hij, te weten de schenker of eigenaar, zich zal wenden, zal hij voorspoed hebben. |
24 Dat is, het zal wat uitrichten bij dengene die het ontvangt, tot voordeel desgenen die het geeft. Salomo spreekt niet van hetgeen dat men doen moet, maar van hetgeen dat pleegt te geschieden. |
9 Die de 25overtreding 26toedekt, 27zoekt liefde; maar die de 28zaak weder ophaalt, scheidt 29den voornaamsten vriend. | | 25 Te weten die tegen hem door zijn naaste begaan is. Vgl. Spr. 10:12. Spr. 10:12 Haat verwekt krakelen, maar de liefde dekt alle overtredingen toe. |
26 Te weten door die te vergeten en te vergeven. |
27 Dat is, poogt de liefde, door dewelke hij van zijn vriend bemind wordt, te voeden en te onderhouden. |
28 Of: het woord, te weten der overtreding. |
29 Zie Spr. 16 op vers 28. Spr. 16:28 (kt.) Een verkeerd man zal krakeel inwerpen, en een oorblazer scheidt den voornaamsten vriend. |
10 De bestraffing gaat dieper in den verstandige, dan den zot honderdmaal 30te slaan. | | 30 Te weten om hem tot betering te brengen. |
11 31Zekerlijk, de wederspannige zoekt het 32kwaad, maar een 33wrede bode zal tegen hem 34gezonden worden. | | 31 Of: De wederspannige zoekt alleenlijk het kwaad. Hebr. de wederspannigheid, dat is, die zeer wederspannig is. Zie Job 35 op vers 13. Alzo boven, vers 4, valsheid voor valsaard. Versta dengene die wederspannig is tegen God en die over hem gesteld zijn. Anders: De kwade zoekt alleen, of zekerlijk, wederspannigheid. Job 35:13 (kt.) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. vers 4 De boosdoener merkt op de ongerechtige lip, een leugenaar neigt het oor tot de verkeerde tong. |
32 Te weten dat hij zijn naaste aandoet en voornamelijk den vrome. |
33 Te weten de satan, of enige zware plaag, die God als Zijn scherprechters gebruikt. |
34 Namelijk van God. |
12 35Dat een beer die van jongen beroofd is, een man tegemoetkome, maar niet een zot 36in zijn dwaasheid. | | 35 De zin is, dat het minder gevaar is een beer te ontmoeten in zijn woedende wreedheid dan een zot, enz. |
36 Dat is, als hij door zijn dwaasheid tot alle onredelijke en razende passies gedreven wordt. |
13 eDie kwaad voor goed vergeldt, het 37kwaad zal van zijn 38huis niet wijken. | | e Deut. 32:35. Spr. 20:22; 24:29. Rom. 12:17. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9. Deut. 32:35 Mijne is de wrake en de vergelding, ten tijde als hunlieder voet zal wankelen; want de dag huns ondergangs is nabij, en de dingen die hun zullen gebeuren, haasten. Spr. 20:22 Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden. Wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen. Spr. 24:29 Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal eenieder vergelden naar zijn werk. Rom. 12:17 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen. 1 Thess. 5:15 Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. |
37 Te weten der straf. Zie Gen. 19 op vers 19. Gen. 19:19 (kt.) Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, opdat mij niet misschien dat kwaad aankleve en ik sterve. |
38 Dat is, van zijn huisgezin. Zie Gen. 7 op vers 1. Of: van zijn geslacht en nakomelingen, te weten die zijn zonden navolgen. Zie 1 Kon. 14 op vers 10. Gen. 7:1 (kt.) DAARNA zeide de HEERE tot Noach: Ga gij en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht. 1 Kon. 14:10 (kt.) Daarom, zie, Ik zal kwaad over het huis van Jeróbeam brengen, en van Jeróbeam uitroeien die aan den wand watert, den beslotene en verlatene in Israël; en Ik zal de nakomelingen van het huis van Jeróbeam wegdoen, gelijk de drek weggedaan wordt, totdat het ganselijk vergaan zij. |
14 f39Het begin des krakeels is gelijk een 40die het water opening geeft; daarom, verlaat den twist, eer 41hij zich 42vermengt. | | f Spr. 20:3. Spr. 20:3 Het is eer voor een man, van twist af te blijven; maar een ieder dwaas zal er zich in mengen. |
39 Dat is, die het krakeel of geschil begint. |
40 Dat is, die het water inlaat, door de sluis te openen of den dam te breken waarmede het wederhouden wordt. Want deze opening en breuk blijvende, is er geen houden aan den loop des waters; ja, deszelfs doorgang wordt langs zo ruimer. |
41 Te weten de twist. |
42 Of: vermengd wordt, te weten onder velen die daarin getrokken en mede gemoeid worden. Of: eer gij u daarin mengt. |
15 gWie den goddeloze 43rechtvaardigt en den rechtvaardige 44verdoemt, zijn den HEERE een gruwel, 45ja, die beiden. | | g Ex. 23:7. Spr. 24:24. Jes. 5:23. Ex. 23:7 Zijt verre van valse zaken; en den onschuldige en gerechtige zult gij niet doden; want Ik zal den goddeloze niet rechtvaardigen. Spr. 24:24 Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natiën zullen hem gram zijn; Jes. 5:23 Die den goddeloze rechtvaardigen om een geschenk, en de gerechtigheid der rechtvaardigen van dezelve afwenden. |
43 Dat is, vrijspreekt en rechtvaardig verklaart. Zie Gen. 44 op vers 16. Deut. 25 op vers 1. Gen. 44:16 (kt.) Toen zeide Juda: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen, wat zullen wij spreken en wat zullen wij ons rechtvaardigen? God heeft de ongerechtigheid uwer knechten gevonden; zie, wij zijn mijns heren slaven, zo wij als hij in wiens hand de beker gevonden is. Deut. 25:1 (kt.) WANNEER er tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gericht zullen toetreden, dat zij hen richten, zo zullen zij den rechtvaardige rechtvaardig spreken en den onrechtvaardige verdoemen. |
44 Dat is, onrechtvaardig, schuldig en strafwaardig verklaart. Zie Deut. 25 op vers 1. Deut. 25:1 (kt.) WANNEER er tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gericht zullen toetreden, dat zij hen richten, zo zullen zij den rechtvaardige rechtvaardig spreken en den onrechtvaardige verdoemen. |
45 Dat is, de een zowel als de ander, beiden gelijkelijk. Zie dezelfde manier van spreken Spr. 20:10, 12. Spr. 20:10 Tweeërlei weegsteen, tweeërlei efa is den HEERE een gruwel, ja, die beide. Spr. 20:12 Een horend oor en een ziend oog heeft de HEERE gemaakt, ja, die beide. |
16 Waarom toch zou in de hand des zots 46het koopgeld zijn, om wijsheid 47te kopen, dewijl hij geen 48verstand heeft? | | 46 Dat is, de rijkdom en het middel om kunsten en wetenschappen te leren. |
47 Te weten gelijk andere dingen die voor geld of waar altijd kunnen gekregen worden; even alsof de wijsheid en geleerdheid in alle manieren ook zodanig waren, en door eenieder, zelfs den zot, ook alzo te verkrijgen waren. |
48 Hebr. hart, dat is, verstand. Zie Job 9 op vers 4. Hij spreekt van het verstand, waardoor men bekwaam is om de wijsheid ernstiglijk te begeren, grondig te begrijpen en stichtelijk te gebruiken. Job 9:4 (kt.) Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? |
17 49Een vriend heeft 50te allen tijde lief, en 51een broeder wordt in de benauwdheid 52geboren. | | 49 Te weten die een oprechte vriend is, dat is, die weldadigheid en trouw doet aan zijn vriend, Gen. 24:49, en die waarheid en vrede liefheeft, Zach. 8:19. Gen. 24:49 Nu dan, zo gijlieden weldadigheid en trouw aan mijn heer doen zult, geeft het mij te kennen; en zo niet, geeft het mij ook te kennen, opdat ik mij ter rechter- of ter linkerhand wende. Zach. 8:19 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het vasten der vierde, en het vasten der vijfde, en het vasten der zevende, en het vasten der tiende maand zal het huis van Juda tot vreugde en tot blijdschap en tot vrolijke hoogtijden wezen; hebt dan de waarheid en den vrede lief. |
50 Niet alleen in voorspoed, maar ook in tegenspoed. |
51 Dat is, die ware broederlijke liefde bewijst, om zijn vriend uit den nood te helpen of immers daarin enige verlichting hem naar zijn vermogen toe te brengen. |
52 Dat is, door Gods voorzienigheid toegeschikt en tevoorschijn gebracht, alzo dat in de benauwdheid geopenbaard wordt wie een rechte broeder is. Anders: een broeder is tegen de benauwdheid geboren, te weten om in dezelve bij te staan, of: en hij (te weten de vriend) wordt een broeder in de benauwdheid geboren. |
18 Een verstandeloos mens 53klapt in de hand, 54zich borg stellende 55bij zijn 56naaste. | | 53 Zie Spr. 6 op vers 1. Spr. 6:1 (kt.) MIJN zoon, zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt; |
54 Of: borgtocht belovende. |
55 Hebr. voor het aangezicht, dat is, in de tegenwoordigheid. Anders: voor. |
56 Versta den schuldheer, tot wiens verzekering de borg zich tot de betaling verbindt. Anderen verstaan den schuldenaar, voor denwelken de borgtocht geschiedt. |
19 57Die het gekijf liefheeft, heeft de overtreding lief; hdie 58zijn deur verhoogt, 59zoekt 60verbreking. | | 57 De reden is, omdat de kijverij een oorsprong is van vele zonden, die de twistgierige met zijn doen schijnt lief te hebben. |
h Spr. 16:18. Spr. 16:18 Hovaardigheid is vóór de verbreking, en hoogheid des geestes vóór den val. |
58 Te weten de deur van zijn gebouw, dat hij hoog opgetrokken heeft. Het is te verstaan als een gemeen spreekwoord van degenen die zich boven hun staat uitsteken. Want gelijk een huis zeer hoog opgebouwd zijnde, dikwijls den val onderworpen is, alzo zal een mens die zich verheft boven zijn staat en zijn naaste veracht, dien hij door twisten zoekt te verdrukken, zeer dikwijls tot een schrikkelijken val komen. |
59 Zie Spr. 8 op vers 36. Spr. 8:36 (kt.) Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen die Mij haten, hebben den dood lief. |
60 Dat is, schade en verderf. Alzo Spr. 16:18. Spr. 16:18 Hovaardigheid is vóór de verbreking, en hoogheid des geestes vóór den val. |
20 Wie 61verdraaid is van hart, zal 62het goede niet vinden; en die 63verkeerd is met zijn tong, zal in het kwaad vallen. | | 61 Of: verkeerd. Zie Spr. 6 op vers 14. Spr. 6:14 (kt.) In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te allen tijde kwaad, hij werpt twisten in. |
62 Vgl. Spr. 16:20 en de aant. Spr. 16:20 Die op het Woord verstandiglijk let, zal het goede vinden, en die op den HEERE vertrouwt, die is welgelukzalig. |
63 Zie Spr. 2 op vers 12. Spr. 2:12 (kt.) Om u te redden van den kwaden weg, van den man die verkeerdheden spreekt; |
21 Wie 64een zot genereert, die zal hem tot droefheid zijn; en de vader des 65dwazen zal zich niet verblijden. | | 64 Dat is, die een zot mettertijd worden zal. |
65 Zie van dit woord op vers 7. vers 7 (kt.) Een voortreffelijke lip past een dwaas niet, veelmin een prins een leugenachtige lip. |
22 iEen blij hart zal een medicijn 66goed maken, maar een verslagen geest zal het 67gebeente verdrogen. | | i Spr. 15:13. Spr. 15:13 Een vrolijk hart zal het aangezicht blijde maken, maar door de smart des harten wordt de geest verslagen. |
66 Dat is, krachtig, dat zij het lichaam deugd doe. Vgl. de manier van spreken met Spr. 15:2. Anders: zal goeddoen als een medicijn, te weten het lichaam, om dat in goede gezondheid te onderhouden. Of: maakt goede medicijn, te weten die het lichaam doet welvaren. Spr. 15:2 De tong der wijzen maakt de wetenschap goed, maar de mond der zotten stort overvloediglijk dwaasheid uit. |
67 Dat is, de inwendigste leden en krachten des lichaams. Zie Job 7 op vers 15. Job 7:15 (kt.) Zodat mijn ziel de verworging kiest, den dood meer dan mijn beenderen. |
23 De goddeloze zal het geschenk uit 68den schoot nemen, 69om 70de paden des rechts te buigen. | | 68 Te weten desgenen die het aanbiedt; dat is, zal het heimelijk en in het verborgen nemen; want niemand is gaarne bekend voor een die het recht buigt. Vgl. Spr. 16 op vers 33. Spr. 16:33 (kt.) Het lot wordt in den schoot geworpen, maar het gehele beleid daarvan is van den HEERE. |
69 Vgl. Spr. 18:5; 21:14. Jes. 10:2. Amos 5:12. Spr. 18:5 Het is niet goed het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen. Spr. 21:14 Een gift in het verborgen houdt den toorn onder, en een geschenk in den schoot de sterke grimmigheid. Jes. 10:2 Om de armen van het recht af te wenden en om het recht der ellendigen mijns volks te roven, opdat de weduwen hun buit worden en opdat zij de wezen mogen plunderen. Amos 5:12 Want Ik weet dat uw overtredingen menigvuldig en uw zonden machtig veel zijn; zij benauwen den rechtvaardige, nemen zoengeld en verstoten de nooddruftigen in de poort. |
70 Dat is, de rechte manier van doen, die in het gericht moet gevolgd worden, te verkeren. Vgl. Ex. 23:2. Ex. 23:2 Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen. |
24 k71In het aangezicht des verstandigen is wijsheid, maar 72de ogen des zots zijn in het einde der aarde. | | k Pred. 2:14; 8:1. Pred. 2:14 De ogen des wijzen zijn in zijn hoofd, maar de zot wandelt in de duisternis. Toen bemerkte ik ook dat enerlei geval hun allen bejegent. Pred. 8:1 WIE is gelijk de wijze? En wie weet de uitlegging der dingen? De wijsheid des mensen verlicht zijn aangezicht en de stuursheid zijns aangezichts wordt daardoor veranderd. |
71 Dat is, de wijsheid ziet den verstandige als de ogen uit; te weten als men acht neemt op de gestadigheid zijner ogen, de manierlijkheid van zijn wezen en schaamachtigheid van zijn gelaat. Anderen verstaan dit alzo, dat de wijsheid den verstandigen altijd bij de hand is en niet ver te zoeken; of dat zij die altijd voor de ogen hebben om zich naar die te voegen, Pred. 2:14. Pred. 2:14 De ogen des wijzen zijn in zijn hoofd, maar de zot wandelt in de duisternis. Toen bemerkte ik ook dat enerlei geval hun allen bejegent. |
72 Dat is, het gezicht van den zot zweeft en dwaalt herwaarts en gindswaarts naar alle hoeken. De vliegende ogen zijn een teken van de ijdelheid en ongestadigheid van het gemoed. Anders: de zot ziet overal om wijsheid te vinden, maar tevergeefs, Spr. 14:6. Spr. 14:6 De spotter zoekt wijsheid en er is geen, maar de wetenschap is voor den verstandige licht. |
25 lEen zotte zoon is een verdriet voor zijn vader, en 73bittere droefheid voor degene die hem gebaard heeft. | | l Spr. 10:1; 15:20; 19:13. Spr. 10:1 DE spreuken van Sálomo. Een wijs zoon verblijdt den vader, maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. Spr. 15:20 Een wijs zoon zal den vader verblijden, maar een zot mens veracht zijn moeder. Spr. 19:13 Een zotte zoon is zijn vader grote ellende, en de kijverijen ener vrouw als een gestadig druipen. |
73 Hebr. bitterheid, dat is, een oorzaak der droefheid, die haar hart zeer bitter smaakt. Zie 2 Kon. 4 op vers 27. 2 Kon. 4:27 (kt.) Toen zij nu tot den man Gods op den berg kwam, vatte zij zijn voeten. Maar Gehazi trad toe om haar af te stoten; doch de man Gods zeide: Laat haar geworden, want haar ziel is in haar bitterlijk bedroefd, en de HEERE heeft het voor mij verborgen en mij niet bekendgemaakt. |
26 Het is 74niet goed den 75rechtvaardige 76ook te doen boeten; dat de prinsen iemand slaan zouden 77om hetgeen dat recht is. | | 74 Dat is, zeer kwaad, onbehoorlijk en niet deugende; alzo Spr. 18:5; 19:2; 20:23. Alzo wordt gezegd niet kwaad voor hetgeen dat goed is, Spr. 31:12. Spr. 18:5 Het is niet goed het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen. Spr. 19:2 Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt. Spr. 20:23 Tweeërlei weegsteen is den HEERE een gruwel, en de bedrieglijke weegschaal is niet goed. Spr. 31:12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens. |
75 Dat is, die geen schuld heeft. |
76 Dat is, niet alleen de bozen, maar ook de vromen; of: het is niet goed den rechtvaardige boete op te leggen, veelmin ten onrechte aan het lijf te straffen. |
77 Of: boven of tegen het recht. |
27 Wie 78wetenschap weet, houdt zijn woorden in; en een man van verstand is 79kostelijk van geest. | | 78 Dat is, goed en vast verstand heeft. |
79 Dat is, dierbaar en spaarzaam van gemoed, niet lichtvaardiglijk en onbedachtelijk uitstrooiende al hetgeen dat hij weet en in of op zijn hart heeft. Anders: is koel van geest, of koelzinnig, dat is, vrij van passies of beroeringen en traag in het spreken. Zie van het woord geest in dezen zin genomen 2 Kon. 19:7. Spr. 29:11. Zie de aantt. 2 Kon. 19:7 Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. Spr. 29:11 Een zot laat zijn gansen geest uit, maar de wijze wederhoudt dien achterwaarts. |
28 Een dwaas zelfs die zwijgt, zal wijs geacht worden, en die zijn lippen toesluit, verstandig. | | |